Home

Raad van State, 26-10-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2807, 201601638/1/A3

Raad van State, 26-10-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2807, 201601638/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
26 oktober 2016
Datum publicatie
26 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:2807
Zaaknummer
201601638/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 13 juni 2014 heeft het college ontheffing verleend voor het gebruik van een erfafrastering langs de provinciale weg N488 in Klaaswaal.

Uitspraak

201601638/1/A3.

Datum uitspraak: 26 oktober 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 januari 2016 in zaak nr. 15/5155 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2014 heeft het college ontheffing verleend voor het gebruik van een erfafrastering langs de provinciale weg N488 in Klaaswaal.

Bij besluit van 6 juli 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 juli 2015 vernietigd voor zover daarbij onder voorschrift 1 is aangegeven dat de erfafscheiding maximaal 1.10 meter boven het wegdek van de naastgelegen uitweg mag uitsteken en zelf in de zaak voorzien door voorschrift 1 van de ontheffing in zoverre gewijzigd vast te stellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2016, waar [appellant], het college, vertegenwoordigd door J.M. Blazer en J.M. Barnhoorn, beiden werkzaam bij de provincie Zuid-Holland, en F.A. Willemsen, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op het perceel grenzend aan de [locatie] in Klaaswaal is een gedeelte van de strook langs de openbare weg behorende bij de N488 in gebruik genomen als particuliere tuin en is ter afscheiding van deze tuin een haag geplant. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van [appellant] heeft het college besloten privaatrechtelijke toestemming te verlenen voor het gebruik van de grond, die eigendom is van de Provincie. Voorts is ontheffing verleend voor het plaatsen, hebben en onderhouden van een erfafrastering langs de provinciale weg. In deze ontheffing zijn voorschriften opgenomen. Voorschrift 1 bij de ontheffing luidt:

"De inrichting, het gebruik en de verandering van de erfafrastering mag de verkeersveiligheid niet nadelig beïnvloeden. De beplanting (max. 40 cm.) mag het zicht op verkeerstekens of bewegwijzering niet ontnemen."

Dit voorschrift is bij het besluit van 6 juli 2015 gewijzigd in:

"De inrichting, het gebruik en de verandering van de erfafrastering op het perceel, kadastraal bekend gemeente Klaaswaal, sectie D, nummer 00699, in provinciaal eigendom, en grenzend aan het perceel, kadastraal bekend gemeente Klaaswaal, sectie D, nummer 00358, alsmede de inrichting, het gebruik en de verandering van de beplanting op het perceel, kadastraal bekend gemeente Klaaswaal, sectie D, nummer 00699, mag de verkeersveiligheid niet nadelig beïnvloeden, zulks ter beoordeling door of namens Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De erfafrastering en de beplanting mogen het zicht op verkeer, verkeerstekens of bewegwijzering niet ontnemen. De erfafrastering, bestaande uit een coniferenhaag, mag maximaal 1,10 meter boven het wegdek van de naastgelegen uitweg uitsteken. De beplanting en eventuele hekwerken of andere constructies die grenzend aan het perceel kadastraal bekend, gemeente Klaaswaal, sectie D, nummer 00356 worden aangebracht mag maximaal 40 cm boven het wegdek uitsteken."

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat veel van wat [appellant] aanvoert niet aan de orde is in de procedure, omdat het daarin alleen kan gaan over de ontheffing en het toetsingskader dat daarop van toepassing is.

Over de ontheffing heeft de rechtbank geoordeeld dat, zolang de haag niet boven de aanwezige geleidingsrail uitsteekt, het oprijzicht volgens het college niet wordt belemmerd zodat niet is gebleken dat de verkeersveiligheid in dat geval wordt geschaad.

Over het voorschrift is, met instemming van het college, geoordeeld dat de formulering hiervan er toe kan leiden dat de haag aan de zijde van de Bommelskoussedijk hoger dan 1,10 meter uitvalt nu de N488 vanaf de uitweg afloopt, hetgeen niet de bedoeling is. De rechtbank heeft het beroep in zoverre gegrond verklaard en heeft zelf voorziend de zinsnede van voorschrift 1 gewijzigd door de tekst:

"dat de erfafrastering, bestaande uit een coniferenhaag, niet boven de geleiderail langs de N488 mag uitsteken".

3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat hij het onbegrijpelijk vindt dat alles in het werk wordt gesteld om een illegale situatie alsnog toe te staan ten koste van de verkeersveiligheid. Duidelijk is dat het hier gaat om een zeer gevaarlijk kruispunt waar naast groot landbouwverkeer ook fietsers gebruik van moeten maken. Het verhogen van de planthoogte van 40 cm naar 1,10 meter heeft een negatieve invloed op de zichtbaarheid van de weg. Zowel het college als de rechtbank heeft hierbij ten onrechte niet betrokken dat de ontheffing is verleend voor een andere plek dan waar de haag zich in feite bevindt. Bij de aanpassing van voorschrift 1 door de rechtbank is voorts geen rekening gehouden met de hoogteverschillen die ter plaatse aanwezig zijn, aldus [appellant]. Daarnaast vreest hij dat het voorschrift niet zal worden nageleefd en dat binnen de haag allerlei andere beplantingen en bouwwerken zullen worden opgericht.

