Home

Raad van State, 28-09-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2580, 201501866/3/R6

Raad van State, 28-09-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2580, 201501866/3/R6

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
28 september 2016
Datum publicatie
28 september 2016
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:2580
Zaaknummer
201501866/3/R6
Relevante informatie
Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01], Besluit ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021] [Regeling ingetrokken per 2020-09-16]

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 17 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Blerick" vastgesteld.

Uitspraak

201501866/3/R6.

Datum uitspraak: 28 september 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beleggingsmaatschappij De Wieën B.V. en [appellant sub 1], gevestigd dan wel wonend te [woonplaats],

2. [appellant sub 2], wonend te Venlo,

3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Venlo,

4. [appellante sub 4], wonend te Venlo,

en

de raad van de gemeente Venlo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Blerick" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben De Wieën en [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende] en de stichting Stichting Antares Woonservice een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Wieën en [appellant sub 1] en [belanghebbende] en Antares hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2015, waar De Wieën en [appellant sub 1], bijgestaan door drs. J.H.M. Seerden, werkzaam bij bureau Rho, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. L. ten Velde, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellante sub 4], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, voormeld, en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken en ir. R.H. Heijstee, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende] en Antares, vertegenwoordigd door mr. X.P.C. Wynands, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.

Bij tussenuitspraak van 9 september 2015, nr. 201501866/1/R6, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van

17 december 2014 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij beschikking van 28 oktober 2015 heeft de Afdeling de termijn verlengd tot 30 december 2015.

Bij besluit van 16 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Blerick" gewijzigd vastgesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben De Wieën en [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] zienswijzen naar voren gebracht over het besluit van 16 december 2015.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 25 mei 2016, waar De Wieën en [appellant sub 1], bijgestaan door drs. J.H.M. Seerden, werkzaam bij bureau Rho, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door

mr. A. Verhoeven, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellante sub 4], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, voormeld, en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, mr. R.P.M. Keulers en ing. R.G.U. Huizinga, allen werkzaam bij de gemeente, en ing. Q. Roomans, werkzaam bij K+ Adviesgroep en drs. A. Mein, werkzaam bij BRO adviseurs, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende] en Antares, vertegenwoordigd door G.M.A. [belanghebbende] en A.M.G. Oosterhuis, bijgestaan door mr. J.L. Stoop, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.

Na de zitting van 26 mei 2016 heeft de raad aan het aanvullend akoestisch rapport ten grondslag liggende stukken alsnog overgelegd. Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] daarop een reactie ingediend. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Het oordeel in de tussenuitspraak en het herstelbesluit

1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat een aantal gebreken kleeft aan het besluit van 17 december 2014. De raad had de vergunde uitbreiding van de supermarkt in winkelcentrum De Wieën ten onrechte niet als zodanig bestemd. Ook was ten onrechte niet onderzocht of de voorziene uitbreiding van detailhandel aan het Laurentiusplein voldeed aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening

(hierna: Bro) opgenomen voorwaarden. Evenmin was inzichtelijk gemaakt dat deze uitbreiding van detailhandel in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid. Bovendien had de raad niet inzichtelijk gemaakt of behoefte bestaat aan het voorziene parkeerterrein in het zuiden van het plangebied. Tot slot was het uitgevoerde onderzoek naar de gevolgen van het voorziene parkeerterrein voor de geluidbelasting en de luchtkwaliteit gebrekkig.

2. Gelet op de tussenuitspraak zijn de beroepen van De Wieën en [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] tegen het besluit van 17 december 2014 gegrond. Dat besluit dient wat betreft het plandeel met de bestemming "Centrum" voor winkelcentrum De Wieën te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de rechtszekerheid. Voorts dient dat besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Centrum" voor het Laurentiusplein te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en artikel 3:2 van de Awb. Tot slot dient dat besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" voor de gronden die aan de Maasbreesestraat grenzen te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:2 van de Awb.

3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad in het besluit van 16 december 2015 de vergunde uitbreiding van de supermarkt in winkelcentrum De Wieën als zodanig bestemd. Daarmee is op dit punt tegemoetgekomen aan het beroep van De Wieën en [appellant sub 1].

