Home

Raad van State, 31-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1334, 201607751/1/A1

Raad van State, 31-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1334, 201607751/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
31 mei 2017
Datum publicatie
31 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:1334
Formele relaties
Zaaknummer
201607751/1/A1

Inhoudsindicatie

Aan [verzoeker] is bij besluit van 15 mei 2012 een omgevingsvergunning verleend voor het slopen van de bestaande bebouwing en de bouw van 11 appartementen op het perceel [locatie] te Montfoort.

Uitspraak

201607751/1/A1.

Datum uitspraak: 31 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te Montfoort,

om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1832.

Procesverloop

Bij uitspraak van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1832, heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 januari 2013 ongegrond verklaard en de uitspraak bevestigd. Deze uitspraak is aangehecht.

[verzoeker] heeft de Afdeling bij brief van 13 oktober 2016 verzocht die uitspraak te herzien.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en [verzoeker] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 april 2017, waar [verzoeker], bijgestaan door ing. G.C.M. Verkleij en mr. L.C.A.C. Hoogewerf, advocaat te Hoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. L.J. Wildeboer en mr. E.E. Baars, beiden advocaat te Utrecht, mr. T. de Groot en mr. M.H.A. de Vries, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Aan [verzoeker] is bij besluit van 15 mei 2012 een omgevingsvergunning verleend voor het slopen van de bestaande bebouwing en de bouw van 11 appartementen op het perceel [locatie] te Montfoort. Bij uitspraak van 21 januari 2013 heeft de rechtbank Midden-Nederland het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1832, heeft de Afdeling het door [verzoeker] daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep was aan de orde de vraag of de rechtbank het beroep van [verzoeker] op grond van artikel 6:13 van de Awb terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hem redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen naar voren heeft gebracht. De Afdeling heeft die vraag bevestigend beantwoord.     

Het onderliggende geschil in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 6 november 2013 zag op de vraag welke betekenis toekomt aan de vermelding in het besluit van 15 mei 2012 dat de raad op 12 maart 2012 een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven onder de voorwaarde dat de 12 aan te leggen parkeerplaatsen openbaar zullen zijn. Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2017:1333, heeft de Afdeling daarover een oordeel gegeven. De Afdeling heeft - zakelijk weergegeven - geoordeeld dat de omgevingsvergunning van 15 mei 2012 niet het voorschrift bevat dat de aan te leggen parkeerplaatsen openbaar zullen zijn.

    Aangezien [verzoeker] met zijn verzoek om herziening van de uitspraak van 6 november 2013 beoogt te bewerkstelligen dat het onderliggende geschil dat heeft geleid tot die procedure alsnog aan de orde kan worden gesteld, en de Afdeling daarover bij uitspraak van heden een oordeel heeft gegeven, heeft [verzoeker] geen rechtens te beschermen belang meer bij een oordeel over zijn verzoek om herziening. Voor zover [verzoeker] ter zitting van de Afdeling heeft gesteld dat zijn belang erin is gelegen dat hij schade heeft geleden ten gevolge van het besluit van 15 mei 2012 die hij vergoed wil zien, wordt overwogen dat [verzoeker] niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden die bij gebleken onrechtmatigheid van dat besluit voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen.

2.    Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan een onherroepelijk geworden uitspraak worden herzien op grond van in deze bepaling nader omschreven feiten en omstandigheden. Gelet op hetgeen hiervoor onder 1 is overwogen, zal de Afdeling niet overgaan tot een bespreking van de vraag of [verzoeker] feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.

3.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Smulders-Wijgerde

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017

672.