Raad van State, 24-02-2016, ECLI:NL:RVS:2016:497, 201501425/1/R6
Raad van State, 24-02-2016, ECLI:NL:RVS:2016:497, 201501425/1/R6
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 24 februari 2016
- Datum publicatie
- 24 februari 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:497
- Zaaknummer
- 201501425/1/R6
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 17 december 2014 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" vastgesteld.
Uitspraak
201501425/1/R6.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Struik Foods Europe N.V., gevestigd te Nijkerk, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bijstein B.V., gevestigd te Putten,
2. de stichting Stichting Houd Voorthuizen West Groen, gevestigd te Voorthuizen, gemeente Barneveld, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: de stichting),
3. [appellanten sub 3], beiden wonend te [woonplaats],
4. Stal van Laar, gevestigd te Nijkerk,
5. [appellanten sub 5], gevestigd te Voorthuizen, gemeente Barneveld, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 5]),
6. [appellant sub 6], wonend te Voorthuizen, gemeente Barneveld,
7. [appellant sub 7], wonend te Voorthuizen, gemeente Barneveld,
8. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Gebiedsontwikkeling A1 B.V. en Betonproductie Nederland B.V., beide gevestigd te Kootwijkerboek, gemeente Barneveld, (hierna: GA1 en BPN),
9. de vereniging Vereniging van Eigenaars Chaletpark De Witte Hoeve Nijkerk, gevestigd te Nijkerk, gemeente Barneveld,
appellanten,
en
provinciale staten van Gelderland,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2014 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Struik Foods en Bijstein B.V., de stichting, [appellanten sub 3], Stal van Laar, [appellante sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], GA1 en BPN en de VvE Chaletpark De Witte Hoeve beroep ingesteld.
Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.
De stichting, [appellant sub 7], GA1 en BPN en provinciale staten hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2014, waar een aantal partijen ter zitting is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook provinciale staten hebben zich doen vertegenwoordigen.
Overwegingen
Algemeen
1. Het inpassingsplan voorziet in de aanleg van een rondweg om Voorthuizen. De N303 wordt daarmee omgelegd.
Ontvankelijkheid
Het beroep van VvE Chaletpark De Witte Hoeve
2. Het bestreden besluit is bekendgemaakt op 8 januari 2015, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is begonnen op 9 januari 2015 en geëindigd op 19 februari 2015. Het beroepschrift van VvE Chaletpark De Witte Hoeve is gedateerd op 19 februari 2015 en bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2015
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is, voor zover hier van belang, een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in een brievenbus van PostNL wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging van PostNL wordt aangeboden. De datumstempel van PostNL is veelal het enige vaststaande gegeven met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. De enveloppe, waarin het beroepschrift is verzonden, bevat geen datumstempel. VvE Chaletpark De Witte Hoeve heeft anderszins niet aannemelijk gemaakt dat zij haar beroepschrift uiterlijk op 19 februari 2015 ter post heeft bezorgd. De Afdeling gaat er dan ook vanuit dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Het beroep is niet ontvankelijk.
Het beroep van [appellante sub 5]
3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpinpassingsplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij provinciale staten.
Het ontwerpinpassingsplan is blijkens de in De Stentor, editie Veluwe, de Barneveldse Krant en de Staatscourant gepubliceerde kennisgeving met ingang van 13 december 2012 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 23 januari 2013. [appellante sub 5] heeft geen zienswijze over het ontwerpinpassingsplan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een inpassingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpinpassingsplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep is niet ontvankelijk.
Het beroep van GA1 en BPN
4. Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat het beroep van GA1 en BPN niet-ontvankelijk is omdat zij geen belanghebbende zijn bij het inpassingsplan. Zij voeren hiertoe aan dat de gronden van GA1 en BPN op te grote afstand van het plangebied liggen.
4.1. Ter zitting is komen vast te staan dat BPN en GA1 gronden hebben op een afstand van ongeveer 1,2 km van het tracé van de voorziene rondweg. Gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. BPN en GA1 hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de afstand tot de ontwikkeling een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. De door BPN en GA1 naar voren gebrachte omstandigheid dat het plan vanwege de toename van het aantal verkeersbewegingen een negatieve invloed heeft op verkeersafwikkeling ter hoogte van de kruising met de Baron van Nagellstraat en de op- en afrit van de aansluiting Voorthuizen in de Rijksweg A1, is naar het oordeel van de Afdeling niet als zodanig aan te merken. Daargelaten of de gestelde invloed zich zal voordoen, onderscheidt het belang van BPN en GA1 zich in zoverre immers niet in voldoende mate van de belangen van andere bedrijven en particulieren die gebruik maken van deze op- en afrit van de Rijksweg A1. De Afdeling acht in dat verband niet aannemelijk gemaakt dat BPN en GA1 in het bijzonder de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling in hun bedrijfsvoering zullen ondervinden.
Het beroep is niet-ontvankelijk.
Ingetrokken beroepsgronden
5. [appellant sub 6] heeft zijn beroepsgronden over het gebruik maken van verouderde gegevens, geluid en flora en fauna ter zitting ingetrokken.
[appellant sub 7] heeft zijn beroepsgronden over de overschrijding van de termijn voor de vaststelling van het inpassingsplan, het gebruik maken van verouderde gegevens en de inzichtelijkheid van het inpassingsplan ter zitting ingetrokken.
Toetsingskader
6. Bij de vaststelling van een inpassingsplan hebben provinciale staten beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Provinciaal belang
7. De stichting betoogt dat provinciale staten niet bevoegd zijn om het inpassingsplan vast te stellen, omdat daarmee geen provinciaal belang is gemoeid.
7.1. Ingevolge artikel 3.26, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kunnen provinciale staten, indien sprake is van provinciale belangen, de betrokken gemeenteraad gehoord, voor de daarbij betrokken gronden een inpassingsplan vaststellen.
7.2. Projecten met betrekking tot de provinciale infrastructuur zijn in de parlementaire geschiedenis van de Wro (TK 2002-2003, 28 916, nr. 3, p. 53) genoemd als voorbeeld van een project van provinciaal belang.
In de plantoelichting staat dat de N303 in het regionale weggennet een belangrijke schakel is voor het verkeer aan de westkant van de Veluwe en daarmee voor de provinciale infrastructuur. De N303 verbindt Barneveld en de A1 met Putten en de A28. Uit de Omgevingsvisie Gelderland 2014 volgt dat de provincie streeft naar duurzame mobiliteit. Provinciale staten hebben toegelicht dat de aanleg van de rondweg in deze ambitie past. Daartoe is van belang dat de N303 wordt belast door doorgaand (vracht)verkeer, waardoor de bereikbaarheid van het hele gebied in het geding is. De omleiding van de N303 bij Voorthuizen is bovendien opgenomen in de door provinciale staten op 19 maart 2008 vastgestelde Wro-agenda 2008-2009 als project waarvoor provinciale staten een inpassingsplan zal opstellen.
Gelet op het voorgaande stelt provinciale staten naar het oordeel van de Afdeling terecht dat met de aanleg van de weg een provinciaal belang is gemoeid. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten niet bevoegd zijn tot het vaststellen van het inpassingsplan.
Nut en noodzaak
Algemeen
8. [appellant sub 7], de stichting en Struik Foods en Bijstein B.V. betogen dat nut en noodzaak van het inpassingsplan niet zijn aangetoond.
9. Bij de keuze van een bestemming dienen provinciale staten een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij hebben zij beleidsvrijheid.
10. Volgens de plantoelichting is de meervoudige doelstelling van de rondweg het ontlasten van het centrum van Voorthuizen van doorgaand (vracht)verkeer, het oplossen en het verbeteren van de verkeersveiligheid en leefbaarheid in Voorthuizen evenals het verbeteren van de verkeersafwikkeling op de N303 en de bereikbaarheid van Voorthuizen.
In de plantoelichting staat dat de N303 door en nabij Voorthuizen in hoge mate wordt belast door doorgaand (vracht)verkeer. De huidige verkeersintensiteiten in de spits leiden tot stagnatie van het verkeer en tot knelpunten met betrekking tot de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in Voorthuizen. De oversteekbaarheid van de N303 is slecht. Verder ondervinden ongeveer 2.000 woningen in Voorthuizen een geluidbelasting van meer dan 48 dB(A) en ongeveer 200 woningen een geluidbelasting van meer dan 63 dB(A). De verwachting in Voorthuizen is dat het aantal verkeersbewegingen op het drukste gedeelte van de N303 in Voorthuizen ten gevolge van ruimtelijke ontwikkelingen zal toenemen van 16.000 tot ongeveer 17.000 motorvoertuigen per etmaal in 2020. Daardoor en door de toenemende automobiliteit zal de verkeersveiligheid en de leefbaarheid verslechteren, aldus de plantoelichting.
Door de aanleg van de rondweg zal het aantal motorvoertuigen per etmaal op het drukste gedeelte van de noord-zuidverbinding door de kern afnemen tot 7.000 à 8.000 motorvoertuigen per etmaal. Daarmee zal de verkeersdruk in Voorthuizen afnemen, wordt de bereikbaarheid van Voorthuizen verbeterd, is de oversteekbaarheid van de N303 geen knelpunt meer en neemt de geluidbelasting voor een groot aantal woningen af, zo staat in de plantoelichting.
Nut en noodzaak rondweg
11. De stichting stelt dat er geen grote problemen in de verkeersafwikkeling op de N303 zijn. De stichting en [appellant sub 7] betogen dat het in dit verband door provinciale staten berekende aantal verkeersbewegingen is overschat. De stichting voert daartoe aan dat niet het meest recente beschikbare verkeersmodel van de gemeente Barneveld is toegepast. Volgens de stichting is daarin niet verwerkt dat woningbouwplannen, uitbreiding van bedrijventerreinen en de verhuizing van een supermarkt naar de wijk Blankensgoed ten noorden van Voorthuizen geen doorgang zullen hebben. De stichting en [appellant sub 7] brengen naar voren dat uit provinciale verkeerstellingen volgt dat het aantal verkeersbewegingen in Voorthuizen juist is gedaald in plaats van toegenomen. De stichting stelt voorts dat de noordelijke rondweg, die is voorzien in het door de gemeente Barneveld vastgestelde bestemmingsplan "Noordelijke Rondweg Voorthuizen", tussen het bestaande tracé van de N303 ter plaatse van de Rubensstraat en de N344, de Apeldoornsestraat, het aantal verkeersbewegingen door de kern van Voorthuizen verder zal reduceren.