Voorts heeft de raad laten onderzoeken of een actuele regionale behoefte bestaat aan de voorziene uitbreiding van detailhandel aan het Laurentiusplein. Op basis van dat onderzoek heeft de raad maximale oppervlakten voor de detailhandel op het Laurentiusplein in het plan opgenomen. Aan het Laurentiusplein is thans de bestemming "Centrum - 1" toegekend en op grond van artikel 4, leden 4.4.1 en 4.4.2, van de planregels mag binnen deze bestemming de netto vloeroppervlakte aan detailhandel in niet-dagelijkse goederen niet meer bedragen dan 8.812 m2 en de netto vloeroppervlakte voor een supermarkt niet meer dan 1.254 m2. Ook is nader ingegaan op de overeenstemming van uitbreiding van detailhandel met gemeentelijk beleid.

De raad heeft voorts nader onderzoek laten verrichten naar de parkeerbehoefte en naar de gevolgen van het voorziene parkeerterrein voor de geluidbelasting en de luchtkwaliteit. Naar aanleiding daarvan heeft de raad een voorwaardelijke verplichting in artikel 11, lid 11.4.3, van de planregels opgenomen. Deze houdt in dat het voorziene parkeerterrein alleen mag worden gebruikt, indien rond een gedeelte van het voorziene parkeerterrein een muur wordt opgericht conform de tekening opgenomen in de bijlage bij de regels (Tekening voorwaardelijke verplichting), met dien verstande dat de hoogte van de muur niet meer dan 2,5 m mag bedragen. De muur dient in stand te worden gehouden.

4. Het besluit van 16 december 2015 wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede onderwerp te zijn van het geding.

5. De beroepsgronden van De Wieën en [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] zien op de wijze waarop toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, de verhouding van het plan tot gemeentelijke beleid, de vraag of er behoefte bestaat aan het voorziene parkeerterrein, en zo ja, de aanvaardbaarheid van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat als gevolg van het gebruik van het parkeerterrein, in het bijzonder vanwege de geluidbelasting.

Toetsingskader

6. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

7. Voor zover de raad zich bij de vaststelling van het plan heeft gebaseerd op rapporten van adviseurs wordt beoordeeld of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich bij de vaststelling van het plan niet in redelijkheid op de inhoud van die rapporten heeft mogen baseren. Die conclusie is gerechtvaardigd indien in hetgeen tegen die rapporten is aangevoerd grond is gelegen om te twijfelen aan de juistheid en de volledigheid van die rapporten, of indien de uitkomsten van die rapporten zodanig afwijken van hetgeen redelijkerwijs is te verwachten dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren.

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro

8. De Wieën en [appellant sub 1] betogen dat de actuele regionale behoefte aan de voorziene uitbreiding van detailhandel op het Laurentiusplein niet is aangetoond. Daarbij wijzen zij erop dat in het rapport van BRO wordt geconcludeerd dat geen distributieve uitbreidingsruimte bestaat voor detailhandel in de dagelijkse en niet-dagelijkse sector. Volgens hen kan niet op basis van louter kwalitatieve argumenten worden geconcludeerd dat een actuele regionale behoefte bestaat. Ook wijzen zij erop dat in hun winkelcentrum vijf winkels leegstaan.

Zij stellen voorts dat niet verzekerd is dat de voorziene oppervlakte aan detailhandel in niet-dagelijkse goederen alleen zal worden gebruikt voor een warenhuis en dat het ook mogelijk is deze oppervlakte te gebruiken voor meerdere zelfstandige winkels. Ook is volgens hen en [appellant sub 2] miskend dat het warenhuis van [belanghebbende] is ingericht volgens het "shop-in-shop" concept waarbij kleinere winkels in het warenhuis zijn gevestigd. Deze winkels kunnen volgens De Wieën en [appellant sub 1] in leegstaande panden elders in het centrum van Blerick worden gevestigd.

[appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] betogen dat de actuele regionale behoefte aan de voorziene detailhandel, die de aanleg van het door hen ongewenst geachte parkeerterrein nodig maakt, niet is aangetoond. Volgens hen is niet voldoende dat uit het rapport van BRO volgt dat de effecten van de voorziene detailhandel niet onaanvaardbaar zijn, maar moet aangetoond zijn dat aan die detailhandel in de regio behoefte bestaat. [appellant sub 2] wijst erop dat ten aanzien van de supermarkt alleen de behoefte in het stadsdeel Blerick is bekeken en voor de winkel van [belanghebbende] alleen de gemeente Venlo en enkele andere plaatsen. Volgens hem had moeten worden uitgegaan van een groter marktgebied. Hij stelt voorts dat bij de kwalitatieve beoordeling ten onrechte uitsluitend is gekeken naar het functioneren van het centrum van Blerick.

