Home

Raad van State, 18-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2417, 201704894/1/R1

Raad van State, 18-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2417, 201704894/1/R1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
18 juli 2018
Datum publicatie
18 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:2417
Zaaknummer
201704894/1/R1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 20 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "[bedrijf] [locatie 1] Wijlre" vastgesteld.

Uitspraak

201704894/1/R1.

Datum uitspraak: 18 juli 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1. appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Scheulder, gemeente Margraten, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2. [ appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem,

3. [ appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], wonend te Prinsenbeek, gemeente Breda (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),

en

de raad van de gemeente Gulpen-Wittem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "[bedrijf] [locatie 1] Wijlre" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] h.o.d.n. [bedrijf] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2018, waar [appellant sub 1], in persoon van [appellant sub 1B], [appellanten sub 2], bijgestaan door mr. C. Lubben, advocaat te Zoetermeer, [appellant sub 3], in persoon van [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. Engels en mr. M.J.M. Godschalk, zijn verschenen. Tevens is [belanghebbende], bijgestaan door mr. S.L. Emons, advocaat te Sittard, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. De Afdeling heeft bij uitspraak van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2690, beslist op de beroepen van appellanten tegen het bij besluit van 26 november 2015 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "[locatie 1] te Wijlre", dat beoogde ter plaatse van [locatie 1] een zogenoem[bedrijf] mogelijk te maken, en dat plan vernietigd. In het voorheen geldende bestemmingsplan had de [locatie 1] een agrarische bestemming. [belanghebbende] is ten tijde van dat plan een ijssalon op het perceel begonnen. Het voorheen geldende bestemmingsplan stond dit niet toe. Het bestemmingsplan "[bedrijf] [locatie 1] Wijlre" voorziet opnieuw in de legalisatie van [bedrijf]. In de nabijheid van het plangebied hebben [appellant sub 3] en [appellanten sub 2] aan de [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] gronden in eigendom. Zij vrezen met name voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat en stellen veel overlast te ondervinden van [bedrijf]. [appellant sub 1] was eigenaar en bewoner van de woning [locatie 5] en voert aan dat hij als gevolg van deze overlast is verhuisd.

Bestuurlijke lus

2. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Wettelijke bepalingen

3. De wettelijke bepalingen en relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.

Ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 1]

4. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 1], omdat hij zijn aan het plangebied grenzende woning [locatie 5] te Wijlre heeft verkocht en is verhuisd naar een woning op zodanige afstand van het plangebied dat daarin volgens de raad geen belanghebbendheid is gelegen. De gestelde schadeposten zijn volgens de raad geen van alle het gevolg van het bestreden besluit.

4.1.

De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1] ten tijde van de vaststelling van het plan eigenaar was van de woning [locatie 5]. De woning is op 12 mei 2017 in eigendom overgedragen.

De door [appellant sub 1] gestelde schade ziet op door hem gemaakte verhuiskosten naar de nieuwe woning, de dubbele woonlasten die tot de overdracht van de oude woning zijn gemaakt en op de gestelde waardevermindering van de verkochte woning. Niet kan op voorhand worden uitgesloten dat de uitkomst van de procedure over de rechtmatigheid van het thans voorliggende bestemmingsplan, waarbij [bedrijf] opnieuw planologisch mogelijk is gemaakt, van belang is voor de mogelijkheid om de gestelde schade, wat daar ook van zij, op de gemeente te verhalen. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1] geen procesbelang meer heeft. Het verweer van de raad faalt.

4.2.

Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ontvankelijk.

Ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 3]

5. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 3], omdat [appellant sub 3] in Prinsenbeek woont, op ongeveer 160 km van het plangebied. Het perceel kadastraal bekend gemeente Wijlre sectie G nummer 64, plaatselijk bekend [locatie 2] is weliswaar eigendom van [appellante sub 3B], maar op dit perceel rust volgens de raad een agrarische bestemming en geen woonbestemming.

5.1. [

appellant sub 3] brengt naar voren dat het hiervoor genoemde perceel inderdaad eigendom is van [appellante sub 3B], maar dat het in agrarisch gebruik is bij een biologische veehouder en verder niets heeft te maken met de bezwaren tegen [bedrijf]. Het gaat [appellant sub 3] om de gevolgen die het plan heeft voor het woonhuis aan de [locatie 2], gelegen op het perceel kadastraal bekend G 204 (ged.). Daarop rust een woonbestemming. Dit woonhuis is ook in eigendom bij [appellante sub 3B] en het grenst aan het perceel [locatie 1].

Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 3] niet als belanghebbende bij het plan is aan te merken. Het verweer van de raad faalt.

5.2.

Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] ontvankelijk.

Toetsingskader

6. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Procedurele beroepsgronden

7. [ appellant sub 1] betoogt dat de publicatie over de terinzagelegging van het ontwerpplan gebrekkig is. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de raad geen kennis heeft genomen van de zienswijze en dat hij niet in de gelegenheid is gesteld tot inspraak tijdens het "Sprekersplein" voorafgaand aan de raadsvergadering waarin het plan is vastgesteld. Ook wijst [appellant sub 1] erop dat verschillende versies van de toelichting bij het ontwerpplan zijn gepubliceerd op de gemeentelijke website en op de website ruimtelijkeplannen.nl.