11.1. Voor het ten behoeve van de rondweg gemaakte milieueffectrapport (hierna: MER) van 2009 is onderzoek gedaan naar de verkeersintensiteiten in 2009, de autonome ontwikkeling van de intensiteiten in 2020 en de ontwikkeling van de intensiteiten bij realisatie van de rondweg. Daarbij is gebruik gemaakt van het regionale verkeersmodel Putten-Voorthuizen-Barneveld uit 2005. Vervolgens zijn de verkeerscijfers geactualiseerd in het rapport Robuustheidsanalyse voorkeurstracé N303 omleiding Voorthuizen van 6 oktober 2014, die ten behoeve van het inpassingsplan is opgesteld (hierna: Robuustheidsanalyse). Daarin zijn de effecten van de noordelijke rondweg op de verkeersintensiteiten betrokken. In de door provinciale staten overgelegde notitie van Goudappel Coffeng van 30 oktober 2015 is toegelicht dat daarbij een geactualiseerd model van de gemeente Barneveld uit 2012 is gebruikt. In dat zogenoemde Rondwegmodel is, evenals het voor het MER gebruikte model, het jaar 2020 als prognosejaar genomen. Daarnaast is daarin een aantal verkeersmaatregelen ten noorden van Voorthuizen verwerkt dat bestaat uit de gewijzigde verkeerscirculatie in Putten, de gewijzigde maximumsnelheid in Huinen en de rotonde ter hoogte van het zogenoemde Melkmeisje. In de notitie van Goudappel Coffeng staat dat het voor het project bedrijventerrein Harselaar door de gemeente Barneveld gebruikte verkeersmodel, waar de stichting op doelt, het verkeersmodel van de gemeente Barneveld van 2012 is. Daarbij is het prognosejaar opgehoogd naar 2022 met twee groeiscenario’s. In het eerste groeiscenario, het model 2022 Referentie, zijn alle tot 2022 voorziene ontwikkelingen betrokken. In het andere groeiscenario, het model 2022 Referentie+, zijn naast de tot 2022 voorziene ontwikkelingen ook de plannen in Barneveld tot 2030 verwerkt. In deze twee scenario’s zijn de gewijzigde verkeerscirculatie in Putten, de gewijzigde maximumsnelheid in Huinen en de rotonde ter hoogte van het Melkmeisje, anders dan in het Rondwegmodel, niet verwerkt. Tussen het Rondwegmodel en het voor het project bedrijventerrein Harselaar toegepaste model bestaan ook verschillen in het betrokken aantal woningen en arbeidsplaatsen, waar in het door de stichting overgelegde rapport van Maris van 12 oktober 2015 op wordt gewezen. In het Rondwegmodel is, zo is in de notitie van Goudappel Coffeng toegelicht, uitgegaan van meer arbeidsplaatsen en van minder woningen dan in het model 2022 Referentie. Anders dan de stichting betoogt is daarin geen rekening gehouden met de vestiging van een nieuwe supermarkt in de wijk Blankensgoed.
In de notitie van Goudappel Coffeng is een vergelijking gemaakt tussen de toepassing van het Rondwegmodel en het model 2022 Referentie. Daaruit volgt dat het verschil tussen de modellen wat de geprognosticeerde verkeersintensiteiten voor de deeltrajecten van het tracé van de rondweg betreft gering is. Op een aantal trajecten is het aantal berekende verkeersbewegingen bij het Rondwegmodel lager dan bij het model 2022 Referentie. Uit de toepassing van beide modellen volgt een prognose van een verkeersintensiteit van meer dan 17.000 motorvoertuigen per etmaal in 2020 en in 2022 op het drukste gedeelte van het tracé.
Er is geen aanleiding de notitie van Goudappel Coffeng in zoverre voor onjuist te houden.
11.2. In de memo van de provincie van 29 oktober 2015 is toegelicht dat de piek in het aantal verkeersbewegingen in de periode van 2004 tot 2009 op het traject tussen de A1 en Voorthuizen, ten gevolge waarvan in 2010 een daling in het aantal verkeersbewegingen is waar te nemen, waar de stichting en [appellant sub 7] op hebben gewezen, is te verklaren omdat in de periode van 2004 tot 2009 van een groeipercentage is uitgegaan, dat minder betrouwbaar is dan de tellingen, die vanaf 2010 hebben plaatsgevonden. Dit verklaart derhalve de afname van het aantal verkeersbewegingen in 2010 ten opzichte van 2009. De lichte daling van het aantal verkeersbewegingen in de jaren 2010, 2011 en 2012 op dat traject is volgens provinciale staten te verklaren door de opening van een spitsstrook op de A1 en de economische crisis; deze afname is een tijdelijk verschijnsel. In hetgeen de stichting en [appellant sub 7] hebben gesteld ziet de Afdeling geen aanleiding de memo van de provincie voor onjuist te houden.
11.3. De stichting heeft haar betoog dat enkel door de aanleg van de noordelijke rondweg tussen de Rubensstraat en de N344 een zodanige reductie van de verkeersintensiteiten door de kern van Voorthuizen wordt bereikt dat het niet nodig is om de omlegging van de N303 te realiseren, niet met nadere gegevens onderbouwd.
11.4. De betogen van de stichting en [appellant sub 7] geven gelet op het voorgaande geen grond voor de conclusie dat in de Robuustheidsanalyse van een zodanige overschatting van de huidige en toekomstige verkeersintensiteiten is uitgegaan dat provinciale staten zich daar wat betreft nut en noodzaak van het inpassingsplan niet op hebben mogen baseren.
12. De stichting betoogt dat de leefbaarheid en de verkeersveiligheid niet nopen tot de aanleg van de rondweg. Zij voert aan dat volgens handmatige tellingen slechts circa 884 woningen een geluidbelasting van de N303 van meer dan 48 dB ondervinden waarvan circa 170 een geluidbelasting van meer dan 63 dB. De door provinciale staten in dat verband genoemde aantallen van 2000 onderscheidenlijk 200 zijn daarom volgens haar overschat. Voorts heeft de rondweg volgens de stichting juist een verkeersaantrekkende werking, onder meer vanwege sluipverkeer.
12.1. Volgens de plantoelichting neemt door de aanleg van de rondweg het aantal woningen met een geluidbelasting van meer dan 48 dB met ongeveer 600 af. Het aantal woningen dat een geluidbelasting ondervindt van meer dan 63 dB neemt met ongeveer 300 af. Deze aantallen zijn gebaseerd op het ten behoeve van de rondweg opgestelde MER. Daarbij is rekening gehouden met de autonome groei van de geluidbelasting van 2008 tot 2020. Voorts zijn in deze aantallen ook de woningen betrokken die ten gevolge van de rondweg een toename van de geluidbelasting zullen ondervinden. De uitkomst van de door de stichting gestelde handmatige telling geeft geen grond voor de conclusie dat de onderzoeken die hebben geleid tot deze in het MER genoemde aantallen, niet op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen of anderszins onjuiste gegevens bevatten, zodat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat provinciale staten daar bij de vaststelling van het plan niet van uit hebben mogen gaan.
12.2. Uit de Robuustheidsanalyse volgt dat de rondweg die in het inpassingsplan is voorzien op een aantal wegvakken buiten de kern van Voorthuizen een toename van de verkeersintensiteiten tot gevolg zal hebben, vooral op de Rijksweg en de Overhorsterweg. Volgens provinciale staten wordt deze toename niet veroorzaakt door sluipverkeer, maar betreft deze toename verkeer met een lokale bestemming. De oorzaak van deze toename is, zo hebben provinciale staten toegelicht, dat de route via de Rijksweg door de aanleg van de rondweg korter en dus aantrekkelijker wordt. De stichting heeft haar betoog dat desondanks een toename van de verkeersintensiteiten ten gevolge van sluipverkeer is te verwachten niet met nadere gegevens onderbouwd.
13. De Afdeling ziet gelet op het voorgaande in hetgeen de stichting en [appellant sub 7] hebben aangevoerd geen grond voor de conclusie dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de aanleg van de rondweg noodzakelijk is vanwege de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en de verkeersafwikkeling in de kern van Voorthuizen. De overige stellingen van de stichting dat de verkeersveiligheid niet noopt tot de aanleg van de rondweg omdat er niet veel verkeersongevallen plaatsvinden, lokaal aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen om de oversteekbaarheid te verbeteren en de door haar genoemde omstandigheid dat in de nabijgelegen kernen snelheidsbeperkende maatregelen op de N303 zijn getroffen om de leefbaarheid en de verkeersveiligheid te verbeteren, wat daar verder van zij, doen daar niet aan af. Het betoog van de stichting dat stagnatie in de verkeersafwikkeling juist een remmende werking op de verkeersintensiteiten heeft, leidt evenmin tot een andere conclusie, reeds omdat dit niet overeenstemt met het in de Omgevingsvisie Gelderland 2014 en in de toelichting van het inpassingsplan neergelegde streven van provinciale staten om de verkeersafwikkeling te verbeteren.
De betogen van de stichting en [appellant sub 7] dat nut en noodzaak niet nopen tot aanleg van de rondweg falen.
Nut en noodzaak westelijke rondweg
14. [appellant sub 7] en de stichting betogen dat in het voor de noordelijke rondweg door de raad van de gemeente vastgestelde bestemmingsplan "Noordelijke Rondweg Voorthuizen" rekening is gehouden met een door de gemeente Barneveld geplande rondweg langs het oosten van Voorthuizen, zodat de rondweg die in het inpassingsplan is voorzien langs het westen van Voorthuizen niet nodig is. Volgens de stichting volgt dit voorts uit de gemeentelijke structuurvisie en het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan.
14.1. In het gemeentelijke verkeers- en vervoersplan van 2010 is uitdrukkelijk rekening gehouden met de rondweg die in het inpassingsplan is voorzien langs het westen van Voorthuizen. Daarin staat dat de oostelijke rondweg langs Voorthuizen eerst na 2020 aan de orde is. In de Structuurvisie kernen Barneveld 2022 van 22 november 2011 is de aanleg van de westelijke rondweg evenals de aanleg van de noordelijke rondweg betrokken. Een rondweg langs het oosten van Voorthuizen wordt daarin niet genoemd. In het door de gemeente Barneveld vastgestelde bestemmingsplan "Noordelijke Rondweg Voorthuizen" is ook uitgegaan van de aanleg van de westelijke rondweg. In de toelichting bij dat bestemmingsplan staat dat het provinciale staten voornemens zijn een westelijke omleiding te realiseren om de verkeersbelasting van verkeer van noord naar zuid en omgekeerd te verminderen. In aansluiting daarop heeft de gemeente Barneveld willen investeren in een maatregel om het centrum van Voorthuizen te ontlasten van het verkeer van oost naar west, door het vaststellen van een bestemmingsplan voor een verbinding tussen de Rubensstraat en de N344, de Apeldoornsestraat, ten noorden van Voorthuizen en de nieuwe wijk Blankensgoed, zo volgt uit die plantoelichting. Voorts wordt in de plantoelichting opgemerkt dat het door de situering van het tracé van deze noordelijke rondweg mogelijk is om deze weg door te trekken langs de oostzijde van Voorthuizen.