8.1. Het bureau BRO heeft in opdracht van de raad op 11 november 2015 het rapport "Venlo, Ruimtelijk-functionele effectenanalyse uitbreiding winkelcentrum Blerick" (hierna: het rapport van BRO) opgesteld. Daarbij is uitgegaan van een uitbreiding van de supermarkt met een winkelvloeroppervlakte (hierna: wvo) van 196 m2 en een uitbreiding van de winkel van [belanghebbende] met een wvo van ongeveer 2.698 m2.

Wat betreft de voorziene uitbreiding van de supermarkt wordt in het rapport van BRO geconcludeerd dat deze in kwalitatieve zin inspeelt op de behoefte. De beperkte uitbreiding en schaalvergroting van de supermarkt zal bijdragen aan een betere consumentenverzorging omdat ingespeeld wordt op actuele trends in vraag en aanbod op het gebied van aankopen in de dagelijkse sector. Doordat het Laurentiusplein met parkeerplaats een belangrijke bronpuntfunctie heeft, komt een kwalitatieve versterking uiteindelijk ten gunste van het hele centrumgebied. Volgens het rapport van BRO bestaat in de toekomst ruim voldoende distributieve ruimte voor uitbreiding van het winkelaanbod in de dagelijkse artikelensector. Op het niveau van het stadsdeel Blerick als geheel is die ruimte er echter niet. De beperkte verschuiving in de koopstromen, kan bijdragen aan het verdwijnen van één of enkele aanbieders. De kans hierop is echter zeer klein, omdat het slechts om een geringe uitbreiding van het supermarktaanbod in het centrum van Blerick gaat (maximaal 196 m² wvo).

In het rapport van BRO staat dat binnen de niet-dagelijkse sector theoretisch geen uitbreidingsruimte bestaat. De huidige winkel van [belanghebbende] is wat betreft indeling en uitstraling echter verouderd en - nu [belanghebbende] voor het centrum van Blerick grote trekkracht heeft- zal het verdwijnen van [belanghebbende] de leegstand in dat centrum doen toenemen. Het rapport van BRO meldt voorts dat de uitbreiding in het modesegment vooral effecten zal hebben op aanbieders van mode in Venlo en omgeving. Die effecten zullen beperkt zijn omdat zij zich over een groot aantal modeaanbieders verspreiden. Negatieve effecten op het mode-aanbod in het centrum van Blerick worden in het rapport van BRO niet verwacht.

8.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2014 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2014:743) dient bij de beoordeling of sprake is van een actuele regionale behoefte, de behoefte te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Voor detailhandel betekent dit dat wordt gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van winkelleegstand. Inzichtelijk moet zijn gemaakt dat het plan niet een zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie zal leiden. Hieruit volgt dat de enkele omstandigheid dat een ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot een overaanbod in een bepaalde branche niet betekent dat de ontwikkeling in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro.

8.3. Niet in geschil is dat geen marktruimte bestaat voor de voorziene uitbreidingen van bestaande winkels. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is - anders dan [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] stellen - met het ontbreken van kwantitatieve behoefte, niet zonder meer gegeven dat reeds daarom niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Steeds moet worden bezien of de betrokken uitbreidingen leiden tot een vanuit ruimtelijk oogpunt onaanvaardbare leegstand. Gelet hierop kan en zal de Afdeling inhoudelijke bespreking van de stelling van [appellant sub 2] dat bij het bepalen van de kwantitatieve behoefte in het rapport van BRO ten onrechte is uitgegaan van een te klein marktgebied, achterwege laten.