7.1. [

appellant sub 1] heeft een zienswijze naar voren gebracht over het ontwerpplan. Uit de door [appellant sub 1] overgelegde publicaties blijkt duidelijk dat het om een ontwerpplan gaat en dat de gelegenheid wordt geboden om binnen zes weken een zienswijze in te dienen. [appellant sub 1] voert voorts niet aan dat hij door de beweerdelijk gepubliceerde verschillende versies van de toelichting bij het ontwerpplan, wat daar ook van zij, is benadeeld.

Voorafgaand aan de raadsvergadering waarin het bestreden besluit is vastgesteld, is op 6 april 2017 een zogenoemd "Sprekersplein" georganiseerd. Aan het Sprekersplein konden burgers deelnemen, die, anders dan [appellant sub 1], geen zienswijzen tegen het ontwerpplan naar voren hadden gebracht. De omstandigheid dat [appellant sub 1] niet in de gelegenheid is gesteld aan het "Sprekersplein" deel te nemen, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 1] onvoldoende gelegenheid tot inspraak heeft gehad.

De voorbereiding van de vaststelling van een plan en het doen van een voorstel daartoe inclusief een voorstel voor de beantwoording van ingediende zienswijzen, is in handen van het college van burgemeester en wethouders. De inhoud van de zienswijze en de voorgestelde beantwoording daarvan was voor de leden van de raad kenbaar voorafgaande aan de vaststelling van het plan. De Afdeling stelt vast dat bij de voorbereiding van het plan de procedure voorzien in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) is gevolgd. Niet valt in te zien dat in zoverre in strijd met de Wro is gehandeld.

Het betoog faalt.

8. Voor zover [appellanten sub 2] betogen dat naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2016 niet binnen 4 weken een wijziging op ruimtelijkeplannen.nl is aangebracht, is van belang dat een eventueel gebrek ter zake geen betrekking heeft op de planprocedure die tot het thans bestreden besluit heeft geleid en daarom geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

Hun betoog dat bij de publicatie van het onderhavige plan onzorgvuldig is gehandeld, heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

Begripsbepaling en omvang activiteiten

9. [ appellanten sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat de begripsbepaling "[bedrijf]" niet waarborgt dat is uitgesloten dat ter plaatse een groot restaurant kan worden geëxploiteerd. [appellant sub 3] wijst erop dat de gebruiksmogelijkheden voor in het bijzonder horeca in het plan nog altijd zeer ruim zijn.

9.1.

In de plantoelichting staat dat het exploiteren van een restaurant in het plangebied uitdrukkelijk niet is toegestaan. Het verschil tussen een restaurant en de beoog[bedrijf] zit erin dat bij [bedrijf] gasten korter een tafel bezetten en het accent ligt op het "vergasten" van bezoekers gedurende de (hele) dag en niet alleen gedurende de avond.

In een restaurant ligt het accent op het aanbieden van volwaardige maaltijden, waarin de avondmaaltijd een prominente rol speelt. [bedrijf] onderscheidt zich hiervan doordat er geen volwaardige (avond)maaltijden worden bereid, maar kleine gerechten. In een restaurant geniet men een maaltijd en nuttigt men daarbij een drankje. In [bedrijf] zal veelal sprake zijn het nuttigen van een drankje waarbij ook een klein hapje wordt genuttigd. Daarbij is in elk geval geen sprake van "dineren", aldus de plantoelichting.

9.2.

Het perceel [locatie 1] is bestemd voor "Horeca" met de aanduiding "specifieke vorm van horeca - [bedrijf]". Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels is ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - [bedrijf]" alleen een [bedrijf] toegestaan.

9.3.

De Afdeling overweegt dat het - zoals ter zitting ook desgevraagd is bevestigd - de bedoeling van de raad is om ter plaatse alleen een [bedrijf] toe te staan en geen andere vormen van horeca. Gelet op artikel 1, lid 1.35, van de planregels beperkt deze vorm van horeca zich tot het verstrekken van ijs en kleine gerechten. Daarmee is naar het oordeel van Afdeling evenwel niet voldoende gewaarborgd dat ter plaatse geen horeca anders dan in de vorm van een [bedrijf] kan worden geëxploiteerd. Uit de begripsbepaling van [bedrijf] valt niet af te leiden dat het verstrekken van ijs het hoofdbestanddeel vormt van hetgeen mag worden verstrekt. Er is in lid 1.35 sprake van een nevenschikking tussen ijs en kleine gerechten. Aan de omstandigheid dat het opschrift van dit artikellid [bedrijf] luidt, komt in dit verband onvoldoende betekenis toe. [appellanten sub 2] kunnen gelet daarop worden gevolgd in hun betoog dat het plan niet uitsluit dat ook andere vormen van horeca - bijvoorbeeld een tapasbar - waar naast ijs ook kleine gerechten worden verstrekt, mogelijk worden gemaakt.

