Home

Raad van State, 25-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2510, 201706649/1/A1

Raad van State, 25-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2510, 201706649/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
25 juli 2018
Datum publicatie
25 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:2510
Zaaknummer
201706649/1/A1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 24 augustus 2016 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de op het dak van de aanbouw achter de woning [locatie] te Edam aangebrachte vlonder. [partij A] en [partij B] woonden ten tijde van de besluitvorming aan de [locatie] te Edam. De aan hen verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een hekwerk om een dakterras op de aanbouw aan de achterzijde van de woning staat in rechte vast na de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2017. Daarmee staat ook vast dat het gebruik van het dak van de aanbouw als dakterras is toegestaan. [partij A] en [partij B] hebben op het dak van deze aanbouw een vlonder aangebracht.

Uitspraak

201706649/1/A1.

Datum uitspraak: 25 juli 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], allen wonend te Edam, gemeente Edam-Volendam (hierna: [appellant] en anderen),

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 juli 2017 in zaak nr. 17/1168 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam.

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2016 heeft het college, voor zover thans van belang, geweigerd handhavend op te treden tegen de op het dak van de aanbouw achter de woning [locatie] te Edam aangebrachte vlonder.

Bij besluit van 20 januari 2017 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 5 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2018, waar [een van de appellanten], bijgestaan door mr. L.A.H.M. Creemers, advocaat te Edam, en het college, vertegenwoordigd door J.M. Zwarts en A.S.M. Hoekstra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B] gehoord.

Overwegingen

1.    [partij A] en [partij B] woonden ten tijde van de thans aan de orde zijnde besluitvorming aan de [locatie] te Edam. De aan hen verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een hekwerk om een dakterras op de aanbouw aan de achterzijde van de woning staat in rechte vast na de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1897. Daarmee staat ook vast dat het gebruik van het dak van de aanbouw als dakterras is toegestaan. [partij A] en [partij B] hebben op het dak van deze aanbouw een vlonder aangebracht.

    Het college heeft het verzoek van [appellant] en anderen om handhavend op te treden tegen de aangebrachte vlonder afgewezen. Het college stelt zich op het standpunt dat de vlonder niet kan worden aangemerkt als een bouwwerk in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en dat voor het aanbrengen daarvan geen omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel is vereist.

    De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op dit standpunt heeft gesteld en dat [partij A] en [partij B] met het neerleggen van de vlonder het in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo opgenomen verbod om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen, niet hebben overtreden.

2.    Het betoog van [appellant] en anderen dat [partij A] en [partij B] als gevolg van de verkoop van hun woning op 1 mei 2018 geen procesbelang meer hebben en daarom niet als partij aan het geding in hoger beroep kunnen deelnemen, slaagt niet. De omstandigheid dat [partij A] en [partij B] de woning aan de [locatie] hebben verkocht brengt niet mee dat hen de mogelijkheid kan worden ontzegd om op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan het geding deel te nemen. Gelet op hetgeen [partij A] en [partij B] bij de koopovereenkomst met de nieuwe bewoners zijn overeengekomen, zoals ter zitting bij de Afdeling toegelicht, is hun belang gebaat bij instandhouding van het besluit op bezwaar van 20 januari 2017.

3.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vlonder geen bouwwerk is in de zin van de Wabo. Hiertoe voeren zij aan dat de dakterrasvlonder een constructie vormt met de onderliggers en dient te worden aangemerkt als een constructie van enige omvang. Ook indien de constructie los op het dak zou liggen, hetgeen [appellant] en anderen betwisten, is volgens [appellant] en anderen sprake van een bouwwerk, aangezien ook mobiele objecten worden aangemerkt als bouwwerk, mits die objecten bedoeld zijn om gedurende langere tijd op dezelfde plaats te functioneren.

3.1.    Het begrip bouwwerk is in de Wabo als zodanig niet omschreven. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 12 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX7117, kan voor de uitleg van het begrip bouwwerk aansluiting worden gezocht bij de omschrijving van dit begrip in de modelbouwverordening. Deze luidt: "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren".

    De vlonder bestaat uit kunststof onderleggers met daarop geschroefd houten planken met een totale oppervlakte van 15,5 m². De vlonder is niet constructief met het dak of het hekwerk verbonden, maar ligt los op het dak. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de vlonder geen onderdeel uitmaakt van de aanbouw waarop de vlonder rust, zodat van een dakconstructie geen sprake is. Niet in geschil is dat de losse houten planken op zichzelf geen constructies zijn. Dat de houten planken aan een losliggend frame van onderleggers zijn bevestigd is niet voldoende om de vlonder als constructie en daarmee als bouwwerk te kwalificeren. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de terrasvlonder zich niet wezenlijk onderscheidt van andersoortige vloerafdekking, zoals kunstgras, (rubberen) vloertegels of vlondertegels. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat voor het aanbrengen van de vlonder geen vergunning is vereist, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.

    Het betoog faalt.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Helder    w.g. Deen

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018

604.