Met de aanleg van de rondweg die in het inpassingsplan is voorzien is derhalve rekening gehouden met de in dit verband door de stichting en [appellant sub 7] genoemde gemeentelijke documenten. Uit deze documenten kan derhalve niet worden afgeleid dat nut en noodzaak van deze rondweg langs het westen van Voorthuizen ontbreken. Dat er een gemeentelijk voornemen is om in de toekomst een oostelijke rondweg aan te leggen die aansluit op de noordelijke rondweg, maakt dat niet anders. De aanleg van die rondweg is nog niet aan de orde.
De betogen van de stichting en [appellant sub 7] dat het niet nodig is om te voorzien in een rondweg langs het westen van Voorthuizen omdat een rondweg lange het oosten zal worden aangelegd, falen dan ook.
Nut en noodzaak tracé Overhorsterweg tot Voorthuizerweg
15. Struik Foods en Bijstein B.V. betogen dat nut en noodzaak niet zijn aangetoond wat betreft het gedeelte van het tracé van de rondweg tussen de Overhorsterweg en de Voorthuizerweg. Zij voeren daartoe aan dat dit gedeelte niet nodig is voor de afwikkeling van het verkeer omdat kan worden volstaan met de aansluiting van de rondweg op de noordelijke rondweg ter plaatse van de Rubensstraat.
15.1. In de plantoelichting staat dat dit gedeelte van het tracé, dat de percelen van Bijstein B.V. doorkruist en langs de percelen van Struik Foods is geprojecteerd, nodig is om te voorkomen dat het met name vanuit het noorden komende verkeer alsnog via de Voorthuizerweg door de kern van Voorthuizen rijdt. Provinciale staten hebben voorts toegelicht dat het doorgaande verkeer van en naar de Voorthuizerweg dat in dat geval niet door de kern rijdt maar via de ook in het inpassingsplan opgenomen verbinding tussen de noordelijke rondweg en de westelijke rondweg ter plaatse van de Rubensstraat, de zogenoemde ontbrekende schakel, leidt tot negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat in het noorden van de kern. Om die negatieve gevolgen voor de leefbaarheid te voorkomen is voorzien in het tracé tussen de Overhorsterweg en de Voorthuizerweg.
Provinciale staten hebben gelet op het voorgaande nut en noodzaak van het bestreden gedeelte van het tracé van de rondweg in redelijkheid aanwezig kunnen achten. Het betoog van Struik Foods en Bijstein B.V. faalt.
Weging van alternatieven en varianten
16. De stichting betoogt dat ten onrechte niet als alternatief in overweging is genomen de nuloptie of nulplusoptie, waarin het bestaande tracé van de N303 uitgangspunt is en eventueel maatregelen aan het bestaande tracé worden getroffen. Voorts is volgens de stichting bij de keuze voor het uiteindelijke tracé ten onrechte geen samenhangende ruimtelijke afweging gemaakt. Zij wijst er in dit verband op dat een afzonderlijk bestemmingsplan voorziet in de aanleg van de noordelijke rondweg terwijl deze weg, evenals de verbinding tussen de westelijke rondweg en de Rubensstraat, die aansluit op de noordelijke rondweg, de zogenoemde ontbrekende schakel, geen deel uitmaakten van het voorkeursalternatief. Volgens de stichting zijn de effecten op het milieu van het gekozen tracé ten onrechte niet in het MER onderzocht. De stichting brengt verder naar voren dat de conclusies in het MER wat de kosten voor een oostelijk tracé betreft niet op de juiste gegevens zijn gebaseerd, terwijl deze kosten doorslaggevend zijn geweest voor de keuze voor een westelijk tracé. Zij voert daartoe aan dat de financiële onderbouwing geheim is gehouden en in dat verband onvoldoende overleg heeft plaats gevonden met Rijkswaterstaat over een oostelijk alternatief met een aansluiting op de A1, met behoud van de bestaande aansluiting van de A1 op de N301 en het laten vervallen van de aansluiting van de A1 op de Baron van Nagellstraat. De kosten van de aanleg van een oostelijke rondweg zijn door provinciale staten daarom overschat, aldus de stichting. Bovendien stond volgens de stichting voor provinciale staten al voordat het besluitvormingstraject was doorlopen vast dat voor een westelijk tracé moest worden gekozen. De stichting voert verder aan dat een oostelijk tracé beter scoort wat de gevolgen voor natuur en milieu betreft, dan een westelijke rondweg. Daarbij verwijst zij naar de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2014, in zaak nr. 201307337/1/R6, over het bestemmingsplan "Noordelijke Rondweg Voorthuizen". De stichting brengt in dit verband voorts naar voren dat ten onrechte niet de oostelijke variant die door de stichting is voorgesteld in aanmerking is genomen.
[appellant sub 7] betoogt dat de financiële onderbouwing, die volgens hem dragend is geweest voor de keuze voor een westelijk tracé, ondeugdelijk is. Hij brengt naar voren dat vanwege aspecten op het terrein van landschap en flora en fauna en vanwege de omwonenden voor een oostelijk tracé had moeten worden gekozen. Hij wijst er voorts op dat het tracé van de ontbrekende schakel niet in het MER is betrokken.
Struik Foods en Bijstein B.V. betogen dat de omstandigheid dat de noordelijke rondweg door de gemeente Barneveld wordt gerealiseerd en de gevolgen daarvan voor het gedeelte van het tracé van de westelijke rondweg tussen de Overhorsterweg en de Voorthuizerweg ten onrechte niet in het MER zijn betrokken. Zij voeren aan dat de noordelijke rondweg als onderdeel van de referentiesituatie had moeten worden beschouwd. Zij wijzen er in dit verband op dat het betrokken gedeelte van het tracé een ecologische verbindingszone doorkruist.
[appellant sub 6] betoogt dat de vergelijking van de alternatieven en varianten in het MER niet op zorgvuldige en objectieve wijze plaats heeft gevonden. Hij voert aan dat aan de daaraan ten grondslag gelegde onderzoeken gebreken kleven. Voorts zijn de gevolgen van ontwikkelingen in de omgeving voor het verkeer volgens hem niet in aanmerking genomen. Volgens [appellant sub 6] scoort het alternatief Midden Oost beter dan het westelijk alternatief en de westelijke varianten, onder meer op het aspect kosten. Daarbij wijst hij er op dat reeds is voorzien in de mogelijkheid om de noordelijke rondweg aan te leggen, waar een oostelijk tracé op kan worden aangesloten. Voorts is er volgens hem geen maatschappelijk draagvlak voor de gekozen westelijke variant. Hij brengt verder naar voren dat het gekozen tracé niet bijdraagt aan de bereikbaarheid van de recreatiegebieden en woonwijken en dat daarmee niet wordt voorkomen dat landbouwverkeer door de kern van Voorthuizen rijdt.
16.1. Bij de keuze van een bestemming dienen provinciale staten een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij hebben zij beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
16.2. In het MER zijn verschillende alternatieven en varianten voor het tracé van de rondweg om Voorthuizen onderzocht en met elkaar vergeleken. Deze alternatieven en varianten zijn volgens het MER gebaseerd op de startnotitie, de trechternotitie, de richtlijnen voor het MER en overleg tussen de provincie en de gemeente. Het betreft het alternatief Midden, met de varianten M1 en M2, ten westen van Voorthuizen, en het alternatief Midden-Oost en het alternatief Oost, met de variant O1, ten oosten van Voorthuizen.
Het alternatief Midden voorziet in een westelijk tracé waarbij de rondweg net ten noorden van de kern Voorthuizen aansluit op de bestaande N303, tot de Rubensstraat, en vervolgens doorloopt tot de N344, de Apeldoornsestraat. Variant M1 voorziet ook in een tracé dat aansluit op de N344 en voorts in het doortrekken van de nieuwe rondweg van de Overhorsterweg in noordelijke richting. De rondweg sluit daarmee net ten zuiden van de Woudweg aan op de Voorthuizerweg. Variant M2 voorziet eveneens in het doortrekken van de rondweg in noordelijke richting, maar anders dan variant M1 en het alternatief Midden, maakt de verbinding tussen de rondweg en de Rubensstraat en vervolgens de Apeldoornseweg geen deel uit van het tracé.
Het alternatief Oost en de variant O1 voorzien in een oostelijk tracé, vanaf de Voorthuizerweg tot een te realiseren aansluiting op de A1 bij het bedrijventerrein Harselaar-Oost. Daarbij verschilt variant O1 van het alternatief Oost door een iets meer westelijk gesitueerd tracé langs de Zeumerse plas. Het alternatief Midden Oost wijkt af van het alternatief Oost en variant O1, omdat het tracé westelijk van het recreatiegebied Zeumeren is geprojecteerd en vervolgens ten zuiden van Voorthuizen ter plaatse van de Baron van Nagellstraat naar de bestaande aansluiting op de A1 wordt geleid.
16.3. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld in haar uitspraak van 18 december 2011, zaak nr. 201100875/1/R2, is het antwoord op de vraag welke alternatieven in een MER redelijkerwijs in beschouwing moeten worden genomen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
In het MER zijn als doelstellingen van de rondweg opgenomen het verbeteren van de verkeersafwikkeling en de bereikbaarheid in de kern Voorthuizen, het ontlasten van het centrum van Voorthuizen waardoor de bereikbaarheid van de recreatiegebieden wordt verbeterd, het optimaliseren van de verkeersveiligheid en leefbaarheid in Voorthuizen en het optimaal inpassen van de nieuwe weg met betrekking tot milieu, natuur en landschap.
De door de stichting zogenoemde nul- en nulplusvariant staan haaks op het doel van de rondweg om de kern Voorthuizen van doorgaand verkeer te ontlasten. Het betoog van de stichting geeft dan ook geen grond voor het oordeel dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat zij daarom geen aanleiding hebben hoeven zien om deze varianten in beschouwing te nemen. Een ander redelijkerwijs in beschouwing te nemen variant van een oostelijke rondweg, waarvan in de door de stichting overgelegde memo van Maris van 12 oktober 2015 melding wordt gemaakt, is niet geconcretiseerd.
Het betoog van de stichting faalt in zoverre.
16.4. In het MER zijn aan de hand van scores op de thema’s verkeer, geluid en trillingen, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem en water, natuur, ruimtegebruik, het thema landschap, cultuurhistorie en archeologie en de toets aan de doelstellingen van de rondweg, de varianten M1 en M2 aangewezen als de alternatieven met de meeste voordelen ten opzichte van de andere alternatieven en varianten. Vervolgens is variant M2 aangewezen als het Meest Milieuvriendelijke Alternatief, vanwege de betere scores op de thema’s natuur en landschap, cultuurhistorie en archeologie.
In de Tracékeuzenotitie van 15 november 2010 is aan de hand van de weging van milieuaspecten, maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak en de kosten van de alternatieven en varianten gekozen voor variant M2 als het Voorkeursalternatief, met daarbij de aansluiting van de rondweg op de Voorthuizerweg en de aansluiting tussen de rondweg en de Overhorsterweg zoals vorm gegeven in variant M1.