De betogen slagen.

Intergemeentelijke structuurvisie

10. [appellanten sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat het plan in strijd met de intergemeentelijke structuurvisie is vastgesteld. Het gaat niet om een locatie gelegen in het centrumgebied. Niet valt in te zien dat ambachtelijke ijsbereiding alleen ter plaatse van de voormalige boerderij, in een woonomgeving, kan worden uitgeoefend. De motivering ontbreekt waarom deze vorm van ijsbereiding zich niet leent voor vestiging in een dorpscentrum.

10.1.

De raad stelt zich op het standpunt dat de Intergemeentelijke structuurvisie van Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul (hierna: structuurvisie) niet aan de voorziene horecagelegenheid in de weg staat.

10.2.

In de structuurvisie staat dat nieuwvestiging van horecagelegenheden zoveel als mogelijk plaats dient te vinden in de centrale delen van de kernen en de aanloopstraten naar deze gebieden. Binnen de woonomgeving is vestiging van horecagelegenheden moeilijker vanwege de potentiële overlastsituaties die dit, afhankelijk van het type bedrijf, met zich brengt.

10.3.

De Afdeling stelt voorop dat de structuurvisie niet verbiedt om een horecagelegenheid in een woonomgeving te vestigen, maar dat daarin wel de voorkeur wordt uitgesproken om horecagelegenheden zoveel als mogelijk in de centrale delen van de kernen en de aanloopstraten naar deze gebieden te realiseren. Het vestigen van een horecagelegenheid buiten de centrale delen van de kern of de aanloopstraten naar deze gebieden moet op grond van dit beleid deugdelijk worden gemotiveerd.

Het is de bedoeling van de raad om in het plan alleen een [bedrijf] mogelijk te maken. In dit geval is volgens de raad geen sprake van reguliere horeca, maar van een horeca-concept waarbij het agrarische karakter van het plangebied een belangrijke rol speelt. De [bedrijf] is gevestigd op een voormalige agrarische bedrijfslocatie. In het beoogde horeca-concept zullen de aangeboden gerechten zoveel mogelijk met eigen kruiden en eigen fruit worden gemaakt. In combinatie met de eigen ijsbereiding, is sprake van een bijzondere vorm van horeca, waar op ambachtelijke wijze ijs en kleine gerechten worden gemaakt. Deze vorm van horeca past volgens de raad alleen in een gebouw dat oorspronkelijk een boerderij was en leent zich niet voor vestiging in een dorpscentrum. Gelet op het specifieke karakter van [bedrijf], zoals door de raad voorgestaan, komt deze op de te bestemmen locatie beter tot haar recht dan in de dorpskern.

Gelet op de hiervoor opgenomen motivering heeft de raad het ter plaatse van het plangebied planologisch mogelijk maken van een [bedrijf], zoals door de raad bedoeld, in overeenstemming mogen achten met de structuurvisie.

Het betoog faalt.

Ladder duurzame verstedelijking

11. [appellanten sub 2] betogen dat de raad ten onrechte een toets aan de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling achterwege heeft gelaten. Dit heeft er toe geleid dat de regionale behoefte niet onderzocht is. Zij wijzen op de locatie Hoeve de Brulle als alternatief.

11.1.

De raad stelt dat vanwege de kleinschaligheid van het project geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro). Derhalve behoeft niet aan de ladder te worden getoetst. Wel is als alternatieve locatie gekeken naar de Hoeve de Brulle te Wijlre.

11.2.

Aan het plangebied is de bestemming "Horeca" toegekend met de aanduiding "specifieke vorm van horeca - [bedrijf]". Het plan voorziet niet in nieuwe of uitbreiding van bestaande bebouwing behalve een luifel/doorgang tussen beide bouwmassa’s binnen het plangebied.

11.3.

Voorheen gold ter plaatse van het plangebied op grond van het bestemmingsplan "Kern Wijlre", vastgesteld door de raad op 19 april 2010, de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf". Dit bestemmingsplan bevatte voor gronden met deze bestemming een afwijkingsmogelijkheid. Gelet op artikel 4, lid 4.6.1, van de planregels kon het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen ten behoeve van het toestaan van niet-agrarische activiteiten naast agrarische bedrijfsdoeleinden, in het kader van de duurzame ontwikkeling van het landelijk gebied en ter versterking van de recreatieve functie van het buitengebied, onder meer wat betreft kleinschalige horeca, zoals theeschenkerijen.

Naar het oordeel van de Afdeling voorziet het plan gelet op de ontheffingsmogelijkheid in het voorgaande bestemmingsplan met het mogelijk maken van horeca in de vorm van de door de raad bedoelde [bedrijf] niet in relevante mate in meer of andere planologische mogelijkheden. De Afdeling acht het exploiteren van een dergelijke [bedrijf] op één lijn te stellen met de in artikel 4, lid 4.6.1, van de planregels van het vorige plan genoemde kleinschalige horeca, zoals theeschenkerijen.

