Home

Raad van State, 06-09-2017, ECLI:NL:RVS:2017:2401, 201701708/1/A2

Raad van State, 06-09-2017, ECLI:NL:RVS:2017:2401, 201701708/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
6 september 2017
Datum publicatie
6 september 2017
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:2401
Zaaknummer
201701708/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluiten van 8 juli 2016 onderscheidenlijk 21 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kindgebonden budget over de jaren 2015 en 2016 voor [appellant] herzien en vastgesteld op nihil.

Uitspraak

201701708/1/A2.

Datum uitspraak: 6 september 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 januari 2017 in zaak nr. 16/2351 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluiten van 8 juli 2016 onderscheidenlijk 21 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kindgebonden budget over de jaren 2015 en 2016 voor [appellant] herzien en vastgesteld op nihil.

Bij besluit van 7 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer is verschenen.

Overwegingen

1.    De relevante wet- en regelgeving is bijgevoegd in de bijlage bij deze uitspraak.

2.    [appellant] ontving in 2015 en 2016 voorschotten kindgebonden budget. De aanspraak van een ouder op kindgebonden budget is afhankelijk van het ontvangen van kinderbijslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft met de in geding zijnde besluitvorming de voorschotten kindgebonden budget herzien en vastgesteld op nihil, omdat de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) heeft gemeld dat [appellant] sinds 1 september 2014 niet meer de ontvanger is van de kinderbijslag voor zijn zoon. Dat is thans de [ex-partner] van [appellant] en de moeder van hun zoon. [appellant] kan zich niet vinden in de besluitvorming. Hij betaalde de ontvangen voorschotten door aan [ex-partner]. Zij ontving de kinderbijslag en had dus aanspraak op kindgebonden budget. Het kindgebonden budget is dus terechtgekomen bij de rechthebbende.

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten terecht op nihil heeft vastgesteld en in die situatie verplicht is het teveel uitgekeerde terug te vorderen. Dat [appellant] de ontvangen voorschotten heeft overgemaakt aan [ex-partner] is volgens de rechtbank een zaak tussen hen, die losstaat van het recht op kindgebonden budget en de verplichting tot terugbetaling.

4.    [appellant] komt in hoger beroep op tegen het oordeel van de rechtbank. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] geen aanspraak heeft op kindgebonden budget. Het geschil ziet slechts op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de uitgekeerde voorschotten terecht van [appellant] heeft teruggevorderd.

5.    [appellant] voert allereerst aan dat hij ervoor heeft gezorgd dat de ontvangen voorschotten kindgebonden budget terechtkwamen bij de rechthebbende, omdat hij deze heeft overgemaakt naar [ex-partner].

    Verder heeft [appellant] de SVB in 2014, toen hij en [ex-partner] uit elkaar gingen, verzocht de kinderbijslag voortaan aan [ex-partner] uit te keren. De SVB had dat direct aan de Belastingdienst/Toeslagen moeten doorgeven, zodat de terugvordering kon worden voorkomen. Dat geldt te meer nu [appellant] niet wist dat de aanspraak op kindgebonden budget samenhangt met die op kinderbijslag. Dat de SVB anderhalf jaar heeft gewacht met het doorgeven van de wijziging kan hem niet worden verweten, aldus [appellant].

    Daarnaast heeft volgens [appellant] te gelden dat voor zover aan de terugvordering ten grondslag ligt dat [ex-partner] over de in geding zijnde periode zelf ook voorschotten kindgebonden budget heeft ontvangen, dat hem niet kan worden tegengeworpen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft die voorschotten uitgekeerd zonder dat [ex-partner] daartoe een aanvraag heeft ingediend. [appellant] was er niet van op de hoogte dat [ex-partner] zelf ook voorschotten kindgebonden budget ontving, en [ex-partner] heeft hem te kennen gegeven dat zij de door hem ten onrechte overgemaakte bedragen niet zal terugbetalen.

6.    In artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) is dwingendrechtelijk bepaald dat als de herziening van een voorschot, zoals hier aan de orde, leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien of de terugvordering kan matigen. De Wet op het kindgebonden budget (hierna: Wkgb) voorziet evenmin in een dergelijke bepaling. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de uitgekeerde voorschotten kindgebonden budget dan ook terecht van [appellant] teruggevorderd.

7.    Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de doorbetaling van de voorschotten aan [ex-partner] en de late terugkoppeling van de SVB aan de Belastingdienst/Toeslagen, noopt niet tot een ander oordeel. Een belangenafweging is bij de terugvordering als zodanig immers niet aan de orde. Dat [ex-partner] kindgebonden budget ontving zonder dat zij daartoe een aanvraag heeft ingediend, noopt evenmin tot een ander oordeel. Daargelaten dat de ouder niet om kindgebonden budget hoeft te verzoeken, omdat een aanvraag onder de in artikel 5, tweede lid, van de Wkgb vermelde omstandigheden wordt verondersteld te zijn gedaan, ligt in deze procedure niet de aanspraak van [ex-partner] op kindgebonden budget voor. Ook als haar aanspraak wordt weggedacht, blijft staan dat [appellant] geen aanspraak heeft en de terugvordering van de ten onrechte uitgekeerde voorschotten daarom geheel verschuldigd is.

8.    Ten overvloede overweegt de Afdeling dat de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting heeft toegelicht dat altijd slechts één ouder aanspraak maakt op kinderbijslag. Het komt vaker voor dat de SVB met terugwerkende kracht aan de Belastingdienst/Toeslagen meldt dat de rechthebbende van de kinderbijslag wijzigt, zoals hier aan de orde is. In dat geval komt pas achteraf vast te staan dat de eerste ontvanger geen recht op kindgebonden budget heeft. Tussen toeslagpartners bestaat in die situatie de mogelijkheid de aanspraak te verrekenen, maar [appellant] en [ex-partner] zijn geen toeslagpartners. Doordat een formele band tussen hen ontbreekt, kan de dienst niet treden in hun onderlinge verhoudingen.

9.    Slotsom is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is, en dat de doorbetaling van de voorschotten een zaak is tussen [appellant] en [ex-partner].

10.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.

w.g. Pans    w.g. Baart

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017

799. BIJLAGE

Wet op het kindgebonden budget

Artikel 2

1.    Aanspraak op een kindgebonden budget heeft de ouder voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald […], met dien verstande dat de aanspraak op een kindgebonden budget bestaat met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind is geboren dan wel tot het huishouden is gaan behoren tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.

[…]

Artikel 5

[…]

2.    De ouder die

    a.     over het berekeningsjaar aanspraak heeft op een kindgebonden budget, en

    b.     over het berekeningsjaar reeds in aanmerking komt voor een andere tegemoetkoming waarvan de uitvoering is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen,

wordt geacht een aanvraag als bedoeld in artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor het kindgebonden budget te hebben gedaan.

[…]

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Artikel 26

Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.