In de Robuustheidsanalyse voorkeurstracé N303 omleiding Voorthuizen van 6 oktober 2014 is onderzocht of actuele verkeerscijfers, het door de raad van de gemeente Barneveld inmiddels vastgestelde bestemmingsplan "Noordelijke Rondweg Voorthuizen" voor de noordelijke rondweg, de inmiddels uitgevoerde passende beoordeling en effectbeschrijving voor Natura 2000-gebieden en de provinciale Omgevingsvisie Gelderland 2014 wat het voorkeursalternatief betreft tot wezenlijk andere milieueffecten en conclusies leiden, dan die in het MER zijn beschreven. Daartoe is het voorkeursalternatief vergeleken met de varianten M1 en M2 en is het voorkeursalternatief met en zonder de noordelijke rondweg in beschouwing genomen. De conclusie in de Robuustheidsanalyse is dat deze ontwikkelingen geen invloed hebben op de effectbeoordeling in het MER.
Het inpassingsplan is vervolgens gebaseerd op een geactualiseerd voorkeursalternatief, waar de noordelijke rondweg geen deel van uitmaakt omdat deze verbinding tussen de Rubensstraat en de Apeldoornseweg reeds is opgenomen in het door de raad van de gemeente Barneveld vastgestelde bestemmingsplan "Noordelijke Rondweg Voorthuizen". Wel is in het inpassingsplan voorzien in een verbinding tussen de westelijke rondweg en de noordelijke rondweg, de zogenoemde ontbrekende schakel.
16.5. De omstandigheid dat in de Tracékeuzenotitie is betrokken dat de kosten voor alternatief Oost en de variant O1 vanwege de aansluiting op de A1 hoger zijn dan voor de alternatieven Midden, Midden-Oost en de varianten M1 en M2, betekent niet dat de vergelijking van de alternatieven en varianten niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Uit het MER volgt dat de varianten M1 en M2 beter scoren dan de oostelijke alternatieven en de oostelijke variant op aspecten waarbij de kosten geen rol hebben gespeeld. De alternatieven Oost, Midden Oost en de variant O1 scoren bijvoorbeeld in vergelijking tot het westelijk alternatief en de westelijke varianten negatiever op het thema natuur en minder goed op het thema verkeer. Het alternatief Midden-Oost, dat wat de aanlegkosten betreft vergelijkbaar is met het alternatief Midden en de variant M1, kwam daarom uit de weging ook niet als voorkeursalternatief naar voren. De Afdeling ziet in de betogen van de stichting, [appellant sub 7] en [appellant sub 6] over de kosten van de rondweg geen grond voor de conclusie dat provinciale staten zich in zoverre wat betreft de keuze voor een westelijke variant van de rondweg niet hebben mogen baseren op het MER, de Tracékeuzenotitie en de Robuustheidsanalyse.
In het betoog van de stichting dat bij de raming van de kosten voor een oostelijke rondweg ten onrechte is uitgegaan van kosten voor een nieuwe aansluiting van een oostelijk tracé op de A1 en voor het vervallen van een bestaande aansluiting op de A1, ziet de Afdeling geen grond voor een andere conclusie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het MER staat dat Rijkswaterstaat als voorwaarde stelt aan het realiseren van een nieuwe aansluiting op de A1 dat een bestaande aansluiting komt te vervallen. Voorts hebben provinciale staten bij brief van 30 oktober 2015 een tabel met een kostenraming van 26 oktober 2009 overgelegd, waarvan de resultaten overeenkomen met de bedragen die in de Tracékeuzenotitie zijn genoemd en betwisten zij dat de kosten voor een nieuwe aansluiting op de A1 en het laten vervallen van een bestaande aansluiting niet hoeven te worden betrokken. Gelet hierop ziet de Afdeling niet dat provinciale staten vanwege de kosten niet in redelijkheid voor een westelijke variant hebben kunnen kiezen.
De betogen van de stichting, [appellant sub 7] en [appellant sub 6] falen in zoverre.
16.6. Het tracé van de noordelijke rondweg en de verbinding tussen de noordelijke en de westelijke rondweg, de ontbrekende schakel, zijn als onderdeel van het alternatief Midden en de variant M1 in het MER betrokken. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 14 februari 2014, in zaak nr. 201307337/1/R6, over de tegen het voor de noordelijke rondweg door de raad van de gemeente Barneveld vastgestelde bestemmingsplan, geoordeeld dat in het MER, dat aan het voorliggende inpassingsplan ten grondslag ligt, een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden van de milieueffecten van de westelijke rondweg en de noordelijke rondweg. De betogen van de stichting, [appellant sub 7], Struik Foods en Bijstein B.V. en [appellant sub 6] geven geen aanleiding voor een andere conclusie in de thans voorliggende zaak. De door Struik Foods en Bijstein B.V. en de stichting genoemde omstandigheid dat in het MER niet was voorzien dat de noordelijke rondweg zou worden gerealiseerd door vaststelling van een bestemmingsplan door de raad van de gemeente Barneveld, doet daar niet aan af. In het MER is aandacht besteed aan de eventuele toekomstige verbinding tussen de nieuwe westelijke rondweg en de Apeldoornsestraat en in de Tracékeuzenotitie is de verbinding tussen de nieuwe rondweg en de noordelijke rondweg als optimalisatiemaatregel genoemd. Verder staat in de Robuustheidsanalyse dat de vaststelling van het bestemmingsplan "Noordelijke Rondweg Voorthuizen" geen gevolgen heeft voor de conclusies in het MER. Door de aansluiting van de westelijke rondweg ten noorden van de Overhorsterweg, op de noordelijke rondweg ter plaatse van de Rubensstraat, wordt voorts volgens de Robuustheidsanalyse de Overhorsterweg ontlast van verkeer ten opzichte van het voorkeursalternatief, waardoor de Rubensstraat fungeert als noordelijke ontsluitingsweg van Voorthuizen van en naar de westelijke rondweg. Provinciale staten hebben gelet op het voorgaande in zoverre in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om een MER op stellen waarin de noordelijke rondweg en de verbinding tussen de noordelijke rondweg en de nieuwe westelijke rondweg als onderdeel van de referentiesituatie worden betrokken. De betogen van de stichting, [appellant sub 7], Struik Foods en Bijstein B.V. en [appellant sub 6] geven voor het overige geen grond voor het oordeel dat het MER, de tracékeuzenotitie en de Robuustheidsanalyse wat de noordelijke rondweg en de ontbrekende schakel betreft, zodanige gebreken en leemten in kennis bevat, dat provinciale staten zich daar niet in redelijkheid op hebben kunnen baseren. De betogen falen in zoverre.
16.7. Reeds omdat de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2014 inzake het bestemmingsplan "Noordelijke Rondweg Voorthuizen" enkel ziet op het tracé van de noordelijke rondweg, kan daaruit, anders dan de stichting betoogt, niet worden afgeleid dat een oostelijk alternatief of oostelijke variant beter scoort dan het gekozen voorkeursalternatief wat de milieueffecten betreft. Aan de overweging in die uitspraak dat in de plantoelichting van het bestemmingsplan staat dat het in de toekomst mogelijk is om de rondweg door te trekken langs de oostzijde van Voorthuizen, kan niet de conclusie worden verbonden dat een oostelijke rondweg zal worden gerealiseerd. Bovendien is in de toelichting van dat bestemmingsplan rekening gehouden met de aanleg van de westelijke rondweg. De betogen van de stichting en [appellant sub 6] slagen in zoverre niet.
16.8. [appellant sub 6] heeft zijn stellingen dat het alternatief Midden Oost beter scoort dan het westelijk alternatief en de westelijke varianten, dat het MER niet op objectieve wijze tot stand is gekomen en dat aan de daaraan ten grondslag gelegde onderzoeken gebreken kleven niet onderbouwd. Deze stellingen kunnen reeds daarom niet tot de conclusie leiden dat provinciale staten zich niet op het MER hebben mogen baseren. Verbetering van de bereikbaarheid van woonwijken is niet als doelstelling van de rondweg genoemd, zodat het betoog van [appellant sub 6] daarover evenmin tot die conclusie kan leiden. De bereikbaarheid van de recreatiegebieden ten oosten van Voorthuizen is in het MER opgenomen als bijkomend gevolg van het doel het centrum van Voorthuizen te ontlasten. [appellant sub 6] heeft niet nader geadstrueerd waarom aan de juistheid daarvan moet worden getwijfeld, zodat zijn betoog daarover faalt.
Verder zijn ontwikkelingen in de omgeving als autonome ontwikkeling in het MER betrokken, zoals de ontwikkeling van het bedrijventerrein Harselaar. Het betoog van [appellant sub 6] mist in zoverre feitelijke grondslag.
Uit de Tracékeuzenotitie volgt voorts dat het maatschappelijk draagvlak is betrokken. Het betoog van [appellant sub 6] over een ontoereikend maatschappelijk draagvlak voor een westelijke rondweg, geeft geen grond voor het oordeel dat de weging van dit aspect bij de keuze voor het tracé in zoverre niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Ten slotte voorziet niet een van de onderzochte alternatieven en varianten in een route voor het landbouwverkeer waarmee de kern van Voorthuizen wordt gemeden, zodat in het betoog van [appellant sub 6] in zoverre evenmin aanleiding bestaat voor het oordeel dat provinciale staten zich niet op het MER hebben mogen baseren. Het betoog faalt in zoverre ook.
16.9. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in de betogen van de stichting, [appellant sub 7], Struik Foods en Bijstein B.V. en [appellant sub 6] geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten niet in redelijkheid hebben kunnen kiezen voor het geoptimaliseerde voorkeursalternatief voor een westelijke rondweg om Voorthuizen.
Vormgeving tracé
17. De stichting en [appellant sub 6] betogen dat de gevolgen van de rondweg voor de verkeersveiligheid in verband met het landbouwverkeer en ander langzaam verkeer niet goed zijn onderzocht. Zij verwijzen in dit verband naar de volgens hen bij het inpassingsplan vastgestelde maatregel dat de verkeersbewegingen van het landbouw- en fietsverkeer gedurende een jaar worden gemonitord. Volgens de stichting bestaat er daarom twijfel over de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan. De stichting brengt verder naar voren dat de verlegde Appelseweg niet volstaat om het verkeersveiligheidsprobleem op te lossen. Volgens de stichting is de Appelseweg niet breed genoeg, kan het verkeer dat op de Appelseweg voor de Rijksweg wacht en het verkeer dat vanaf de Rijksweg naar de Appelseweg gaat elkaar niet kruisen. Ook is er veel hinder van stilstaand verkeer op de opstelvakken. Daarnaast brengt de stichting naar voren dat de in de plantoelichting genoemde middendruppels op de Rijksweg ter hoogte van de kruising met de Appelseweg te smal zijn. De nieuwe routes voor het fietsverkeer zijn volgens de stichting voorts langer, onoverzichtelijker en onveiliger en worden bovendien ook door landbouwverkeer gebruikt. De stichting en [appellant sub 6] pleiten voor een fietstunnel die volgens hen bovendien goedkoper zal zijn dan de thans voorziene routes. [appellant sub 6] betoogt verder dat ter plaatse van het viaduct bij de A1 niet is voorzien in voldoende ruimte voor het fietsverkeer. Volgens hem zijn de verkeerslichten die op het tracé zijn voorzien niet goed voor de verkeersdoorstroming.