11.4.

Gelet op het voorgaande voorziet het bestemmingsplan niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellanten sub 2] voor het overige ten aanzien van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro hebben aangevoerd geen bespreking meer.

Het betoog faalt.

Geluid

12. [appellanten sub 2] betogen dat de geluidoverlast als gevolg van de exploitatie van [bedrijf] niet goed is onderzocht. Er zijn gebreken in het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch rapport. Zij verwijzen daarbij naar tegenrapportages van Peutz. Ook [appellant sub 1] voert dit punt aan en wijst op een notitie van Peutz over de beantwoording van de zienswijze wat de geluidoverlast betreft.

[appellanten sub 2] en [appellant sub 1] voeren verder aan dat ten onrechte de geluidbelasting in hun tuinen niet in de afweging is betrokken.

[appellant sub 1] betoogt tevens dat de realisering van een geluidscherm ten onrechte niet planologisch is geborgd.

12.1.

De raad stelt dat, in vergelijking met het door de Afdeling bij uitspraak van 12 oktober 2016 vernietigde plan, de exploitatiemogelijkheden ter plaatse zijn verkleind om aan de strengere normen te voldoen die voor een rustige woonwijk gelden. De raad heeft primair aangesloten bij de VNG-brochure "bedrijven en milieuzonering" (editie 2009, hierna: de VNG-brochure). Er is aanleiding gezien om een akoestisch onderzoek uit te voeren om de daadwerkelijke geluidgevolgen van het plan te onderzoeken. Dit onderzoek toont aan dat aan de gehanteerde geluidnormen kan worden voldaan. Artikel 3, lid 3.5.5, onder c, van de planregels stelt een planologische bovengrens aan de langtijdgemiddelde geluidbelasting en daarvoor is een geluidscherm noodzakelijk, zo blijkt uit het onderzoek. Ook zal in het milieuspoor een nieuwe melding moeten worden gedaan, in het kader waarvan bij het ontbreken van een op de milieutekeningen ingetekend scherm, handhavend zal worden opgetreden.

12.2.

In de plantoelichting staat dat voor horecabedrijven de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden. Deze eisen betreffen ook geluid. Daarnaast zijn de richtafstanden bezien voor "Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d." op basis van de VNG-brochure. Het gaat om bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1.

Wat betreft het aspect geluid wordt in de VNG-brochure een richtafstand van 10 m aanbevolen voor het omgevingstype "rustige woonwijk". De afstand tussen de horecagelegenheid en de gevel van de woning op het perceel Klapstraat 3 is 6,6 m. Derhalve wordt niet aan de aanbevolen afstand voldaan.

Geluid afkomstig van de ter plaatse van het plangebied gebezigde horeca-activiteiten betreft enerzijds geluid vanwege de bezoekers (stemgeluid) en eventueel ten gehoor gebrachte muziek. Anderzijds kan geluidhinder ontstaan vanwege de verkeersbewegingen (personenauto’s) van en naar de parkeerplaatsen ter plaatse van het plangebied (zowel geluid van dichtslaande deuren als eventuele geluidhinder als gevolg van voertuigbewegingen van en naar de horecagelegenheid). In dit kader dient echter tevens de reeds heersende geluidbelasting te worden beschouwd vanwege de provinciale weg N595 (Valkenburgerweg).

Er is een akoestisch onderzoek verricht door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek Industrielawaai [locatie 1] te Wijlre" van 1 december 2016 (hierna: het akoestisch rapport). Daarbij is een toetsing verricht aan zowel de geluidgrenswaarden zoals opgenomen in de VNG-brochure als de toetsingskaders uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Uit het verrichte akoestische onderzoek is volgens de plantoelichting bij de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening gebleken dat er geen onacceptabele hinder plaatsvindt en zodoende het akoestisch woon- en leefklimaat bij geluidgevoelige bestemmingen aanvaardbaar is. Vanuit dat oogpunt is bij de planontwikkeling sprake van een goede ruimtelijke ordening, aldus de plantoelichting.

12.3.

In het akoestisch rapport staat dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten voldoet aan de geluidgrenswaarde van stap 2 uit het stappenplan voor de beoordeling van geluidhinder in de VNG-brochure, zijnde 45 dB(A) etmaalwaarde. Ter plaatse van de getoetste tuinen is geen sprake van een verminderd woon- en leefklimaat.

Het maximale geluidniveau voldoet ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarden van stap 2 uit de VNG-brochure, zijnde 65 dB(A) etmaalwaarde.

Indirecte hinder als gevolg van verkeer van en naar de inrichting voldoet ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarden van stap 2 uit de VNG-brochure, zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde.

In het akoestisch rapport is voorts vermeld dat nu de geluideisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer 5 dB minder streng zijn dan die welke in het kader van de ruimtelijke procedure zijn aangehouden en bovendien diverse zaken in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn uitgezonderd, zonder verdere berekening kan worden gesteld dat de geluidimmissie ten gevolge van de onderhavige inrichting voldoet aan de eisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

12.4.

