Home

Raad van State, 18-11-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3151, 201607956/2/A3

Raad van State, 18-11-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3151, 201607956/2/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
18 november 2016
Datum publicatie
23 november 2016
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:3151
Zaaknummer
201607956/2/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 16 maart 2016 heeft de staatssecretaris een verzoek van de stichting afgewezen om handhavend op te treden ten aanzien van voorgenomen kap- en snoeiwerkzaamheden op de Rooseboomschans en de Draaierschans te Weesp.

Uitspraak

201607956/2/A3.

Datum uitspraak: 18 november 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

de stichting Stichting Flora & Faunabescherming, gevestigd te Amsterdam,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 20 oktober 2016 in zaak nrs. 16/5758 en 16/6024 in het geding tussen:

de stichting

en

de staatssecretaris van Economische Zaken.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2016 heeft de staatssecretaris een verzoek van de stichting afgewezen om handhavend op te treden ten aanzien van voorgenomen kap- en snoeiwerkzaamheden op de Rooseboomschans en de Draaierschans te Weesp.

Bij besluit van 1 augustus 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 oktober 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de stichting ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

Voorts heeft de stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 november 2016, waar de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter] en [secretaris] van de stichting, de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. W.C.M. Niekus, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, en het college van burgemeester en wethouders van Weesp, vertegenwoordigd door C. Kruidenberg, werkzaam bij de gemeente Weesp, zijn verschenen. Voorts is aan de kant van het college V. Nederpel, als ecoloog werkzaam bij adviesbureau Regelink Ecologie en Landschap (hierna: Regelink), verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Bij brief van 15 maart 2016 heeft de stichting de staatssecretaris verzocht handhavend op te treden ten aanzien van voorgenomen kap- en snoeiwerkzaamheden door het college aan vier bomen op de Rooseboomschans en de Draaierschans. Bij het besluit van 16 maart 2016 heeft de staatssecretaris dit verzoek afgewezen, omdat uitvoering van de werkzaamheden volgens hem niet tot overtreding van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) leidt. Hierbij heeft de staatssecretaris erop gewezen dat er volgens Regelink geen beschermde diersoorten in de bomen voorkomen en dat een ontheffing, geldig tot en met 31 maart 2016, is verleend voor het in artikel 11 van de Ffw neergelegde verbod in verband met het door vallende taken en stammen verstoren van verblijfplaatsen van de ringslang en de waterspitsmuis. Hangende het door de stichting tegen dit besluit gemaakte bezwaar hebben de werkzaamheden aan drie van de vier bomen plaatsgevonden. De snoeiwerkzaamheden aan een wilg met boomnummer 4610 op de Rooseboomschans zijn uitgesteld wegens een bij die boom broedende eend. Bij het besluit van 1 augustus 2016 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard. In dat besluit is vermeld dat het college de werkzaamheden aan de wilg naar verwachting eind oktober 2016 zal uitvoeren. De rechtbank heeft het door de stichting tegen dat besluit ingestelde beroep bij de uitspraak van 20 oktober 2016 ongegrond verklaard.

3. De stichting beoogt met haar verzoek een verbod op de voorgenomen snoeiwerkzaamheden aan de wilg hangende het hoger beroep. Zij voert aan dat deze werkzaamheden zullen leiden tot overtreding van de artikelen 9, 10 en 11 van de Ffw ten aanzien van de ringslang, de waterspitsmuis, de rosse vleermuis, de watervleermuis, de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de rugstreeppad.

De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ringslang en de waterspitsmuis niet in de buurt van de wilg zijn aangetroffen. Volgens haar heeft de rechtbank miskend dat de aanwezigheid van de ringslang en de waterspitsmuis niet in geschil is. Hiertoe verwijst zij naar de verleende ontheffing. Voorts heeft de rechtbank haar oordeel ten onrechte slechts op door Regelink verricht onderzoek gebaseerd en is zij ten onrechte voorbij gegaan aan de door de stichting ingebrachte informatie.

Verder betoogt de stichting dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat snoeiwerkzaamheden in strijd met de Ffw zijn ten aanzien van de door de stichting genoemde soorten vleermuizen. Ook ten aanzien van deze vleermuizen heeft de rechtbank zich volgens de stichting ten onrechte slechts op onderzoek van Regelink gebaseerd. Uit door de stichting ingebrachte informatie blijkt dat de genoemde soorten vleermuizen in de buurt van de boom zijn aangetroffen en dat de holten in de wilg voor deze dieren geschikt zijn. Voorts heeft de rechtbank miskend dat alle vleermuisverblijven, ook als deze tijdelijk niet in gebruik zijn, door artikel 11 van de Ffw worden beschermd, aldus de stichting.

De stichting betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet haar beroepsgrond over de rugstreeppad heeft beoordeeld. Deze soort heeft volgens de stichting eveneens verblijfplaatsen bij de wilg.

3.1. Ingevolge artikel 9 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

Ingevolge artikel 10 is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.

Ingevolge artikel 11 is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

3.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de voorgenomen snoeiwerkzaamheden aan de wilg niet tot overtreding van de Ffw zullen leiden. Zoals de staatssecretaris ter zitting van de voorzieningenrechter heeft toegelicht, zullen bij de uitvoering van de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen om schade aan beschermde soorten zoveel mogelijk te voorkomen. In het kader van deze maatregelen heeft Regelink de wilg onlangs nog onderzocht op de aanwezigheid van vleermuizen. Voorts heeft de staatssecretaris toegelicht dat een ecoloog bij de werkzaamheden aanwezig zal zijn en de wilg zal inspecteren voor aanvang van de werkzaamheden, en dat zwaar hout zal worden afgevangen om te voorkomen dat dit op de grond valt en mogelijk aanwezige dieren verstoort. Eerder zijn naar aanleiding van een dergelijk onderzoek de werkzaamheden aan de wilg al eens uitgesteld wegens de aanwezigheid van een broedende eend.

Regelink heeft bij de wilg geen verblijfplaats van de ringslang aangetroffen. Uit de door de stichting ingebrachte informatie kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin met enige zekerheid worden afgeleid dat de ringslang bij de wilg een verblijfplaats heeft. Gelet hierop en gezien voormelde mitigerende maatregelen bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de ringslang bij de werkzaamheden zal worden verstoord. Ditzelfde geldt voor de waterspitsmuis en de rugstreeppad.

Uit de verleende ontheffing kan niet worden afgeleid dat de staatssecretaris van oordeel is dat de ringslang en de waterspitsmuis een verblijfplaats in of bij de wilg hebben. Die ontheffing is aangevraagd met betrekking tot kap- en snoeiwerkzaamheden aan een aantal bomen in het kader van het project "Onderhoud schansen Weesp" en is ten aanzien van de ringslang en de waterspitsmuis verleend omdat deze soorten in het plangebied zijn aangetroffen en dat gebied een geschikte leefomgeving voor deze soorten is. Thans gaat het niet om het gehele plangebied, maar om de wilg met boomnummer 4610.

Voorts bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris niet mocht uitgaan van de conclusie van Regelink dat de holten in de wilg niet geschikt zijn voor vleermuizen. De kritische kanttekeningen die in de door de stichting aangedragen informatie bij deze conclusie worden geplaatst, zijn hiertoe onvoldoende. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat Regelink bij recent onderzoek met een camera geen vleermuizen heeft aangetroffen.

Gelet op het voorgaande en gezien het algemeen belang dat is gediend met het verrichten van - eerder reeds uitgesteld - onderhoud aan de wilg, bestaat geen aanleiding een voorziening als verzocht te treffen.

4. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Hartsuiker

voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2016

620.