17.1. De rondweg doorsnijdt de Appelseweg ter hoogte van de kruising van de Appelseweg met de Noordenweg. In de plantoelichting staat dat daarom wordt voorzien in een omleiding van het verkeer via een parallelweg naar het kruispunt met de Rijksweg of via een verbinding tussen de Noordenweg en de Appelseweg. Provinciale staten hebben toegelicht dat de parallelweg, de verlegde Appelseweg, dient ter ontsluiting van percelen in het buitengebied. De weg zal overeenkomstig de geldende ontwerpeisen worden ingericht en zal dezelfde uitstraling krijgen als andere plattelandswegen, waar gebruikelijk is dat het verkeer gemengd wordt afgewikkeld, aldus provinciale staten. Om de verkeersveiligheid te optimaliseren zal volgens provinciale staten een snelheidsbeperking van 60 km/u worden ingesteld. De rijbaan van de parallelweg is 4,5 m breed. Omdat aan beide zijden van de weg een strook van grasbetonstenen van 0,75 m zal worden aangebracht, is de parallelweg, evenals de aansluiting daarvan op de Appelseweg, volgens provinciale staten voldoende ruim voor het gebruik door vrachtverkeer en landbouwverkeer. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Voorts wordt op de Rijksweg ter hoogte van de Appelseweg voorzien in een middengeleider van 5 m breed, zodat het verkeer gefaseerd kan oversteken. De oversteek zal verder worden vrijgehouden door een kruismarkering, om hinder ten gevolge van stilstaand verkeer te voorkomen.
Op de kruising van de rondweg met de Rijksweg zal volgens de plantoelichting een verkeerslichtinstallatie worden geplaatst. Provinciale staten hebben toegelicht dat bij deze kruising een vrijliggende fietsoversteek wordt aangelegd. Voorts staat in de plantoelichting dat onder meer uit oogpunt van verkeersveiligheid bij de kruising van de rondweg met de Overhorsterweg een viaduct wordt gerealiseerd. Uit de plantoelichting volgt verder dat op de kruising met de Baron van Nagellstraat en op de kruising met de Rijksweg zal worden voorzien in een verkeerslichtinstallatie omdat de verkeersintensiteiten ter plaatse niet goed kunnen worden verwerkt door een rotonde of een voorrangskruispunt.
De betogen van de stichting en [appellant sub 6] geven geen aanleiding deze mededelingen voor onjuist te houden. De Afdeling ziet daarin dan ook geen grond voor het oordeel dat provinciale staten het inpassingsplan vanwege het verkeersveiligheidsaspect of de gevolgen voor de doorstroming van het verkeer van de verkeerslichtinstallatie niet in redelijkheid hebben kunnen vaststellen.
17.2. De omweg die fietsers, die vanaf de Appelseweg komen, moeten maken van ongeveer 400 m acht de Afdeling voorts niet zodanig groot dat provinciale staten niet in redelijkheid hebben kunnen afzien van de aanleg van een fietstunnel om die omweg te vermijden. De uit een amendement voortvloeiende afspraak om te monitoren is niet als zodanig in het inpassingsplan opgenomen. Het betoog van de stichting dat ertoe strekt dat het inpassingsplan vanwege deze afspraak niet uitvoerbaar is, slaagt reeds daarom niet.
17.3. Het viaduct bij de A1 maakt geen deel uit van het plangebied. Daarop ziet het door de raad van de gemeente Barneveld vastgestelde bestemmingsplan "Harselaar-Zuid Fase 1a". Op grond van hetgeen [appellant sub 6] heeft gesteld, acht de Afdeling niet aannemelijk dat het niet mogelijk is om zoals in de plantoelichting in aanmerking is genomen overeenkomstig de daarvoor geldende ontwerpeisen aldaar ruimte in te richten voor fietsverkeer dat vanaf gronden, waaraan het inpassingsplan de bestemming "Verkeer" toekent, naar het viaduct gaat. Het betoog van [appellant sub 6] geeft in zoverre dan ook geen grond voor de conclusie dat provinciale staten het inpassingsplan wat de gevolgen voor het fietsverkeer ter plaatse van het viaduct betreft niet in redelijkheid hebben kunnen vaststellen.
17.4. De betogen van de stichting en [appellant sub 6] falen.
Natuurbeschermingswet 1998
18. De stichting betoogt dat het plan in strijd is met de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998). Zij voert hiertoe aan dat het plan leidt tot een toename van de stikstofdepositie met maximaal 4,0 mol N/ha/j op vier verschillende habitattypen in het Natura 2000-gebied Veluwe. Het betreft de habitattypen "droge heide", "heischrale graslanden", "beuken-eikenbossen met hulst" en "oude eikenbossen". Aangezien bij deze habitattypen sprake is van overschrijding van de kritische depositiewaarde, kunnen significante negatieve effecten niet worden uitgesloten, aldus de stichting.
Voorts betoogt de stichting dat in de aan het plan ten grondslag gelegde passende beoordeling ten onrechte slechts de effecten van de gemiddelde toename van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied zijn onderzocht, terwijl de effecten van de maximale toename van de stikstofdepositie hadden moeten worden onderzocht.
Verder betoogt de Stichting dat in de passende beoordeling bij de beoordeling van de effecten van de aanleg van de weg ten onrechte rekening is gehouden met beheermaatregelen die zullen gaan plaatsvinden in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (hierna: PAS).
18.1. Aan het plan ligt het door Buro Bakker opgestelde rapport "Passende Beoordeling Rondweg N303 Voorthuizen" van 15 september 2014 (hierna: de passende beoordeling) ten grondslag. In paragraaf 4.4 van de passende beoordeling is uitgewerkt wat de effecten van het plan zijn op de beschermde waarden van Natura 2000-gebied Veluwe. Hieruit volgt dat de maximale depositie een toename laat zien op de vier habitattypen "droge heide", "heischrale graslanden", "beuken-eikenbossen met hulst" en "oude eikenbossen" met 0,5 mol N/ha/j, 0,4 mol N/ha/j, 4,0 mol N/ha/j onderscheidenlijk 0,3 mol N/ha/j. Voor deze vier habitattypen is sprake van overschrijding van de kritische depositiewaarde door de achtergronddepositie. In paragraaf 4.4.3 van de passende beoordeling zijn daarom de effecten van het plan geanalyseerd op de vier habitattypen waarop een toename van de depositie plaatsvindt.
18.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 27 december 2012, in zaak nr. 201200294/1/A4, betekent overschrijding van de kritische depositiewaarde op zichzelf niet dat een aantasting van de kwaliteit van een habitattype plaatsvindt, maar uitsluitend dat de mogelijkheid van een aantasting niet zonder meer afwezig is. De kritische depositiewaarde geeft immers aan bij welke mate van stikstofdepositie wordt aangenomen dat niet langer op voorhand kan worden uitgesloten dat er een risico is dat de kwaliteit van het habitattype wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van de stikstofdepositie. Het enkele betoog dat zich significante effecten zullen voordoen omdat zich plaatselijk een overschrijding van de kritische depositiewaarde voordoet, is daarom niet voldoende voor de conclusie dat ten gevolge van de aanleg van de weg een aantasting van de kwaliteit van de habitattypen in het Natura 2000-gebied Veluwe zal optreden. De Afdeling heeft in deze zin geoordeeld in rechtsoverweging 45.4 van haar uitspraak van 5 augustus 2015, nr. 201409071/1/R6.
18.3. Uit paragraaf 4.4.3 van de passende beoordeling volgt dat de gevolgen van de maximale toename van de stikstofdepositie voor vier habitattypen zijn beoordeeld en niet zoals de stichting betoogt, slechts de gemiddelde toename van de stikstofdepositie. In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag.
18.4. Uit de passende beoordeling volgt, anders dan de stichting betoogt, evenmin dat bij de effectbeoordeling rekening is gehouden met instandhoudingsmaatregelen die al zullen worden genomen in het kader van het Natura 2000-Beheerplan en de PAS bij wijze van mitigerende of compenserende maatregelen. Uit paragraaf 4.4.3 van de passende beoordeling blijkt dat voor de vier voornoemde habitattypen is onderzocht of de toename van de stikstofdepositie gevolgen heeft voor de reeds voorgenomen maatregelen in het kader van het Natura 2000-Beheerplan en de PAS. Uit de passende beoordeling volgt dat dit niet het geval is. In zoverre mist het betoog van de stichting dat bij de effectbeoordeling ten onrechte in het kader van het Natura 2000-Beheerplan en de PAS voorgenomen maatregelen zijn betrokken feitelijke grondslag.
18.5. Wat betreft de habitattypen droge heide", "heischrale graslanden" en "oude eikenbossen" staat in de passende beoordeling dat de toename van de stikstofdepositie met 0,5 mol N/ha/j, 0,4 mol N/ha/j onderscheidenlijk 0,3 mol N/ha/j dermate gering is dat deze niet zal leiden tot meetbare of merkbare effecten op de kwaliteit van deze habitattypen. Daarnaast heeft deze toename volgens de passende beoordeling geen invloed op de aard en omvang of effectiviteit van de maatregelen die nodig zijn voor behoud of herstel van de kwaliteit van deze habitattypen. De bijdrage van het plan brengt de realisatie van de instandhoudingsdoelen voor deze habitattypen dan ook niet in gevaar. Wat betreft het habitattype "beuken-eikenbossen met hulst" volgt uit de passende beoordeling dat het habitattype weliswaar gevoelig is voor de vermestende invloed van stikstofdepositie, maar dat in de bestaande situatie met name niet-stikstofgerelateerde problemen bedreigend zijn. Om deze reden brengt de bijdrage van het plan de realisatie van de instandhoudingsdoelen voor dit habitattype niet in gevaar. De stichting heeft de bevindingen in de passende beoordeling niet inhoudelijk bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling in het betoog geen grond voor het oordeel dat de conclusies uit de passende beoordeling onjuist zijn. Het betoog faalt.
18.6. Gelet op het voorgaande hebben provinciale staten de passende beoordeling aan hun besluit ten grondslag kunnen leggen en zich op basis hiervan op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Veluwe. Het betoog faalt.
Actuele regionale behoefte
19. [appellant sub 7] en de stichting betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). De stichting betoogt daarnaast dat zich strijd voordoet met de provinciale Omgevingsvisie Gelderland (hierna: omgevingsvisie), omdat niet met een behoefteonderzoek is onderbouwd dat een actuele regionale behoefte bestaat aan de rondweg. Daarbij wijst de stichting erop dat het in de omgevingsvisie neergelegde provinciale beleid in zoverre een nadere uitwerking is van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, omdat in de omgevingsvisie wordt gesproken over duurzaam ruimtegebruik, dat niet is beperkt tot stedelijke ontwikkelingen.