4. Het college stelt in verweer dat de wijziging van het voorschrift door de rechtbank inderdaad onduidelijkheid met zich kan brengen door plaatselijke hoogteverschillen. Het college stelt daarom voor het voorschrift te wijzigen en dit als volgt te doen luiden:

"De erfafrastering bestaande uit een coniferenhaag mag niet boven de geleiderail langs de N488 uitsteken. De maatstaf hierbij is de hoogte van de geleiderail bij de eerste staander bij de uitweg die gelegen is naast de kruising van N488 en de Bommelskoussedijk."

5. In artikel 2, eerste volzin, van de Wegenverordening Zuid-Halland 2010 (hierna: de verordening) is het doel van de verordening neergelegd; de verordening stelt regels vast in het belang van de op de provincie rustende plicht tot beheer van de wegen in het algemeen en van de waarborging van de vrijheid van het verkeer en van de instandhouding, bruikbaarheid en veiligheid van wegen in het bijzonder.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, is het zonder ontheffing verboden om boven, onder, aan, op, langs, in en/of over een weg bouwwerken, beplantingen, dan wel andere voorwerpen (…) te plaatsen, geheel of gedeeltelijk op te richten, aan te brengen of te hebben bij bochten of kruisingen van wegen of bij aansluitingen op wegen van andere, niet bij de provincie in beheer zijnde wegen.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt een aangevraagde omgevingsvergunning door het bevoegd gezag geweigerd indien verlening van deze vergunning in strijd zou zijn met het verkeersbelang en/of wegbelang.

Ingevolge artikel 9 worden aanvragen tot verlening van een ontheffing voor de in artikel 5 bedoelde activiteiten ingediend bij Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten nemen met inachtneming van het bepaalde in deze verordening een besluit over aanvragen tot verlening van een ontheffing.

Ingevolge artikel 11 is het bepaalde in artikel 7 van overeenkomstige toepassing op de besluitvorming over aanvragen tot ontheffing.

6. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in deze procedure uitsluitend de ontheffing aan de orde kan komen. Of het gebruik dat van het perceel gemaakt wordt als particuliere tuin in overeenstemming is met de bestemming "Verkeer" van het bestemmingsplan is geen aspect dat bij de toets of een ontheffing kan worden verleend wordt beoordeeld. Ook de privaatrechtelijke overeenkomst die is gesloten tussen de provincie en de eigenaren van het perceel kan niet aan de orde komen.

Voor de beoordeling van de ontheffing is uitsluitend relevant of het verkeersbelang en/of wegbelang aan de verlening van de ontheffing in de weg staat. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, zolang de haag niet boven de aanwezige geleidingsrail uitsteekt, geen grond bestaat om de beoordeling van het college dat de verkeersveiligheid niet wordt geschaad onjuist te achten. Het fotomateriaal dat ter zitting is bekeken ondersteunt dit. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat geen grond aanwezig is voor het college om de ontheffing te weigeren. Voor zover [appellant] in hoger beroep stelt dat de haag op een andere plek staat dan op de tekening bij de aanvraag is aangeduid overweegt de Afdeling dat dit onverlet laat dat de beoordeling van het college ziet op de haag zoals deze feitelijk ter plaatse aanwezig is terwijl voorts voldoende duidelijk is dat beoogd is voor deze haag ontheffing te verlenen. Voor zover [appellant] vreest dat deze haag hoger zal groeien dan toegestaan en dat andere hoge bebouwing of beplanting zal worden aangebracht op het perceel overweegt de Afdeling dat in de ontheffing de maximale hoogten zijn aangeduid. Waar het gaat om de haag en andere beplanting is onderkend is dat deze groeien hetgeen betekent dat op Willemsen de verplichting rust deze geregeld en tijdig te snoeien. De door Willemsen ter zitting genoemde appelboom staat voorts volgens het verhandelde ter zitting op het eigen perceel van Willemsen en maakt daarom geen onderdeel uit van de ontheffing.

Nu de wijze waarop voorschrift 1 in de ontheffing is omschreven, zoals door het college is erkend, kan leiden tot onduidelijkheid, is het hoger beroep gegrond. De Afdeling zal, zelf voorziend, bepalen dat voorschrift 1 voor zover het gaat om de voorlaatste zin wordt gewijzigd en als volgt komt te luiden:

"De erfafrastering bestaande uit een coniferenhaag mag niet boven de geleidrail langs de N488 uitsteken. De maatstaf hierbij is de hoogte van de geleiderail bij de eerste staander bij de uitweg die gelegen is naast de kruising van N488 en de Bommelskoussedijk."

7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij zelf in de zaak is voorzien door het aanpassen van voorschrift 1 van de ontheffing. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 6 juli 2015, voor zover dit door de rechtbank is vernietigd.

8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 januari 2016 in zaak nr. 15/5155, voor zover daarbij zelf in de zaak is voorzien door het aanpassen van voorschrift 1 van de ontheffing;

III. bepaalt dat voorschrift 1 wordt gewijzigd door aanpassing van dit voorschrift zoals geformuleerd in overweging 6 van deze uitspraak;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit;

V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 63,20 (zegge: drieënzestig euro en twintig cent);

VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Hagen

lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016

317.