Wat betreft de voorziene uitbreidingen van een supermarkt en [belanghebbende] stelt de Afdeling vast dat de omvang daarvan niet in geschil is en evenmin dat deze ontwikkelingen zijn beoogd als uitbreiding van bestaande bedrijven. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op grond van het rapport van BRO in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze ontwikkelingen in het door BRO beschreven marktgebied niet leiden tot vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening onaanvaardbare leegstand. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de uitbreiding van de bestaande supermarkt met 196 m2 wvo beperkt van omvang is en de uitbreiding van [belanghebbende] van 2.698 m2 wvo in het modesegment naar verwachting niet leidt tot leegstandseffecten, maar slechts tot mogelijke negatieve gevolgen voor een aantal modezaken in Venlo.

Aan de stelling van De Wieën en [appellant sub 1] dat niet verzekerd is dat de voorziene oppervlakte aan detailhandel in niet-dagelijkse goederen alleen zal worden gebruikt voor een warenhuis als [belanghebbende], komt geen beslissende betekenis toe, nu de raad bij zijn verantwoording over mogelijke leegstand in aanmerking moet nemen dat het hier gaat om een bestaand warenhuis. Ook het "shop-in-shop" concept van [belanghebbende], waarvan melding wordt gemaakt, maakt naar het oordeel van de Afdeling niet dat de raad bij zijn verantwoording over mogelijke leegstand niet mocht uitgaan van een warenhuis. Voor zover met de verwijzing naar het "shop-in-shop" concept wordt betoogd dat voor de uitbreiding van [belanghebbende] leegstaande panden elders in het centrum van Blerick hadden moeten worden gebruikt, wijst de Afdeling erop dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Uit artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro volgt niet dat voor ontwikkelingen die zijn voorzien in bestaand stedelijk gebied bestaande panden moeten worden hergebruikt of vervangen.

Het betoog van [appellant sub 2] ten slotte dat de raad bij ontbreken van actuele regionale kwantitatieve behoefte voor de leegstandseffecten ten onrechte slechts heeft gekeken naar het centrum van Blerick, deelt de Afdeling evenmin. Uit het voorgaande blijkt immers dat ook mogelijke effecten in Venlo in beschouwing zijn genomen. Voor het oordeel dat van de uitbreiding van [belanghebbende] in een ruimer gebied vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening onaanvaardbare leegstandseffecten moesten worden verwacht, heeft de Afdeling in hetgeen is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten gevonden.

Het betoog faalt.

Gemeentelijk beleid

9. De Wieën en [appellant sub 1] betogen dat de voorziene uitbreiding van detailhandel in strijd is met het gemeentelijk beleid omdat de halterstructuur in het centrum van Blerick daarmee uit balans wordt gebracht. Bovendien gaat de voorziene uitbreiding van detailhandel in niet dagelijkse goederen concurreren met het centrum van Venlo.

9.1. In de gemeentelijke beleidsnota "Gemeente Venlo, Detailhandelsnota 2006-2015" (hierna: de detailhandelsnota) van 25 februari 2015 staat dat de ontwikkelingrichting van het centrum van Blerick "versterken/anders" is. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien de halterstructuur en de bestaande boodschappenstructuur versterkt worden. Voor detailhandel in het tweede deel van de Kloosterstraat en het Antoniusplein is onvoldoende perspectief. In dit gedeelte wordt ingezet op transformatie naar andere functies. Toevoeging van nieuwe supermarkten en detailhandelsvoorzieningen buiten de halterstructuur is niet mogelijk. Een ontwikkeling mag geen negatief effect hebben op de leegstand in de Kloosterstraat en de Wieën. De ontwikkelrichting van het centrum van Venlo is volgens de detailhandelsnota "versterken".

9.2. In de plantoelichting staat dat het haltermodel uit een compacte kern met twee knooppunten bestaat. De knooppunten worden gevormd door winkelcentrum De Wieën en door diverse centrumvoorzieningen rondom het Antoniusplein, Laurentiusplein en La Plaza. Beide knooppunten zijn verbonden door de Kloosterstraat die door de recente herinrichting tot een aantrekkelijk winkel- en verblijfsgebied is getransformeerd.