19.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de voorwaarde dat er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke voorziening voorziet in een actuele regionale behoefte.
Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro wordt in het Bro onder stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
19.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 18 februari 2015 in zaak nr. 201400570/1/R6 wordt de aanleg van een weg niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Gelet hierop is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.
19.3. In de omgevingsvisie, zoals die gold ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan, staat dat het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van locaties van nieuwe gebouwen staat volgens de omgevingsvisie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Als juridische basis voor de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die is vastgelegd in het Bro, zo staat in de omgevingsvisie. Daarom is daar geen regeling over opgenomen in de omgevingsverordening, aldus de omgevingsvisie.
Uit het voorgaande volgt dat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik ziet op locaties voor nieuwe bebouwing en bovendien niet is bedoeld om daarmee een ruimere uitleg te geven dan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De omstandigheid dat het in de omgevingsvisie gaat over duurzaam ruimtegebruik en niet over stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, betekent daarom niet dat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik, anders dan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, wel van toepassing is op de aanleg van een weg.
19.4. De betogen falen.
Het beroep van de stichting voor het overige
20. De stichting betoogt dat de essentiële onderdelen van het Landschapsplan Rondweg Voorthuizen N303 van augustus 2014 (hierna: landschapsplan) als voorwaardelijke verplichting in de planregels hadden moeten worden opgenomen.
20.1. Voor de landschappelijke inpassing van de rondweg is het landschapsplan opgesteld, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. In het landschapsplan zijn maatregelen opgenomen ter beperking van geluidbelasting, maatregelen in verband met effecten op flora- en fauna en overige maatregelen die zullen worden getroffen met het oog op landschappelijke inpassing van de rondweg.
De maatregelen in verband met effecten op flora en fauna zijn voorgeschreven in de ontheffing die op grond van de Flora- en Faunawet is verleend. Voorts zijn in artikel 5, lid 5.4, van de planregels voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in verband met het realiseren van een grondwal en een geluidscherm.
Over de overige in het landschapsplan genoemde maatregelen hebben provinciale staten gesteld dat er geen belemmeringen zijn om deze te treffen omdat de provincie het in haar macht heeft om bedoelde maatregelen te nemen.
Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat provinciale staten niet in redelijkheid hebben kunnen afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels in verband met de landschappelijke inpassing van de rondweg. Het betoog faalt.
21. [vier appellanten], die met de stichting het beroepschrift hebben ingediend, vrezen voor lichthinder ten gevolge van de rondweg. Volgens hen ontbreekt in het landschapsplan kaderstelling om lichthinder tegen te gaan.
21.1. [drie appellanten] wonen op een afstand van ongeveer 40 tot 70 m van het tracé. [een appellant] woont op een afstand van ongeveer 140 m van het tracé. Volgens provinciale staten zal openbare verlichting enkel worden geplaatst daar waar dit uit een oogpunt van veiligheid noodzakelijk is, zoals bij kruispunten. Daarbij zal sobere en efficiënte verlichting worden toegepast, die, waar nodig, naar beneden wordt gericht. Verder zullen maatregelen worden getroffen om hinder van instralend licht te voorkomen. Daarnaast zal, waar nodig, aanvullend afschermende beplanting worden aangebracht, aldus provinciale staten.
De Afdeling ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd. Zij ziet in het betoog van de stichting dan ook geen grond voor de conclusie dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat zich geen onaanvaardbare lichthinder voor [vier appellanten] zal voordoen. Het betoog faalt.
22. De stichting betoogt dat de mogelijk negatieve effecten van de rondweg voor de kernen Huinen, Putten en Ermelo door de toename van verkeersbewegingen ten gevolge van de rondweg niet zijn onderzocht. Zij vreest voorts voor een onaanvaardbare toename van verkeersbewegingen op de Rijksweg.
22.1. De rondweg zal op een aantal wegvakken buiten de kern van Voorthuizen een toename van het aantal verkeersbewegingen veroorzaken. Uit de plantoelichting volgt dat op de Voorthuizerweg ten noorden van de rondweg door de aanleg van de rondweg een toename van 400 motorvoertuigen per etmaal wordt verwacht en dat voor het gedeelte van de Rijksweg ten westen van de rondweg een toename van ongeveer 3.100 motorvoertuigen per etmaal is berekend.
De Afdeling acht niet aannemelijk dat deze toename van verkeersbewegingen op de Voorthuizerweg onaanvaardbare negatieve gevolgen heeft voor de kernen Huinen, Putten en Ermelo. Provinciale staten hebben voorts toegelicht dat de capaciteit van de Rijksweg voldoende is om de toename van verkeersbewegingen te verwerken. Er zullen daarnaast maatregelen worden getroffen om de aansluiting van verkeer vanuit zijwegen en erfaansluitingen te vergemakkelijken.
Het betoog van de stichting geeft gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat provinciale staten het inpassingsplan vanwege de toename van verkeersbewegingen op de Voorthuizerweg ten noorden van Voorthuizen en de Rijksweg ten westen van de rondweg niet in redelijkheid hebben kunnen vaststellen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat door de rondweg het aantal verkeersbewegingen in de kern van Voorthuizen zal dalen.
Het betoog faalt.
23. De stichting betoogt dat onduidelijk is waarom provinciale staten vasthouden aan een maximumsnelheid van 80 km/u op de rondweg. Zij wijst op de geldende maximumsnelheid van 50 km/u op andere delen van de N303.
23.1. De Afdeling verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen in rechtsoverweging 6.2 van haar uitspraak van heden in zaak nr. 201409773/1/R4. De conclusie luidt dat de keuze voor een gebiedsontsluitingsweg met een bijbehorende maximumsnelheid van 80 km/u niet onredelijk is. Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 7] voor het overige
24. [appellant sub 7] kan zich niet verenigen met het inpassingsplan voor zover daarbij is voorzien in de ontbrekende schakel, die de westelijke rondweg ten noorden van de Overhorsterweg en ter plaatse van de Rubensstraat met de noordelijke rondweg verbindt. Deze verbinding doorkruist zijn tuin op korte afstand van zijn woning aan de [locatie A]. [appellant sub 7] betoogt dat de geluidbelasting ter plaatse van zijn woning toeneemt. Hij pleit voor een ontsluiting via de Voorthuizerweg en de Overhorsterweg. Voorts brengt hij naar voren dat de geluidwal die ter plaatse van de begraafplaats zal worden aangelegd, zijn zicht hindert. Hij betoogt daarnaast dat voor het realiseren van het inpassingsplan een deel van zijn perceel moet worden verworven en dat daar nog geen onderhandelingen over zijn gevoerd. Het bestreden besluit is daarom volgens hem onzorgvuldig voorbereid.
24.1. Het inpassingsplan voorziet in een grondwal en een geluidscherm langs de begraafplaats. In de plantoelichting staat dat deze voorzieningen zullen worden geplaatst om de sereniteit van de begraafplaats te waarborgen. Andere voor het uitzicht van [appellant sub 7] minder ingrijpende maatregelen zijn er volgens provinciale staten niet.
De kortste afstand tussen de woning van [appellant sub 7] en de te plaatsen voorzieningen is ongeveer 50 m. Binnen die afstand van 50 m is het tracé van de ontbrekende schakel geprojecteerd. De afstand tussen de woning en het geluidscherm en de grondwal acht de Afdeling niet van dien aard dat moet worden geconcludeerd dat zich een zodanige aantasting van het uitzicht van [appellant sub 7] voordoet, dat provinciale staten niet in redelijkheid in het inpassingsplan hebben kunnen voorzien in de grondwal en het geluidscherm om de sereniteit van de begraafplaats te waarborgen.
Voorts hebben provinciale staten toegelicht dat, zoals ook in de Robuustheidsanalyse in aanmerking is genomen, de ontbrekende schakel dient om het verkeer van de westelijke rondweg naar de noordelijke rondweg te leiden en om de Overhorsterweg en de Voorthuizerweg daarmee te ontlasten van doorgaand verkeer. Een ontsluiting via de Voorthuizerweg en de Overhorsterweg, zoals door [appellant sub 7] voorgestaan, leidt ertoe dat doorgaand verkeer alsnog door het noordelijk gedeelte van de kern van Voorthuizen rijdt, hetgeen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat in het noorden van Voorthuizen veroorzaakt wat niet overeenstemt met de doelstelling van het project om de leefbaarheid in de kern van Voorthuizen te verbeteren.
Gelet op het voorgaande hebben provinciale staten in redelijkheid het belang dat is gemoeid met de realisatie van een verbinding voor doorgaand verkeer tussen de westelijke en de noordelijke rondweg kunnen laten prevaleren boven het belang van [appellant sub 7] bij het behoud van de bestaande situatie ter plaatse van zijn woning.
24.2. Voor het realiseren van de verbindingsweg tussen de rondweg en de Rubensstraat dient een gedeelte van 00.24.45 hectare van het perceel van [appellant sub 7] te worden verworven. In het betoog van [appellant sub 7] ziet de Afdeling geen grond voor de conclusie dat verwerving dan wel onteigening van de gronden op voorhand is uitgesloten. In het aangevoerde bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het inpassingsplan in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.
Het betoog faalt.
25. [appellant sub 7] betoogt dat sprake is van een significant verschil in verkeersintensiteit tussen het wegontwerp en de robuustheidsanalyse enerzijds en het akoestisch onderzoek anderzijds. Om deze reden hebben provinciale staten het akoestisch onderzoek niet aan hun besluit ten grondslag kunnen leggen, aldus [appellant sub 7].
Voorts betoogt hij dat provinciale staten bij de vaststelling van het plan rekening hadden moeten houden met de cumulatieve effecten van de nieuwe weg en de noordelijke rondweg. Nu provinciale staten dit hebben nagelaten, is volgens hem onduidelijk of na aanleg van de nieuwe weg nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning. [appellant sub 7] heeft in dit verband een door Adromi B.V. opgestelde notitie van 29 oktober 2015 (hierna: de Adromi-notitie) overgelegd.
Verder hadden provinciale staten, nu zij bereid zijn om geluidafscherming ten behoeve van de begraafplaats aan te brengen, moeten besluiten ook ten behoeve van zijn woning geluidafscherming aan te brengen, aldus [appellant sub 7].
Ten slotte betoogt [appellant sub 7] dat het besluit hogere waarden onaanvaardbare gevolgen voor hem heeft, waartoe hij wijst op de gronden die hij heeft gericht tegen het besluit waarbij een hogere waarde voor zijn woning is vastgesteld.
25.1. Provinciale staten hebben toegelicht dat zowel voor het akoestisch onderzoek als de robuustheidsanalyse gebruik is gemaakt van verkeersgegevens die zijn gegenereerd met het geactualiseerde verkeersmodel van de gemeente Barneveld. In het akoestisch onderzoek zijn echter, in overeenstemming met de Wet geluidhinder maar anders dan in de robuustheidsanalyse, het aantal motorvoertuigen op weekdagen en het toekomstjaar 10 jaar na realisatie van de weg gehanteerd, aldus provinciale staten. [appellant sub 7] heeft deze toelichting niet bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling in het door [appellant sub 7] gestelde verschil in verkeersintensiteit geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten om deze reden het akoestisch onderzoek niet aan hun besluit ten grondslag hebben kunnen leggen.
