Home

Raad van State, 19-10-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2853, 201606863/1/V2

Raad van State, 19-10-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2853, 201606863/1/V2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
19 oktober 2016
Datum publicatie
26 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:2853
Zaaknummer
201606863/1/V2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 4 augustus 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Uitspraak

201606863/1/V2.

Datum uitspraak: 19 oktober 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 september 2016 in zaak nr. 16/17454 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 1 september 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K.J. Meijer, advocaat te Sint Annaparochie, heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris klaagt in zijn eerste en tweede grief, in onderlinge samenhang gelezen, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom aan de door de vreemdeling overgelegde dreigbrief geen waarde kan worden gehecht en dat het besluit reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan hetgeen hij overigens ten grondslag heeft gelegd aan zijn standpunt dat hij het asielrelaas van de vreemdeling, ter staving waarvan hij die dreigbrief heeft overgelegd, ongeloofwaardig acht.

1.1. De vreemdeling heeft aan zijn asielaanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat de Taliban hem heeft bedreigd. Hij is naar eigen zeggen in de negatieve belangstelling van de Taliban komen te staan doordat hij in het verleden voor buitenlandse organisaties heeft gewerkt. Ter staving van dit relaas heeft de vreemdeling de dreigbrief overgelegd.

1.2. Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, heeft de rechtbank niet onderkend dat de waarde die - in het kader van de integrale beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas - toekomt aan een door een vreemdeling overgelegd document moet worden bezien in het licht van de door die vreemdeling afgelegde verklaringen en tegen de achtergrond van hetgeen algemeen bekend is over de situatie in het land van herkomst (zie artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 en Werkinstructie 2014/10 van 1 januari 2015). Anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, heeft de staatssecretaris in het besluit niet ermee volstaan dat aan de door de vreemdeling overgelegde dreigbrief wegens het ontbreken van voldoende referentiemateriaal geen waarde kan worden gehecht. Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, is de rechtbank ten onrechte eraan voorbijgegaan dat hij zich in het besluit gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt in de negatieve belangstelling van de Taliban te staan en dat volgens hem in het licht daarvan aan de overgelegde dreigbrief niet de waarde kan toekomen die de vreemdeling daaraan gehecht wenst te zien.

De grieven slagen.

2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De rechtbank is in de thans vernietigde uitspraak niet ingegaan op de overige beroepsgronden die de vreemdeling heeft aangevoerd tegen het in het besluit door de staatssecretaris ingenomen standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas en evenmin op de ter staving van dat relaas in beroep door de vreemdeling overgelegde documenten. De Afdeling zal daarom de zaak naar de rechtbank terugwijzen om daarover alsnog te oordelen.

3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 september 2016 in zaak nr. 16/17454;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Klinkers

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016

549.