Volgens de raad maakt het plan in de oostelijke halter rondom het Laurentiusplein meer detailhandel mogelijk dan in de westelijke halte rondom winkelcentrum De Wieën, maar is het haltermodel in kwalitatief opzicht niet in evenwicht. Het winkelgebied rondom het Laurentiusgebied is wat betreft inrichting, uitstraling en overkapping verouderd. Het plan maakt door de beoogde uitbreiding van de bestaande bedrijven een kwalitatieve opwaardering mogelijk. Dat het gemeentelijk beleid gericht is op versterking van het centrum van Venlo betekent volgens de raad niet dat de voorziene uitbreiding van detailhandel in niet dagelijkse goederen daarmee in strijd is, nu het gemeentelijke beleid ook gericht is op versterking van het centrum van Blerick.

9.3. De Wieën en [appellant sub 1] hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die de Afdeling aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de stelling van de raad over de kwalitatieve verbetering van de halter. De Afdeling ziet evenmin dat de raad niet kan worden gevolgd in zijn uitleg van het gemeentelijk beleid wat betreft de mogelijkheid van uitbreiding van detailhandel in niet dagelijkse goederen als hier aan de orde in het centrum van Blerick. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het plan niet in strijd is met de detailhandelsnota.

Het betoog faalt.

Parkeerbehoefte

10. Het bureau Empaction heeft op 10 november 2015 in opdracht van de raad het rapport "Parkeeronderzoek Centrumplan Blerick" (hierna: het parkeeronderzoek) opgesteld. In verband met acceptabele loopafstanden zijn volgens het parkeeronderzoek de parkeerplaatsen in het centrum niet allemaal geschikt voor gebruikers van de beoogde ontwikkeling aan het Laurentiusplein. Er is een kerngebied gedefinieerd dat direct gelegen is rondom de ontwikkellocatie. Daarbij is uitgegaan van een maximale loopafstand van 200 m. De maximale behoefte ligt op de zaterdagmiddag met een aantal van 131 plaatsen. Op het voor Blerick maatgevende moment (vrijdagmiddag) is de extra behoefte voor bezoekers op basis van de CROW richtlijnen berekend op 78 parkeerplaatsen. Geconcludeerd is dat op beide piekmomenten net voldoende restcapaciteit beschikbaar is om in de parkeervraag van de uitbreiding te kunnen voorzien. Op vrijdagmiddag is er volgens het parkeeronderzoek een hoge parkeerdruk. In het parkeeronderzoek staat dat de drukte op de vrijdagmiddag te maken heeft met de weekmarkt. Voor veel mensen is de weekmarkt een goede aanleiding om naar het centrum van Blerick te komen. Die bezoekers zijn dus vooral centrumbezoekers en niet noodzakelijk bezoekers van de oostelijke halter. Op vrijdagmiddag beschikt de westelijke halter nog over voldoende restcapaciteit. Op zaterdagmiddag is nog een buffer van 54 parkeerplaatsen, ook dan is de parkeerdruk hoog.

10.1. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] betogen dat met het parkeeronderzoek niet inzichtelijk is gemaakt dat behoefte bestaat aan het voorziene parkeerterrein. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] stellen dat onduidelijk is waarom bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van het aantal van vier parkeerplaatsen per 100 m2 bvo commercie. Verder wijzen zij erop dat volgens het parkeeronderzoek de vrijdagmiddag het maatgevende moment is vanwege de weekmarkt en dat bezoekers aan het centrum van Blerick dan niet specifiek de oostelijke halter als bestemming hebben. In het parkeeronderzoek wordt geconcludeerd dat in de westelijke halter van het centrum voldoende restcapaciteit aanwezig is, zodat die bezoekers volgens hen daar kunnen parkeren. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] stellen in dit verband dat in het parkeeronderzoek ten onrechte van een maximale loopafstand van 200 m is uitgegaan bij de bepaling van het kerngebied, terwijl het CROW een loopafstand van 200 m tot 600 m naar een winkel aanvaardbaar acht. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] wijzen voorts erop dat in het parkeeronderzoek ervan is uitgegaan dat een aantal van 60 parkeerplaatsen zal vervallen op het halfverharde terrein aan de Maasbreesestraat, terwijl in de plantoelichting bij het oorspronkelijke besluit stond dat op dat terrein ongeveer 40 auto’s stonden.