Ingevolge artikel 3, lid 3.5.5, onder c, van de planregels is gebruik van de bestemming verboden waarbij de norm van 45 dB(A) (geluidgrenswaarde langtijdgemiddelde beoordelingsniveau) als gevolg van enkel activiteiten binnen het plangebied ter plaatse van geluidgevoelige objecten, gemeten op de gevel, wordt overschreden.

12.5.

In het betoog van [appellanten sub 2] en [appellant sub 1] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat de geluidbelasting als gevolg van de door de raad beoog[bedrijf] ruimtelijk aanvaardbaar is. Anders dan [appellanten sub 2] en [appellant sub 1] betogen, heeft de raad de geluidbelasting in de tuinen in de afweging betrokken. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een representatieve bedrijfssituatie is uitgegaan. Hetgeen in de notitie van Peutz van 13 september 2017 "Beroep bestemmingsplan Klapstaart 2 te Wijlre; akoestische aspecten" is ingebracht tegen de in de zienswijzennota opgenomen reactie van Aelmans op een eerdere rapportage van Peutz, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De Afdeling betrekt bij haar oordeel dat de raad in zoverre aan de vrees van appellanten voor geluidoverlast is tegemoet gekomen doordat in artikel 3, lid 3.5.5, onder c, van de planregels, een gebruiksverbod is opgenomen bij overschrijding van de gehanteerde geluidgrenswaarde langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Bij overtreding van die norm dient in beginsel handhavend te worden opgetreden. Indien dat noodzakelijk is voor de geluidreductie, teneinde te voldoen aan de in voormeld artikellid neergelegde norm, zal volgens de raad een geluidscherm moeten worden aangebracht. Een geluidscherm is te beschouwen als een "daarbij behorende voorziening" in de zin van artikel 3, lid 3.1, van de planregels. Verdere borging daarvan in de planregels heeft de raad niet nodig hoeven achten.

12.6.

Voor zover het gaat om overschrijding van de maximale waarden voor piekgeluiden vanuit het plangebied, is van belang dat de raad wat het piekniveau betreft ook is uitgegaan van de geluidgrenswaarden in het stappenplan uit de VNG-brochure. Anders dan in geval van het langtijdgemiddelde geluidniveau is in de planregels in zoverre geen gebruiksverbod opgenomen. Dit betekent dat omwonenden voor handhaving zijn aangewezen op het Activiteitenbesluit milieubeheer, waarin voor de dagperiode een grenswaarde van 70 dB(A) is opgenomen, terwijl de gehanteerde VNG-brochure voor het maximale geluidniveau een maximum van 65 dB(A) kent. Met stemgeluid van bezoekers op het terras behoeft op grond van artikel 2.18, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer geen rekening te worden gehouden en op grond van het derde lid, onder a, ook niet met geluid als gevolg van het komen en gaan van bezoekers. De raad heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom aan overschrijding van de door de raad gehanteerde waarde voor het maximale geluidniveau, anders dan bij het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, geen gebruiksverbod is gekoppeld, dit ondanks het rustige karakter van de omgeving en de korte afstand tot woningen van derden.

Het betoog slaagt.

Parkeren

13. [appellanten sub 2] betogen dat het parkeerbeleid ten onrechte de mogelijkheid biedt voor extra parkeerplaatsen op eigen terrein van de initiatiefnemer, te weten de percelen G185 en G186, welke grenzen aan het plangebied. Zij vrezen daardoor voor intensivering van de activiteiten ter plaatse. Het college handelt in strijd met een principeakkoord over parkeren door extra parkeerplaatsen toe te staan.

Voorts is volgens hen niet aangetoond dat in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. De toepassing van de parkeernorm op grond van de gemeentelijke parkeernota is ondeugdelijk gemotiveerd. De CROW-normen voor parkeren die daarin zijn gehanteerd zijn verouderd. Ten onrechte is de parkeernorm voor cafetaria toegepast. De terrasoppervlakte had moeten worden meegenomen bij het bepalen van de parkeerbehoefte.

[appellant sub 1] voert aan dat ten onrechte geen dynamische verwijzing naar het parkeerbeleid in de planregels is opgenomen. In de planregels dient te zijn vastgelegd hoe met toekomstige wijzigingen van het parkeerbeleid dient te worden omgegaan.

13.1.

Aan een gedeelte van het plan is de bestemming "Horeca" met de aanduidingen "specifieke vorm van horeca - [bedrijf]" en "parkeerterrein" toegekend.

13.2.

In de plantoelichting staat dat op basis van de geldende parkeernormen in totaal 27 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd. Binnen het plangebied worden 35 parkeerplaatsen gerealiseerd, zodat ruimschoots wordt voldaan aan de geldende parkeernorm en geen parkeerproblemen in het openbare gebied zijn te verwachten.

13.3.