25.2. In het door SPAingenieurs opgestelde rapport "Rondweg N303 in Voorthuizen - gemeente Barneveld. Akoestisch onderzoek cumulatieve geluidbelastingen en RO" van 12 augustus 2014 (hierna: SPA-rapport) is onderbouwd wat de cumulatieve geluidbelasting is ter plaatse van de woningen waarvoor één of meer hogere waarden is vastgesteld. Voor de woning van [appellant sub 7] volgt uit dit rapport dat de gecumuleerde geluidbelasting na realisatie van de rondweg op twee gevels afneemt en op de andere twee toeneemt. De toename bedraagt maximaal 4 dB en de afname bedraagt maximaal 5 dB. Na realisatie van de rondweg bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting op de gevels minimaal 51 dB en maximaal 58 dB. Hierbij wordt opgemerkt dat onder normale omstandigheden een verschil van 3 dB net waarneembaar is en er vanaf 5 dB verschil pas sprake is van een duidelijk hoorbaar verschil. In het door de provincie opgestelde memo "Goede ruimtelijke ordening [locatie A]" van 1 oktober 2015 is uiteengezet dat de gemeentelijke noordelijke rondweg het meest bijdraagt op de oostgevel van de woning van [appellant sub 7] en dat deze bijdrage leidt tot een verhoging van de geluidbelasting met 0,8 dB, hetgeen een voor de mens niet merkbaar verschil is. Niet betwist is dat de geluidbelasting vanwege de gemeentelijke noordelijke rondweg op de woning van [appellant sub 7] 46 dB is en dat dit gecumuleerd met 58 dB leidt tot een niet merkbare extra geluidbelasting van 0,8 dB. De inhoud van de Adromi-notitie geeft de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat gelet op de in het SPA-rapport berekende gecumuleerde geluidbelasting en de geringe bijdrage daaraan van de gemeentelijke noordelijke rondweg sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 7].
25.3. Naar aanleiding van de door [appellant sub 7] gemaakte vergelijking met de begraafplaats waarvoor wel in geluidafscherming wordt voorzien, stellen provinciale staten dat deze situatie verschilt van die bij de woning van [appellant sub 7] omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op de begraafplaats. Ter plaatse van de begraafplaats kan, anders dan bij de woning van [appellant sub 7], geen gevelisolatie worden aangebracht, zodat de aanleg van geluidwallen en een geluidscherm de enige manier is om de sereniteit op de begraafplaats te waarborgen. De afweging die wordt gemaakt voor de begraafplaats is om deze reden al anders dan de afweging die voor [appellant sub 7] is gemaakt, aldus provinciale staten. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen.
25.4. Wat betreft de verwijzing van [appellant sub 7] naar zijn tegen het besluit hogere waarden gerichte gronden, overweegt de Afdeling dat op deze gronden in de uitspraak in die procedure is ingegaan. In die uitspraak staat - kort weergegeven - dat de door [appellant sub 7] aangevoerde onaanvaardbare gevolgen geen aanleiding geven voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten niet in redelijkheid een hogere waarde voor zijn woning heeft kunnen vaststellen. Gelet daarop ziet de Afdeling in deze gronden geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten het inpassingsplan hebben vastgesteld in strijd met de Wet geluidhinder.
25.5. Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 6] voor het overige
26. [appellant sub 6] betoogt dat de rondweg een onaanvaardbare aantasting van het landschap aan de noord-westzijde van Voorthuizen en het beekdallandschap van de Hoevelakense beek tot gevolg heeft, hetgeen volgens hem in strijd is met regelgeving. [appellant sub 6] brengt naar voren dat de kwaliteit van het recreëren op het wandelpad door het beekdallandschap daardoor achteruit gaat. Voorts zorgt het viaduct dat is voorzien bij de Overhorsterweg volgens hem voor landschapsvervuiling.
26.1. In het landschapsplan staat dat het plangebied deels in het in de provinciale streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen" genoemde landschap Veldbeek is gesitueerd. De kernkwaliteiten van dit landschap zijn kleinschalige afwisseling van (natte) natuur, heide, bos, weiden en landgoederen als overgang van het gesloten Veluwelandschap naar openheid in het westen; microreliëf door dekzandruggen, natuurlijke beekloop, waardevolle open essen en gaaf broekgebied; waardevolle verdroogde middeleeuwse veenontginning (in de zuidwesthoek); weinig bebouwing; zeer karakteristiek rechthoekig wegenpatroon (Appelsche en Kruishaarsche heide) en rust, ruimte en donkerte.
Voorts is in het landschapsplan gewezen op de gemeentelijke Structuurvisie Buitengebied Barneveld 2011. Daaruit volgt dat het plangebied onderdeel is van het agrarische bekenlandschap, waarin landbouw richtinggevend is, naast het versterken van recreatief medegebruik. Het streefbeeld van de gemeente is gericht op behoud en versterking van structuurbepalende natuur- en landschapselementen, waarbij de oost-west gerichte structuur van beekdalen bepalend is. Elementen zoals wegen dienen op deze structuur onopvallend te blijven. In de gemeentelijke Structuurvisie Kernen Barneveld 2022, die ook in het Landschapsplan is betrokken wordt de rondweg in verband met het landschap genoemd. Daarin staat dat de Hoevelakense beek een herkenbare groene zone is. Het beekdallandschap dient haar groene agrarische uitstraling te houden als buffer tussen het dorp en de rondweg.
In het landschapsplan staat dat uitgangspunt is dat de rondweg te gast is in het landschap. Met versterking van bestaande landschappelijke lijnen en structuren, door middel van aanplant en herstel van lanen, houtwallen en natte natuur zal het zicht op de weg vanuit de omgeving zoveel mogelijk wordt beperkt. De rondweg zal zo laag mogelijk moeten worden ingepast, met zo weinig mogelijk opgaande elementen zoals bebording of verlichting. Daarbij is uitdrukkelijk rekening gehouden met de omgeving van de Hoevelakense beek. Het beekwandelpad zal worden vervangen door een nieuw pad, zo ver mogelijk van de rondweg.
Voorts zullen langs de zijden van het viaduct bij de Overhorsterweg volgens het landschapsplan bomen worden geplaatst.
26.2. De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen grond voor de conclusie dat zich strijd voordoet met het hiervoor omschreven provinciaal en gemeentelijk beleid. Op grond van hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling niet met welke andere regelgeving nog strijd zou kunnen bestaan. Gelet voorts op de in het landschapsplan omschreven maatregelen geeft het betoog van [appellant sub 6] geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten het inpassingsplan niet in redelijkheid hebben kunnen vaststellen voor zover het de gevolgen voor het landschap betreft.
Het betoog faalt.
27. [appellant sub 6] betoogt dat zijn woongenot wordt aangetast. Hij voert aan dat de rondweg leidt tot geurhinder en een toename van fijn stof. Tevens vreest hij een onaanvaardbare toename van verkeersbewegingen op de Rijksweg en de Hoofdstraat en betoogt hij dat de afname op de Baron van Nagellstraat, Rembrandtstraat en Rubensstraat te gering is.
27.1. [appellant sub 6] woont op een afstand van 170 m tot het tracé van de nieuwe rondweg. Gelet op deze afstand hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich voor [appellant sub 6] geen onaanvaardbare toename van fijn stof en geurhinder zal voordoen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit het "Onderzoek luchtkwaliteit" van 3 mei 2013, als bijlage bij de plantoelichting is opgenomen, volgt dat aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan en [appellant sub 6] tegen dit rapport geen bezwaren naar voren heeft gebracht.
27.2. Uit de plantoelichting volgt dat door de aanleg van de rondweg op een aantal trajecten een toename van verkeersbewegingen wordt verwacht. Voor de Rijksweg ten westen van de rondweg is een toename van ongeveer 3.100 motorvoertuigen per etmaal berekend. Op de Hoofdstraat wordt, anders dan [appellant sub 6] meent, een afname verwacht. Op de Baron van Nagellstraat neemt het aantal motorvoertuigen per etmaal op drie deeltrajecten af met 8.500, 9.100 en 2.400 motorvoertuigen per etmaal, op de Rembrandstraat met 11.000 en op twee deeltrajecten van de Rubensstraat met 11.700 en 11.300 motorvoertuigen per etmaal.
Volgens provinciale staten is de capaciteit van de Rijksweg voldoende om de toename van verkeersbewegingen te verwerken. Er zullen daarnaast maatregelen worden getroffen om de aansluiting van verkeer vanuit zijwegen en erfaansluitingen te vergemakkelijken.
In hetgeen [appellant sub 6] heeft gesteld ziet de Afdeling geen aanleiding et twijfelen aan de juistheid van deze uitgangspunten. Gelet op het voorgaande geeft het betoog van [appellant sub 6] dan ook geen grond voor het oordeel dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat zich ten gevolge van de rondweg geen onaanvaardbare toename van het aantal verkeersbewegingen voordoet buiten de kern van Voorthuizen. Het betoog van [appellant sub 6] dat de afname van het aantal verkeersbewegingen op de Baron van Nagellstraat, Rembrandtstraat en Rubensstraat te gering is, geeft mede gelet op de omvang van de afname geen grond voor de conclusie dat provinciale staten het inpassingsplan niet in redelijkheid hebben kunnen vaststellen.
Het betoog faalt.
28. Het betoog van [appellant sub 6] dat de communicatie tussen de betrokken bestuursorganen en belangenorganisaties niet goed is verlopen is op zichzelf beschouwd niet toereikend voor het oordeel dat aan het besluit waarbij het inpassingsplan is vastgesteld een zorgvuldigheidsgebrek kleeft. Het betoog slaagt daarom niet.
Het beroep van Struik Foods en Bijstein B.V.
29. Struik Foods en Bijstein B.V. kunnen zich niet verenigen met het inpassingsplan, voor zover het tracé van de rondweg de percelen van Bijstein B.V. doorkruist en langs de percelen van Struik Foods leidt door het doortrekken van het tracé vanaf de Overhorsterweg in noordelijke richting tot even ten zuiden van de Woudweg, waar het tracé aansluit op de Voorthuizerweg. Zij voeren aan dat de bedrijfsvoering van Bijstein B.V., die op deze percelen "Biofarm Bleekenstein" exploiteert en daar Zwarte Blaarkoppen houdt, daardoor niet meer verantwoord kan worden voorgezet, hetgeen voorts volgens hen gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van Struik Foods. Struik Foods en Bijstein B.V. wijzen er in dit verband op dat de Groninger Blaarkop, waarvan de Zwarte Blaarkop een species is, voorkomt op de lijst met bedreigde diersoorten van de Stichting Zeldzame Huisdierrassen.