10.2. De raad heeft toegelicht dat vier parkeerplaatsen per 100 m2 bvo commercie is gehanteerd omdat in het centrum van Blerick niet behoeft te worden betaald voor parkeren. Dat niet hoeft te worden betaald voor parkeren heeft een aantrekkende werking op autoverkeer naar het centrum, hetgeen aanleiding gaf te kiezen voor een relatief hoog aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bvo commercie uit te gaan, aldus de raad. Nu [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] deze stelling van de raad niet hebben bestreden, ziet de Afdeling geen reden de keuze van de raad voor vier parkeerplaatsen per 100 m2 bvo onredelijk te achten.

Wat betreft de maximale loopafstand heeft de raad gesteld dat voor deze afstand is gekozen vanwege de supermarkt aan het Laurentiusplein. Het is volgens de raad onwenselijk dat bezoekers van deze supermarkt met hun winkelkarretjes een grote afstand door het centrum moeten lopen om hun parkeerplaatsen te bereiken. Vanwege de eenrichtingsstraten in het centrum is het volgens de raad ook lastig om verkeer van de oostelijke halter naar de westelijke halter om te leiden. De raad heeft daarom niet ervoor gekozen om op het voorziene parkeerterrein alleen het aantal benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van de supermarkt mogelijk te maken en het overige verkeer om te leiden. De juistheid van deze door de raad bij zijn keuze gehanteerde uitgangspunten zijn niet inhoudelijk bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding de keuze van de raad voor een loopafstand van 200 m onredelijk te achten.

De omstandigheid dat in de plantoelichting is vermeld dat er 40 parkeerplaatsen zijn op het halfverharde terrein aan de Maasbreesestraat terwijl in het nadere parkeeronderzoek 60 parkeerplaatsen zijn vermeld, geeft evenmin grond het parkeeronderzoek gebrekkig te achten. Het verschil van twintig vindt, zo heeft de raad medegedeeld, zijn verklaring daarin dat het aantal parkeerplaatsen op het halfverharde terrein aan de Maasbreesestraat na de tussenuitspraak is uitgebreid. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] hebben dit niet betwist.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat aan het parkeeronderzoek zodanige gebreken kleven of dat dit zodanige leemten in kennis bevat dat de raad het parkeeronderzoek niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er behoefte bestaat aan het voorziene parkeerterrein. Weliswaar is volgens het parkeeronderzoek vrijdagmiddag het maatgevende moment vanwege de weekmarkt en hebben bezoekers aan het centrum van Blerick dan niet specifiek de oostelijke halter als bestemming, maar dit neemt niet weg dat volgens het parkeeronderzoek ook op zaterdagmiddag, wanneer er geen markt is, de parkeerdruk hoog is.

Het betoog faalt.

Geluid

11. In opdracht van de raad heeft het bureau K+Adviesgroep op 26 augustus 2015 het rapport "Akoestisch onderzoek parkeerterrein Maasbreesestraat te Venlo" (hierna: het akoestisch onderzoek) opgesteld. Geconcludeerd is dat een aanvaardbare geluidbelasting kan worden bereikt als een geluidscherm rondom het voorziene parkeerterrein wordt aangelegd. Naar aanleiding van de door [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] tegen dit rapport ingebrachte bezwaren, waarbij zij hebben gewezen op het rapport "Contra-expertise akoestische onderzoeken bestemmingsplan Centrum Blerick"(hierna: de contra-expertise) van 2 februari 2016 van het bureau DPA Cauberg-Huygen, heeft de raad een aanvullend rapport van K+Adviesgroep van 6 mei 2016 ingezonden. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] hebben hierop gereageerd onder overlegging van een nader akoestisch rapport van DPA Cauberg-Huygen van 24 mei 2014. Op de na de zitting ingezonden bij het aanvullend rapport van 6 mei 2016 behorende onderliggende rekenresultaten hebben [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] gereageerd onder inzending van een nader rapport van rapport van DPA Cauberg-Huygen van 13 juni 2014.

11.1. De beroepsgronden met betrekking tot geluid hebben betrekking op het door de raad gehanteerde beoordelingskader, de juistheid dan wel volledigheid van een aantal bij het akoestisch onderzoek in aanmerking genomen uitgangspunten, de berekening van de geluidbelasting, waaronder de indirecte hinder, en de aanvaardbaarheid daarvan. Ten aanzien hiervan overweegt de Afdeling het volgende.

