Home

Raad van State, 31-10-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3529, 201709976/1/R3

Raad van State, 31-10-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3529, 201709976/1/R3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
31 oktober 2018
Datum publicatie
31 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:3529
Zaaknummer
201709976/1/R3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 17 oktober 2017 heeft het college het wijzigingsplan "Westdijk 50 Mijnsheerenland" vastgesteld.

Uitspraak

201709976/1/R3.

Datum uitspraak: 31 oktober 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Heinenoord, gemeente Binnenmaas,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Binnenmaas,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2017 heeft het college het wijzigingsplan "Westdijk 50 Mijnsheerenland" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2018, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.F. Cok en T.J. Remmers, zijn verschenen. Voorts is daar [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Toetsingskader

1.    Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

Bestuurlijke lus

2.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Het plan

3.    Het plan voorziet in een extra bedrijfsgebouw ten noorden van de bestaande bedrijfsbebouwing van het agrarisch bedrijf aan de Westdijk 50 te Heinenoord.

Procedureel

4.    [appellant] en anderen voeren als bezwaar van formele aard aan dat het "Stedenbouwkundig advies Westdijk 50 te Heinenoord" van Dorp Stad & Land van 28 september 2017 niet aan het plan ten grondslag mag worden gelegd, omdat het na de terinzagelegging van het ontwerpplan is opgesteld en daarmee aan belanghebbenden de mogelijkheid is ontnomen zich daartegen te richten in de zienswijzenfase.

4.1.    Uit een oogpunt van zorgvuldigheid heeft het college in de zienswijze van [appellant] en anderen aanleiding gezien het "Stedenbouwkundig advies Westdijk 50 te Heinenoord" van Dorp Stad & Land van 28 september 2017 te laten opstellen. Dit advies is bij het vastgestelde plan ter inzage gelegd. Naar het oordeel van de Afdeling valt niet in te zien waarom belanghebbenden door deze handelwijze zouden zijn benadeeld.

    Het betoog faalt.

5.    [appellant] en anderen voeren aan dat de initiatiefnemer onvoldoende heeft gecommuniceerd met de omwonenden bij de voorbereiding van het plan.

5.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat overleg in een vroegtijdig stadium wellicht tot gevolg had gehad dat er overeenstemming met, of begrip voor het wijzigingsplan onder omwonenden zou zijn geweest.

5.2.    De Afdeling overweegt - wat er van deze beroepsgrond ook zij -  dat in de Wet ruimtelijke ordening noch enig ander wettelijk voorschrift een bepaling is aan te wijzen op grond waarvan de verplichting voor de initiatiefnemer bestaat om gedurende de voorbereiding van het plan in overleg te treden met omwonenden.

    Het betoog faalt.

Aantasting woon- en leefklimaat

6.    [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot een aantasting van hun uitzicht. Zij vinden het vreemd dat in het stedenbouwkundig advies niet is ingegaan op de vraag in hoeverre het uitzicht vanaf de percelen van [appellant] en anderen op het achtergelegen buitengebied wordt aangetast. Voor zover het college stelt dat als voorwaardelijke verplichting in het plan is opgenomen dat streekeigen beplanting moet worden aangebracht, voeren [appellant] en anderen aan dat deze verplichting niet toereikend is. Hiertoe stellen zij dat niet is aangegeven wat voor streekeigen beplanting het betreft en waar deze precies zou moeten komen te staan. Bovendien, zo stellen zij, is in het plan geen instandhoudingsverplichting opgenomen.

6.1.    Het college stelt zich met verwijzing naar het "Stedenbouwkundig advies Westdijk 50 te Heinenoord" van Dorp Stad & Land van 28 september 2017 op het standpunt dat geen onaanvaardbare aantasting optreedt van het uitzicht van [appellant] en anderen. Daarbij heeft hij ook van belang geacht dat de woningen liggen op een afstand van ongeveer 90 m van de voorziene loods.

6.2.    Blijkens de verbeelding van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas" van 24 december 2013 is aan de gronden van het agrarisch bedrijf de bestemming "Agrarisch" toegekend met de aanduiding "bouwvlak".

    Artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas" luidt: "Binnen het bouwvlak zijn uitsluitend de volgende bouwwerken toegestaan: bedrijfsgebouwen met een bouwhoogte van maximaal 10 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ maximaal de ter plaatse aangeduide bouwhoogte is toegestaan;"

    Artikel 3, lid 3.8.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas" luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het veranderen van de vorm van een bouwvlak, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a. de verandering mag niet leiden tot een vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak, zoals dat bestaat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit;

b. de verandering dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige uitoefening van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf;

c. het bouwvlak moet een compacte vorm behouden, waarbij de nieuwe vorm van het bouwvlak de oude vorm in grote lijnen volgt;

d. de verandering van het bouwvlak dient, gelet op de aard, ligging en omvang ten opzichte van in de nabijheid aanwezige functies en landschapswaarden, waaronder begrepen de kernkwaliteiten van het landschap, een zodanig beperkte milieuhinder te veroorzaken, dat daardoor de belangen van deze functies en landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;

e. er dient sprake te zijn van een goede streekeigen landschappelijke inpassing.

6.3.    Blijkens de verbeelding van het wijzigingsplan is het bouwvlak uit het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas" aangepast in die zin dat aan de noordzijde een nieuw gedeelte op de verbeelding is ingetekend en aan de zuidzijde een gedeelte van het bouwvlak is komen te vervallen.

    Artikel 3 van de planregels van het wijzigingsplan luidt: "Aanvullend op de regels van de bestemming ‘Agrarisch’ geldt de voorwaardelijke verplichting, dat voordat ter plaatse van het nieuwe deel aan de noordzijde van het bouwvlak mag worden gebouwd er langs dat deel een landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd met streekeigen beplanting."

6.4.    Aan de noordzijde van de bestaande bedrijfsbebouwing van het agrarisch bedrijf kan een nieuw bedrijfsgebouw worden opgericht tot 10 m hoogte. [appellant] en anderen wonen op een afstand van ongeveer 90 m ten westen tot het agrarisch bedrijf. Zij hebben vanaf hun percelen zicht op het bedrijfsgebouw en gelet hierop zal het uitzicht worden beïnvloed. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat terzake geen sprake zal zijn van een in het licht van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare aantasting van het uitzicht. Wat betreft de beïnvloeding van het uitzicht is van belang dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. Daarbij is van belang dat het agrarische bedrijfsgebouw in de agrarische omgeving past. Voorts is van belang dat de loods wordt opgericht op geruime afstand van de woningen van [appellant] en anderen. Bovendien, zo stelt het college, wordt de loods landschappelijk ingepast.

    Het betoog faalt.

6.5.    Het college heeft verklaard dat in artikel 3 van de planregels van het wijzigingsplan bij wijze van omissie de verplichting ontbreekt dat de landschappelijke inpassing ook in stand moet worden gehouden. Ook ontbreekt een regeling over de aard van de beplanting die aangebracht moet worden. Nu het college zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover geen instandhoudingsverplichting is opgenomen en geen regeling is getroffen over de aard van de beplanting, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

    Het betoog slaagt.

7.    [appellant] en anderen vrezen voor een onaanvaardbare toename van de geluidsbelasting veroorzaakt door werkzaamheden in het extra bedrijfsgebouw en door verkeersbewegingen van en naar het bedrijfsgebouw. Ten onrechte is hiernaar geen akoestisch onderzoek verricht, aldus [appellant] en anderen. Ook vrezen zij voor een toename van geluid door weerkaatsing. In dit verband wijzen zij erop dat de bestaande loods in de huidige situatie al zorgt voor weerkaatsing van veel geluid.

7.1.    De Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid zonder het verrichten van nader akoestisch onderzoek op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen onaanvaardbare geluidhinder zal optreden. Daarbij wordt in aanmerking genomen het standpunt van het college dat daartoe geen aanleiding bestaat, omdat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009). Daarbij komt dat bij de bedrijfsvoering zal moeten worden voldaan aan de geluidgrenswaarden die in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn opgenomen. Bovendien, zo stelt het college, zijn er over de bestaande bedrijfsvoering van het akkerbouwbedrijf geen klachten bekend bij de omgevingsdienst. [appellant] en anderen hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Voor zover zij vrezen voor een toename van de geluidbelasting door extra verkeersbewegingen is van belang dat de loods zal worden gebruikt om binnenopslag mogelijk te maken van machines, materialen en producten die nu buiten worden opgeslagen. Voor zover de bedrijfsvoering aan de Westdijk 50 wordt geïntensiveerd heeft de vennootschap ter zitting toegelicht dat deze intensivering een beperkt karakter heeft. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hiervan geen onaanvaardbare toename van geluidhinder hoeft te worden verwacht.