In artikel 6, lid 6.1.2, van de planregels is opgenomen dat bij het gebruik van de gronden voor horecadoeleinden in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien. In dit verband wordt verwezen naar de nota "Beleidsnota Parkeernormen en Parkeerfonds Gulpen-Wittem" van 16 december 2008 (hierna: Beleidsnota Parkeernormen) die als bijlage bij de planregels is opgenomen.

In de Beleidsnota Parkeernormen staat dat de normen die daarin worden gehanteerd, in eerste instantie zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers uit de CROW publicatie 182; "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormeringen" van maart 2004. Vervolgens zijn de parkeerkencijfers toegespitst op de specifieke situatie van Gulpen-Wittem. De parkeernorm voor de functie ‘Café, discotheek, cafetaria’ is 5,0 parkeerplaats per 100 m² brutovloeroppervlak (hierna: bvo).

13.4.

De raad stelt dat de gemeente niet gehouden was om naar aanleiding van de nieuwe CROW publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2012 een nieuw parkeerbeleid op te stellen of het bestaande beleid te actualiseren op basis van de nieuwe kengetallen. Deze kengetallen hebben geen bindende status. Het parkeerbeleid zoals dat in 2008 tot stand is gebracht volstaat in de praktijk om de parkeerbehoefte af te stemmen op de parkeerdruk. Het parkeerbeleid is volgens de raad daarom actueel en kan als basis dienen voor de vaststelling van de parkeerbehoefte.

13.5.

De door [appellanten sub 2] genoemde percelen G185 en G186 maken geen deel uit van het plangebied. Op die percelen rust ingevolge het bestemmingsplan "Kern Wijlre" een woonbestemming. Het gevreesde gebruik van die percelen voor parkeerplaatsen ten behoeve van [bedrijf] dient in deze procedure buiten beschouwing te blijven.

De keuze van de raad om [bedrijf] wat de parkeerbehoefte betreft op één lijn te stellen met cafés en discotheken, acht de Afdeling niet onredelijk. Voor het oordeel dat het in de Beleidsnota Parkeernormen neergelegde parkeerbeleid niet langer actueel is, is geen aanleiding. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de parkeernorm voor de functie ‘Café, discotheek, cafetaria’ van 5,0 parkeerplaats per 100 m² bvo, ook in overeenstemming is met de CROW publicatie 317. De door [appellanten sub 2] overgelegde rapportage van de zogeheten Verkeersdeskundige, rapport van 21 december 2017 "[bedrijf] [locatie 1] Wijlre, analyse verkeerseffecten bestemmingsplan" noopt ook niet tot het oordeel dat het parkeerbeleid niet langer actueel is.

Een dynamische verwijzing naar parkeerbeleid is in beginsel toegestaan. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:607. Dit betekent echter niet dat de raad in dit geval niet in redelijkheid daarvan heeft kunnen afzien.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat indien het terras wordt meegenomen in de berekening van het bvo, de in de planregels gemaximaliseerde oppervlakte van 150 m2 terras een extra parkeerdruk van 7,5 parkeerplaats oplevert en dat ook dan de voorziene 35 parkeerplaatsen voldoen.

Het betoog faalt.

Verkeersveiligheid

14. [appellanten sub 2] betogen dat de verkeersintensiteit in de Klapstraat als gevolg van het plan onjuist is berekend. Volgens appellanten zal het op eigen terrein van [bedrijf] aan te leggen trottoir niet bijdragen aan verbetering van de verkeersveiligheid voor voetgangers. De bij het uitrijden van auto’s benodigde draaicurve levert problemen op. Het parkeerterrein is voorts niet goed toegankelijk voor vrachtwagens, waardoor deze in de Klapstraat zullen laden en lossen.

14.1.

In de plantoelichting staat dat de beoogde planontwikkeling een beperkte verkeersgeneratie tot gevolg zal hebben en niet zal leiden tot problemen ten aanzien van de verkeersveiligheid, verkeerscirculatie en doorstroming. Het realiseren van aanvullende infrastructurele maatregelen in de omgeving is niet noodzakelijk.

14.2.

Aan een strook grond grenzend aan de Klapstraat is de bestemming "Verkeer" toegekend.

14.3.

Het betoog van [appellanten sub 2] geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan aanvaardbaar is uit het oogpunt van de verkeersveiligheid. De door [appellanten sub 2] overgelegde rapportage van de Verkeersdeskundige, waarin de representativiteit wordt betwijfeld van de aan het plan ten grondslag gelegde verkeerstelling die ten behoeve van de planontwikkeling in de zomer van 2015 is uitgevoerd, is daarvoor niet voldoende. Voor een horecagelegenheid waar in het bijzonder ijs wordt verstrekt, heeft de raad de zomerperiode wat bezoekersaantallen betreft maatgevend mogen achten. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in 2015 in dat opzicht in relevante mate verschilt van de situatie ten tijde van de vaststelling van het plan. De raad heeft de toegankelijkheid van het parkeerterrein voor bevoorradende vrachtwagens voldoende gegarandeerd mogen achten. De vrees dat vrachtwagens structureel op de rijbaan van de Klapstraat en Valkenburgerweg zullen worden geparkeerd, is ongefundeerd. De Afdeling acht ook niet aannemelijk dat de manoeuvreerruimte op de Klapstraat voor automobilisten die de parkeerplaats verlaten, te krap is en het aan te leggen trottoir daarbij zal zorgen voor verkeersonveilige situaties.