Beoordelingskader

12. De raad heeft voor het beoordelingskader gekeken naar paragraaf B5.3 van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering". Op een beoordelingshoogte van 5 m boven maaiveld moet de geluidbelasting volgens het akoestisch onderzoek in de avond- en nachtperiode voldoen aan de geluidwaarden bij stap 3 in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure. Met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de tuin zijn om op een beoordelingshoogte van 1,5 m boven maaiveld de geluidwaarden van stap 2 van paragraaf B5.3 gehanteerd. Voorts is ervan uitgegaan dat het gebied rondom het voorziene parkeerterrein kan worden aangemerkt als een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. Voor de beoordeling van de indirecte hinder als gevolg van de verkeersaantrekkende werking is aangesloten bij de circulaire "Beoordeling geluidshinder wegverkeer in verband met de vergunningsverlening Wet Milieubeheer".

12.1. Volgens [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] heeft de raad de geluidbelasting op de beoordelingshoogte van 5 m in de avond- en nachtperiode ten onrechte niet getoetst aan de geluidwaarden van stap 2 van de VNG-brochure. Volgens hen ligt het voor de hand om in de avond- en nachtperiode een lagere geluidbelasting na te streven, omdat de meeste mensen dan slapen. Volgens [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] had het gebied bovendien moeten worden aangemerkt als een rustige woonwijk, omdat sprake is van aaneengesloten woonbebouwing. Alleen op de percelen Baarlosestraat 16 en 18 zijn een pizzeria en een Chinees restaurant aanwezig, maar deze veroorzaken volgens hen geen geluidoverlast. Dat het gebied langs de Baarlosestraat ligt, is naar hun opvatting niet relevant omdat aan de achterzijde van hun woningen van die weg geen overlast wordt ondervonden.

12.2. De Afdeling stelt voorop dat de VNG-brochure bedoeld is als hulpmiddel voor de raad bij de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening. In het akoestisch onderzoek is voor de eerste verdieping in de avond- en nachtperiode de geluidwaarden in stap 3 van paragraaf B3.5. van bijlage 5 van de VNG-brochure gehanteerd, omdat ervan kan worden uitgegaan dat bij een geluidwaarde van 55 dB(A) een binnenniveau van 35 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is verzekerd vanwege de eis in het Bouwbesluit dat de geluidwering van de gevel ten minste 20 dB(A) bedraagt. Op de begane grond is voor de dag- en avondperiode uitgegaan van de geluidwaarden in stap 2, opdat in de tuinen een acceptabel woon- en leefklimaat is gegarandeerd.

Gegeven de toelichting van de raad, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om de geluidbelasting op de beoordelingshoogte van 5 m in de avond- en nachtperiode te toetsen aan de geluidwaarden in stap 3 van de VNG-brochure. Nu de geluidwaarden in stap 2 niet toereikend zijn gebleken, ziet de Afdeling gelet ook op de te verwachten binnenwaarden, in het gegeven dat in stap 2 van de VNG-brochure lagere geluidwaarden voor de nacht worden gehanteerd en dat een zo laag mogelijk geluidniveau in de nacht in het algemeen wenselijk wordt geacht, onvoldoende grond gelegen voor het oordeel dat niet in redelijkheid voor de hogere geluidwaarden mocht worden gekozen.

De Afdeling is voorts van oordeel dat het gebied rondom het voorziene parkeerterrein als gemengd gebied kan worden aangemerkt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet in geschil is dat de Baarlosestraat een drukke straat is en tot de hoofdinfrastructuur behoort en dat de omgeving van het voorziene parkeerterrein aan de rand van het centrum van Blerick ligt. In de VNG-brochure staat dat gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied horen. Tegen deze achtergrond ziet de Afdeling aan de door [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] gemelde omstandigheden geen beslissende betekenis toekomen.

Het betoog faalt.

Uitgangspunten

13. Tussen partijen in de eerste plaats in geschil of in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een juiste situering van de woningen ten opzichte van het voorziene parkeerterrein. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] stellen dat ook in de aangepaste aanvullende berekeningen van 6 mei 2016 het hoogteverschil tussen het parkeerterrein en hun woningen is miskend. Volgens hen is het maximale hoogteverschil groter is dan 1,2 m, hetgeen betekent dat het effect van het geluidscherm is onderschat.