    Het betoog faalt.

8.    [appellant] en anderen vrezen voor lichthinder als gevolg van lichtreflectie door zonnepanelen op het extra bedrijfsgebouw.

8.1.    Het college heeft ter zitting toegelicht dat moderne zonnepanelen mat en lichtabsorberend zijn, zodat daarvan geen hinder hoeft te worden verwacht. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.

    Het betoog faalt.

Alternatief

9.    [appellant] en anderen wijzen op het alternatief om het extra bedrijfsgebouw op te richten aan de westzijde van het bedrijfsperceel. Zij stellen dat dit veel minder tot geen uitzichthinder tot gevolg heeft. Ook stellen zij dat in dat geval minder geluidhinder optreedt.

9.1.    Het college dient bij de vaststelling van het wijzigingsplan een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Het college en de vennootschap hebben toegelicht dat het met het oog op een optimale bedrijfsvoering niet wenselijk is om het extra bedrijfsgebouw op te richten aan de westzijde van het bedrijfsperceel. Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit geen aanvaardbare optie is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de voorgaande overwegingen is gebleken dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat wanneer de loods aan de noordzijde van het bedrijfsperceel wordt opgericht.

    Het betoog faalt.

Internetverbinding

10.    [appellant] en anderen betogen dat het planologisch toestaan van de loods tot gevolg heeft dat er technische problemen zullen ontstaan met de internet-straalverbinding van het kantoor aan huis van één van de omwonenden. In dit verband wijzen zij erop dat er nu al problemen worden ondervonden.

10.1.    Het college wijst erop dat [appellant] en anderen dit bezwaar ook naar voren hebben gebracht in de zienswijze. Naar aanleiding hiervan heeft het college contact gezocht met het Nationaal Antennebureau. De Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het belang bij een ongestoord gebruik van de straalverbinding geen doorslaggevend gewicht hoeft te worden toegekend.

    Het betoog faalt.

Waardevermindering en uitvoerbaarheid

11.    Volgens [appellant] en anderen leidt de planregeling ertoe dat hun woningen in waarde dalen. Bovendien verwachten zij dat de hoogte van de totale planschade zodanig zal zijn dat het plan niet uitvoerbaar is.

11.1.    In het kader van een beroep tegen een wijzigingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

11.2.    Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

    Verder wordt overwogen dat het college stelt dat voldoende middelen voorhanden zijn om alle kosten te betalen die zullen moeten worden gemaakt om mogelijke planschade te vergoeden. Voor de financiën heeft het college afspraken gemaakt met de initiatiefnemer en er is met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid.

    Het betoog faalt.

Strijd wijzigingsvoorwaarden

12.    [appellant] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de wijzigingsvoorwaarden in artikel 3, lid 3.8.1, van de planregels van het bestemmingsplan.

13.    [appellant] en anderen hebben in aanvulling op de hiervoor beoordeelde beroepsgronden geen overige gronden aangevoerd die aanleiding geven te oordelen dat sprake is van strijd met de wijzigingsvoorwaarden in artikel 3, lid 3.8.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas", zoals hiervoor opgenomen in 6.2. Voor zover zij betogen dat een landschappelijk inpassingsplan ontbreekt, wordt overwogen dat artikel 3, lid 3.8.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas" een dergelijk plan niet vereist.

    Het betoog faalt.

Zienswijze

14.    Voor zover [appellant] en anderen voor het overige verzoeken de inhoud van hun zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de bij het bestreden besluit behorende zienswijzennota is ingegaan op de zienswijze. [appellant] en anderen hebben in hun beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze onjuist zou zijn.

Bestuurlijke lus

15.    Het college heeft de Afdeling gevraagd om toepassing van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb dan wel om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, zelfvoorziend artikel 3 van het wijzigingsplan vast te stellen.

15.1.    De Afdeling ziet geen aanleiding de planregel zelfvoorziend vast te stellen, nu ter zitting is gebleken dat het college naast de instandhoudingsverplichting ook wil regelen welk soort bomen moeten worden geplant.

15.2.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

    Het college dient daartoe met inachtneming van overweging 6.5 alsnog een instandhoudingsverplichting op te nemen in het wijzigingsplan en een regeling te treffen over de aard van de beplanting die moet worden aangebracht.

      Het college dient tevens de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten en griffierecht

16.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas op:

a.     om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het onder 15.2 genoemde gebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

b.     de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Pans    w.g. Priem

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018

646.