Het betoog faalt.

Gevolgen van de landschappelijke inpassing

15. Over het betoog van [appellant sub 3] dat de landschappelijke inpassing van het plangebied niet voldoende is verzekerd, overweegt de Afdeling dat die inpassing conform het inrichtingsplan dient te geschieden en dat in dit verband in artikel 3, lid 3.5.4, van de planregels een voorwaardelijke verplichting is opgenomen. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waterhuishouding op zijn perceel negatieve gevolgen zal ondervinden van de wijze waarop het plangebied wordt ingericht.

Het betoog faalt.

Bodemverontreiniging

16. [ appellanten sub 2] betogen dat een nader onderzoek naar bodemverontreiniging in het plangebied had dienen plaats te vinden. Er is mogelijk sprake van vervuiling door asbest.

16.1.

De aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode van in beginsel tien jaar in de weg staat. De raad heeft toegelicht dat door Aelmans een verkennend bodem- en asbestonderzoek is uitgevoerd, waarbij verhoogde concentraties bodemvreemde stoffen, in het bijzonder asbest, zijn aangetroffen. De toepasselijke norm werd echter niet overschreden, zodat voor nader onderzoek geen aanleiding was. Zo nodig kan een asbestsanering plaatsvinden.

Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezige bodemverontreiniging niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode van in beginsel tien jaar in de weg staat.

Het betoog faalt.

Uitzicht

17. [appellanten sub 2] voeren aan dat vanaf hun percelen ondanks hoogteverschillen het plangebied goed zichtbaar is. Zij wensen een haag van voldoende hoogte ter visuele afscherming van de geparkeerde auto’s. Deze hoogte is in de planregels niet geborgd. Weliswaar komt er volgens het inrichtingsplan een groenvoorziening, maar dat betreft bomen die bladverliezend zijn, zodat er buiten het zomerseizoen meer zicht op de activiteiten zal zijn.

17.1.

De Afdeling overweegt dat in het inrichtingsplan is opgenomen dat aan de westelijke grens van het plangebied langs een deel van de parkeerplaatsen dient te worden voorzien in bomen en hagen met een visueel afschermende functie. Het is de bedoeling van de raad dat door de begroeiing de geparkeerde auto’s grotendeels aan het zicht zijn onttrokken. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bomen en hagen een afdoende afscherming kunnen bieden. Niet onaannemelijk is dat gedurende de periode dat de bomen geen blad dragen, [bedrijf] minder klanten zal trekken, zodat dan minder gebruik wordt gemaakt van de parkeerplaatsen.

In het inrichtingsplan wordt de voorziene begroeiing echter niet geheel doorgetrokken naar de noordwestelijke hoek van het plangebied, terwijl over de gehele lengte van de westelijke zijde parkeerplaatsen worden mogelijk gemaakt. In zoverre heeft de raad het bestreden besluit niet voorbereid met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid.

Het betoog slaagt.

Financiële uitvoerbaarheid

18. Voor zover [appellanten sub 2] betwijfelen of het plan financieel uitvoerbaar is, overweegt de Afdeling dat in het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling voor die conclusie geen aanleiding.

Het betoog faalt.

Bestuurlijke lus

19. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen in 9.3, 12.6 en 17.1 is overwogen:

a. de begripsbepaling van [bedrijf] zodanig aan te passen dat het verstrekken van ijs het hoofdbestanddeel vormt van hetgeen mag worden verstrekt en geen sprake is van een nevenschikking tussen ijs en kleine gerechten;

b. te motiveren waarom, anders dan in geval van het langtijdgemiddelde geluidniveau, in de planregels geen gebruiksverbod is opgenomen in verband met de overschrijding van het maximale geluidniveau, dan wel terzake een gewijzigde planregeling vast te stellen;

c. het als bijlage bij de planregels gevoegde inrichtingsplan zodanig aan te passen dat aan de westelijke grens van het plangebied over de gehele lengte dient te worden voorzien in bomen en hagen met een visueel afschermende functie.

De raad dient tevens de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van het gewijzigde of nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten en griffierecht

20. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Gulpen-Wittem op

- om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in 19 is overwogen de daar omschreven gebreken te herstellen en;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Zwemstra

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2018

91.

BIJLAGE

Planregels

Artikel 1 Begrippen

"[…]

1.24

brutovloeroppervlak

oppervlakte van het gebied dat wordt begrensd door de buitenomtrek van de omringende opgaande scheidingsconstructies, gemeten op vloerniveau.

[…]

1.35 [

bedrijf]

specifieke vorm van horeca ter plekke van een voormalige agrarische bedrijfslocatie, waarbij ijs en kleine gerechten worden verstrekt."

