Home

Raad van State, 22-11-2017, ECLI:NL:RVS:2017:3193, 201608804/1/A1

Raad van State, 22-11-2017, ECLI:NL:RVS:2017:3193, 201608804/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
22 november 2017
Datum publicatie
22 november 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:3193
Zaaknummer
201608804/1/A1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 23 december 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een schuur aan de [locatie A] te Swalmen (hierna: het perceel).

Uitspraak

201608804/1/A1.

Datum uitspraak: 22 november 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Swalmen, gemeente Roermond,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 oktober 2016 in zaak nr. 16/499 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Roermond.

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een schuur aan de [locatie A] te Swalmen (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 12 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[vergunninghouder] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, rechtsbijstandverlener te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door P.J.J.M. van Lierop en mr. S. Amorij, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door W. van Rensen, gehoord.

Overwegingen

1.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding

2.    Aan de Baxhoeverweg is de monumentale hoeve "Baxhof" gelegen. De hoeve is onderverdeeld in meerdere adressen. [appellant] woont op het adres [locatie B]. [vergunninghouder] woont op het adres [locatie A]. Het bouwplan voorziet in een schuur op het laatste adres ten behoeve van de opslag van materialen en machines voor landschapsonderhoud. [appellant] is van mening dat de schuur vanwege zijn omvang, ligging en uiterlijk niet past in de omgeving.

3.    Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Swalmen" (hierna: het bestemmingsplan). Het perceel heeft de bestemming "Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurwaarden". Ter plaatse van de beoogde schuur hebben de gronden de aanduiding "Open gebied". Ingevolge artikel 3.3 van de planvoorschriften zijn hier uitsluitend toegestaan gebouwen ten behoeve van openbaar nut alsmede andere bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan.

Wettelijk kader

4.    Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […]

f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument […]."

    Artikel 2.12, eerste lid, luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

[…]

3°. In overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

[…]."

Gronden hoger beroep

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 23 december 2015 niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Volgens [appellant] is de voorziene schuur niet alleen onevenredig groot ten opzichte van de woning van [vergunninghouder], maar ook ten opzichte van het hele complex "Baxhof". De situering van de schuur nabij de hoofdingang van het complex ontsiert de aanblik van de hoeve, zijnde een beschermd rijksmonument. De bouwhistorische waarde van het complex wordt miskend. Verder ligt de voorziene schuur in de zichtlijnen van andere woningen, aldus [appellant]. Volgens [appellant] miskent het college, door te stellen dat medewerking wordt verleend aan realisering van de schuur om het buitengebied op te schonen en daarmee een bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van het complex, dat ter plaatse geen buitenopslag mag plaatsvinden en buitenopslag ook door middel van handhaving kan worden tegengegaan. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het door hem aangevoerde over de aanwezigheid van een dassenburcht in de omgeving van de voorziene schuur.

5.1.    Aan het besluit van 23 december 2015 heeft het college een ruimtelijke onderbouwing van april 2015 ten grondslag gelegd. De voorziene schuur is daarin in zijn aangevraagde omvang en met zijn ligging nabij het complex stedenbouwkundig passend geacht. In de door [appellant] in beroep aangevoerde argumenten heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit van 23 december 2015 niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.

    Anders dan [appellant] betoogt, kan de bij besluit van 23 december 2015 verleende vergunning niet worden gezien als een beloning voor illegale opslagactiviteiten. Zoals [vergunninghouder] ter zitting heeft toegelicht, beschikt hij niet over opslagruimte, maar is daar wel behoefte aan.

    [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn stelling dat in de buurt van de voorziene schuur een dassenburcht aanwezig is. Dit leidt echter, gelet op het volgende, niet tot het door hem daarmee beoogde doel. Niet bestreden is dat ten tijde van het besluit van 23 december 2015 geen dassenburcht in de nabijheid van de voorziene schuur bekend was. Inmiddels is in de omgeving een dassenburcht geconstateerd, maar deze ligt, naar ook niet bestreden is, op geruime afstand van de voorziene schuur.

    Het betoog faalt.

6.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het advies van de Commissie Beeldkwaliteit van de gemeente Roermond (hierna: de Adviescommissie) van 6 mei 2015 niet aan zijn besluit van 23 december 2015 ten grondslag had mogen leggen, nu dit een stempeladvies betreft en [appellant] dit advies heeft bestreden. Volgens [appellant] ontsiert de in het bouwplan voorziene schuur door zijn vormgeving en het materiaalgebruik het karakter van de hoeve en de omgeving.

6.1.    Het college heeft zich in het besluit van 23 december 2015 op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het college heeft dit standpunt gebaseerd op het advies van de Adviescommissie van 6 mei 2015. Niet is geschil is dat dit een stempeladvies betreft. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, adviseert de Adviescommissie niet alleen over welstandsaspecten, maar ook over de landschappelijke inpassing van bouwplannen. Het advies van de Adviescommissie van 1 mei 2015 betreft een advies over de landschappelijke inpassing van het bouwplan en kan niet worden gezien als een motivering van het stempeladvies van 6 mei 2015 over de welstandsaspecten. Dit betekent dat, nu [appellant] in zijn zienswijzen gemotiveerd heeft uiteengezet dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, het college niet had mogen volstaan met de enkele verwijzing naar het stempeladvies. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

    Het betoog slaagt.

7.    Het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevraagde vergunning niet had kunnen verlenen, nu op voorhand viel in te zien dat de Waterwet aan de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning in de weg staat, faalt.

    Niet in geschil is dat een vergunning op grond van de Waterwet nodig is, omdat de beoogde schuur is gesitueerd in een bergend rivierbed. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, komt de vraag of een vergunning op grond van de Waterwet kan worden verleend, aan de orde in een op grond van die wet te voeren procedure. Dat doet er niet aan af dat de gevraagde omgevingsvergunning niet kan worden verleend, indien het college op voorhand had moeten inzien dat de Waterwet aan de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning in de weg stond.

Het college heeft in zijn verweerschrift in beroep gesteld dat er overleg is geweest met Rijkswaterstaat en dat hieruit is gebleken dat compensatie van het verlies aan bergend vermogen niet aan de orde is, omdat het perceel hoger is gelegen dan de lokale maximale waterhoogte. [appellant] twijfelt aan de uitkomst van dit overleg omdat een verslag ontbreekt. Met de rechtbank ziet de Afdeling hierin geen argument om te twijfelen aan de juistheid van de weergave in het verweerschrift van het college van de uitkomst van dit overleg.

Conclusie en proceskosten

8.    Gelet op hetgeen onder 6.1 is overwogen, is de conclusie dat het besluit van 23 december 2015 in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

9.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het besluit van 23 december 2015 te herstellen. Dit kan het college doen door alsnog te motiveren dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het college dient de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

10.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Roermond op om:

- binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 6.1 het daar omschreven gebrek te herstellen en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Van Altena    w.g. Graaff-Haasnoot

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2017

531.