29.1. Zoals hiervoor overwogen onder het kopje Nut en noodzaak hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden gedeelte van het tracé nodig is voor het realiseren van de meervoudige doelstelling van de rondweg. De voor het tracé benodigde bij Bijstein B.V. in eigendom zijnde gronden van 00.74.15 ha betreffen een gering deel van de in totaal door haar gebruikte gronden van 20 ha. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit verlies van gronden zodanige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van Bijstein B.V. en de bedrijfsvoering van Struik Foods dat deze niet langer op rendabele wijze kan worden voortgezet. De omstandigheid dat de Groninger Blaarkop door de Stichting Zeldzame Huisdierrassen is aangeduid als zeldzaam ras, doet hieraan niet af.
Gelet op het voorgaande geeft het betoog van Struik Foods en Bijstein B.V. geen grond voor de conclusie dat provinciale staten het belang dat is gemoeid met de aanleg van het betrokken gedeelte van het tracé niet in redelijkheid hebben kunnen laten prevaleren boven het belang van Struik Foods en Bijstein B.V. bij het behoud van de bestaande situatie.
Het betoog faalt.
Beroep Stal van Laar
30. Stal van Laar exploiteert een opfok- trainings- en handelsstal voor paarden aan de Voorthuizerweg 2 te Nijkerk. Zij betoogt dat haar bedrijfsvoering wordt beperkt omdat de rondweg de bij haar in gebruik zijnde percelen, waarvan zij een gedeelte pacht en een gedeelte in eigendom heeft, doorkruist. Stal van Laar voert aan dat daardoor de recent aangelegde renbaan en een nog aan te leggen renbaan niet kunnen worden gebruikt en dat niet duidelijk is of er nog ruimte is voor een opfokstal en trainings- en handelsstal. Zij vreest tevens voor aantasting van het woongenot vanwege zicht- en geurhinder en licht- en luchtvervuiling. Volgens Stal van Laar zal daarom waardevermindering van haar eigendom optreden. Verder brengt Stal van Laar naar voren dat de rondweg het landschap zal aantasten. Zij wijst in dit verband op de kernkwaliteiten rust, stilte en donkerte.
30.1. In het landschapsplan zijn maatregelen beschreven voor de landschappelijke inpassing van de rondweg. Daarin is betrokken dat een deel van het plangebied deel uitmaakt van het in de provinciale streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen" genoemde waardevolle landschap Veldbeek, met als kernkwaliteit onder meer rust, ruimte en donkerte. In hetgeen Stal van Laar heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat zich met de maatregelen in het landschapsplan een aantasting van deze kernkwaliteit zal voordoen. Het betoog faalt.
30.2. Provinciale staten hebben toegelicht dat geen lichthinder zal optreden ter plaatse van de woningen omdat de woningen op een afstand van ongeveer 180 m van de rondweg zijn gesitueerd en niet in de nabijheid van een kruispunt, waar vanwege veiligheidsoverwegingen verlichting zal worden geplaatst. Voorts zal volgens provinciale staten geen lichthinder ten gevolge van koplampen van passerend verkeer kunnen ontstaan omdat de woningen zich parallel aan de rondweg bevinden. Stal van Laar heeft de juistheid van deze toelichting niet betwist. Daarnaast zijn in het landschapsplan maatregelen beschreven die zullen worden getroffen om zichthinder te beperken. Zo staat daarin dat met versterking van bestaande landschappelijke lijnen en structuren, door middel van aanplant en herstel van lanen, houtwallen en natte natuur het zicht op de weg vanuit de omgeving zoveel mogelijk zal worden beperkt. De rondweg zal zo laag mogelijk worden ingepast, met zo weinig mogelijk opgaande elementen zoals bebording of verlichting.
Provinciale staten hebben zich gelet daarop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich geen onaanvaardbare zicht- en lichthinder voor Stal van Laar zal voordoen.
30.3. De verkeersintensiteiten op de Voorthuizerweg ten noorden van de aansluiting met de N303 zullen door de aanleg van de rondweg met ongeveer 400 motorvoertuigen per etmaal toenemen. De verkeersintensiteiten op het deel van de Voorthuizerweg tussen de Rubensstraat en de N303 zullen ten gevolge van de aanleg van de rondweg dalen, omdat dit een doodlopende weg zal worden behoudens voor bus- en fietsverkeer. Omdat de rondweg voorts op een grotere afstand van het perceel is geprojecteerd dan het bestaande tracé van de N303, hebben provinciale staten zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich geen onaanvaardbare toename van fijn stof en geurhinder zal voordoen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit het "Onderzoek luchtkwaliteit" van 3 mei 2013 volgt dat aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan.
30.4. Provinciale staten hebben toegelicht dat er onderhandelingen gaande zijn tussen Stal van Laar en de provincie over het creëren van een mogelijkheid voor Stal van Laar om de rondweg over te steken en over verplaatsing van de renbaan. Indien niet tot overeenstemming wordt gekomen zal tot onteigening van gronden zal worden overgegaan, waarbij volledige schadeloosstelling uitgangspunt is. Het betoog van Stal van Laar geeft geen grond voor de conclusie dat verwerving dan wel onteigening van de gronden op voorhand is uitgesloten. In het aangevoerde bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het inpassingsplan in zoverre niet uitvoerbaar is.
30.5. Het betoog van Stal van Laar geeft gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat provinciale staten het belang dat is gemoeid met de aanleg van de westelijke rondweg niet in redelijkheid hebben kunnen laten prevaleren boven het belang van Stal van Laar bij het behoud van de bestaande situatie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat er geen grond bestaat voor de verwachting dat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen en van het gedeelte van de gronden dat bij haar in eigendom is zodanig zal zijn dat provinciale staten bij de afweging van de betrokken belangen hieraan een groter gewicht hadden moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het inpassingsplan aan de orde zijn.
[appellanten sub 3]
31. [appellanten sub 3] betogen dat hun perceel aan de [locatie B] te Voorthuizen, dat zij in gebruik hebben voor een kalverhouderij, door de aanleg van de rondweg niet meer bereikbaar is voor vrachtverkeer. Verder maakt volgens hen de rondweg de uitbreiding van hun bedrijf vrijwel geheel onmogelijk. Zij brengen daarnaast naar voren dat het woongenot ter plaatse van de woning op het perceel wordt aangetast door geluid-, zicht-, licht- en geurhinder en een toename van stikstofdepositie en fijnstof. Daarnaast wijzen zij erop dat een waardevermindering van hun eigendom zal optreden.
31.1. In het landschapsplan zijn maatregelen beschreven die zullen worden getroffen om zichthinder te beperken. Zo staat daarin dat met versterking van bestaande landschappelijke lijnen en structuren, door middel van aanplant en herstel van lanen, houtwallen en natte natuur het zicht op de weg vanuit de omgeving zoveel mogelijk zal worden beperkt. De rondweg zal zo laag mogelijk worden ingepast, met zo weinig mogelijk opgaande elementen zoals bebording of verlichting. Provinciale staten hebben verder toegelicht dat geen onaanvaardbare lichthinder zal optreden ter plaatse van de woning op het perceel. Lichthinder ten gevolge van koplampen van passerend verkeer zal niet optreden volgens provinciale staten omdat de woning zich parallel aan de rondweg en de Rijksweg bevindt. Lichthinder ten gevolge van de aansluiting van de parallelweg op de Rijksweg is volgens provinciale staten niet te verwachten vanwege de afstand van de woning tot die aansluiting en vanwege de laanbeplanting. Voorts zal alleen bij kruispunten, uit veiligheidsoverwegingen, openbare verlichting worden aangebracht. Die verlichting zal een sobere en efficiënte uitvoering kennen, die, waar nodig naar beneden zal worden gericht. Daarnaast zal, voor zover nodig, aanvullend beplanting worden aangebracht, aldus provinciale staten.
Provinciale staten hebben zich gelet daarop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich geen onaanvaardbare zicht- en lichthinder zal voordoen.
31.2. De Afdeling stelt vast dat uit het "Onderzoek luchtkwaliteit" van 3 mei 2013 volgt dat aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit, waaronder voor fijn stof, wordt voldaan. Voorts zijn vanwege de toename van de geluidbelasting op de gevel van de woning op het perceel hogere waarden vastgesteld van 53 dB en 55 dB vanwege onderscheidenlijk de rondweg en de Rijksweg. Provinciale staten hebben toegelicht dat, indien nodig, geluidisolerende maatregelen zullen worden getroffen aan de woningen ten aanzien waarvan een hogere waarde is vastgesteld. Ten aanzien van deze onderdelen hebben [appellanten sub 3] geen bezwaren naar voren gebracht. Gelet hierop geeft het betoog van [appellanten sub 3] geen grond voor de conclusie dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat zich geen onaanvaardbare geluidhinder zal voordoen. Voorts hebben [appellanten sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat ten gevolge van de rondweg een onaanvaardbare toename van geurhinder en stikstofdepositie zal optreden.
31.3. In het wegontwerp, dat als bijlage 1 bij het inpassingsplan is gevoegd, is voorzien in een nieuwe uitrit voor de kalverhouderij. De bereikbaarheid van het perceel is door de uitrit verzekerd. Voorts betreffen de voor het tracé benodigde gronden van [appellanten sub 3], een gering deel van de in totaal door haar gebruikte gronden. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit verlies van gronden zodanige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering dat deze niet langer op rendabele wijze kan worden voortgezet.
31.4. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat provinciale staten het belang dat is gemoeid met de aanleg van de rondweg niet in redelijkheid hebben kunnen laten prevaleren boven het belang van [appellanten sub 3] bij het behoud van de bestaande situatie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat er geen grond bestaat voor de verwachting dat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de gronden en de woning van [appellanten sub 3] zodanig zal zijn dat provinciale staten bij de afweging van de betrokken belangen hieraan een groter gewicht hadden moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Het betoog faalt.
31.5. Provinciale staten hebben toegelicht dat indien niet tot overeenstemming wordt gekomen tot onteigening van gronden zal worden overgegaan, waarbij volledige schadeloosstelling uitgangspunt is. Het betoog van [appellanten sub 3] geeft geen grond voor de conclusie dat verwerving dan wel onteigening van de gronden op voorhand is uitgesloten. In het aangevoerde bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het inpassingsplan in zoverre niet uitvoerbaar is.
Relativiteit
32. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van de Awb van toepassing is.
Conclusie en proceskosten
33. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellante sub 5], VvE Chaletpark De Witte Hoeve en GA1 en BPN niet-ontvankelijk. De beroepen van Struik Foods en Bijstein B.V., de stichting, [appellanten sub 3], Stal van Laar, [appellant sub 6] en [appellant sub 7] zijn ongegrond.
34. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellanten sub 5], de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid BPN B.V. en GA1 B.V. en de vereniging Vereniging van Eigenaars Chaletpark De Witte Hoeve Nijkerk niet-ontvankelijk;
II. verklaart voor het overige de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Duursma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
378-745.