Artikel 3 Horeca

"3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. horeca, met dien verstande dat ter plekke van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - [bedrijf]' enkel een [bedrijf] is toegestaan;

b. bedrijfswoningen;

c. een buitenterras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';

d. parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

e. landschappelijke inpassing in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, die tenminste in het plangebied geparkeerde auto's aan het zicht vanaf de openbare weg onttrekken, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - landschappelijke inpassing' en 'parkeerplaats - landschappelijke inpassing' overeenkomstig het inrichtingsplan opgenomen als Bijlage 1 en de planverbeelding opgenomen als Bijlage 3 bij deze regels;

met daaraan ondergeschikt:

f. verkoop van eigen daar vervaardigde en geproduceerde (streek)producten, met een maximum gebruiksoppervlakte van 40 m², ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

g. kleinschalige agrarische activiteiten;

h. kleinschalig (agrarisch) gebruik;

en de daarbij behorende voorzieningen.

[…]

3.5

Specifieke gebruiksregels

[…]

3.5.2

Oppervlak

Ter plaatse van het bouwvlak mag het totale brutovloeroppervlak ten behoeve van de horeca niet meer bedragen dan 500 m2.

[…]

3.5.4

Voorwaardelijke verplichting

Het (doen/laten) gebruik(en) van de bestemming 'Horeca' is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing, zoals bedoeld in artikel 3.1 onder e conform het landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 3 van deze regels, direct na het onherroepelijk worden van voorliggend plan wordt uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.

3.5.5, Versterkte muziek & geluidgrenswaarde langtijdgemiddelde beoordelingsniveau

Onder verboden gebruik wordt tevens verstaan:

a. het ten gehore brengen van versterkte muziek op het terras;

b. het binnen ten gehore brengen van versterkte muziek die het niveau van achtergrondmuziek, zijnde muziek waarover zonder stemverheffing een conversatie kan worden gevoerd, overstijgt;

c. gebruik van de bestemming waarbij de norm van 45 dB(A) (geluidgrenswaarde langtijdgemiddelde beoordelingsniveau) als gevolg van enkel activiteiten binnen het plangebied ter plekke van geluidgevoelige objecten, gemeten op de gevel, wordt overschreden."

Artikel 4 Verkeer

"4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bewegend en stilstaand wegverkeer en de daarbij behorende voorzieningen;

b. voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut;

c. straatmeubilair;

d. infiltratie en buffervoorzieningen, zoals hemelwaterbuffers en bergbezinkbassins."

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

"[…]

6.1.2

Tot een gebruik strijdig met de in Artikel 3 gegeven bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de 'Beleidsnota Parkeernormen en Parkeerfonds Gulpen-Wittem', bijgevoegd bij deze regels als Bijlage 2."

Planregels van het vorige plan

Artikel 4

[…]

4.6

Ontheffing van de gebruiksregels

4.6.1

Ontheffing niet-agrarische activiteiten

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 4.1, 4.2 en 4.5, ten behoeve van het toestaan van niet-agrarische activiteiten naast agrarische bedrijfsdoeleinden, in het kader van de duurzame ontwikkeling van het landelijk gebied en ter versterking van de recreatieve functie van het buitengebied. Ontheffing voor bewerking en/of verkoop aan de boerderij van agrarische producten, het bieden van werk en verzorging aan hulpbehoevende mensen, verblijfsrecreatie in de vorm van kamperen en appartementen op de boerderij, dagrecreatie in de vorm van het bieden van dagarrangementen en excursies alsmede (sier)tuinen, kleinschalige horeca, zoals theeschenkerijen, en culturele activiteiten zoals natuurcursussen en exposities en/of daarmee qua aard en omvang naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders gelijk te stellen activiteiten, wordt alleen verleend, mits:

algemeen:

a. de activiteiten, qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik, ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten;

b. de activiteiten binnen de bestaande bouwmassa kunnen worden uitgevoerd. Alleen wanneer de noodzaak daartoe is aangetoond is uitbreiding of vervangende nieuwbouw van bestaande bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak toegestaan, mits daardoor geen cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwing verloren gaat;

c. de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;

d. de activiteiten landschappelijk goed inpasbaar zijn en omliggende natuurlijke en landschappelijke waarden en belangen niet onevenredig schaden;

e. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;

specifiek voor kleinschalige dagrecreatie en horeca:

de activiteiten kleinschalig zijn en ten dienste staan van extensieve recreatie in het buitengebied c.q. ondersteunend zijn aan wandel- en fietsroutes dan wel bedoeld zijn voor de eigen gasten.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 2.17

1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:

a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

Artikel 2.18

1. Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing:

a. het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;

[…]

3 Bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau (LAmax), bedoeld in artikel 2.17, 2.17a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:

a. het komen en gaan van bezoekers bij inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak horeca-, sport- en recreatieactiviteiten plaatsvinden;

[…]

Besluit ruimtelijke ordening, ten tijde van belang

Artikel 1.1.1

"1 In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;

[…]"

Artikel 3.1.6

[…]

2 De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;