13.1. Vast staat dat de gronden van het voorziene parkeerterrein aflopen, zodat het hoogteverschil tussen dat terrein en de tuinen van de woningen niet overal hetzelfde is. Vast staat ook dat een gedeelte van de gronden reeds een parkeerterrein aanwezig is. De raad stelt dat het perceel waarop het parkeerterrein is voorzien zal worden geëgaliseerd waardoor alle gronden op dezelfde hoogte komen te liggen als het reeds bestaande parkeerterrein. Bij de berekening van de geluidbelasting is uitgegaan van het hoogteverschil tussen het reeds bestaande parkeerterrein en de tuinen van de woningen aan de Baarlosestraat, dat bedraagt maximaal 1,2 m. In aanmerking genomen dat de hoofdtoegang van het reeds bestaande parkeerterrein grenst aan de Maasbreesestraat en dat dit niet zal wijzigen, en op grond van artikel 1 van de planregels voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang het peil is, zal het peil van het voorziene parkeerterrein de hoogte van het reeds bestaande parkeerterrein zijn. Dit betekent dat de hoogte van het geluidscherm rondom het voorziene parkeerterrein moet worden gemeten vanaf de hoogte van het reeds bestaande parkeerterrein. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat in de aanvullende berekeningen terecht is uitgegaan van een maximaal hoogteverschil van 1,2 m en niet behoeft te worden gevreesd voor een onderschatting van de effecten van de hoogte van het geluidscherm als gevolg van het bestaande hoogteverschil tussen het parkeerterrein en de tuinen van de woningen.

14. Volgens [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] is in het akoestisch onderzoek ten onrechte niet uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.

14.1. In het akoestisch onderzoek is ervan uitgegaan dat het voorziene parkeerterrein zal worden bestraat met een vlakke verharding van dicht asfalt of akoestisch vergelijkbaar materiaal. Voorts is ervan uitgegaan dat stille winkelwagens, winkelwagens met een rubberen loopvlak, zullen worden gebruikt. Ook is in het akoestisch onderzoek ervan uitgegaan dat vrachtwagens niet van het voorziene parkeerterrein gebruik zullen maken.

14.2. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] voeren aan dat ten onrechte niet is uitgegaan van representatieve rijroutes omdat niet alle hoeken van het voorziene parkeerterrein zijn meegenomen. Naar aanleiding van de na de zitting van 25 mei 2016 overgelegde rekenresultaten hebben zij in dit verband naar voren gebracht dat één route voor winkelwagens niet traceerbaar is op de weergave van het akoestisch rekenmodel, een andere route van winkelwagens zonder motivering is gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke rekenmodel en dat voor één route van de winkelwagens is uitgegaan van een te laag bronvermogen.

14.3. De raad heeft toegelicht dat rekening is gehouden met de verkeersbewegingen van auto’s in de hoeken van het voorziene parkeerterrein: in die hoeken zijn puntbronnen voor het in- en uitparkeren van auto’s opgenomen. Gelet hierop volgt de Afdeling [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] niet in hun stelling dat wat betreft de rijtrajecten niet alle hoeken van het parkeerterrein zijn betrokken.

14.4. Met betrekking tot de rijroutes van de winkelwagens is in de berekeningen van het akoestisch onderzoek per route uitgegaan van het totale aantal bezoekers. Omdat dit zou resulteren in een overschatting van de geluidbelasting, is in de berekeningen een correctie van 6 dB(A) toegepast op het bronvermogen van de winkelwagens. Bij de vier in het rapport van 26 augustus 2015 opgenomen routes is dan ook een bronvermogen gehanteerd van 77,6 dB(A), te weten: 83,6 dB(A)- 6 dB(A). De juistheid van dit bronvermogen wordt niet betwist. Bij de aanvullende berekeningen zijn drie routes voor winkelwagens aan het rekenmodel toegevoegd. Bij twee is een bronvermogen van 83,6 dB(A) vermeld. Bij de derde een bronvermogen van 75,3 dB(A). Nu in de berekening twee keer is gerekend met een bronvermogen dat 6 dB(A) te hoog is en één keer met een bronvermogen dat 2,3 dB(A) te laag is, stelt de Afdeling vast dat voor de rijroutes veeleer is gerekend met een te hoge dan een te lage geluidproductie. Voor het oordeel dat gelet op de geconstateerde verschillen in bronvermogens niet is uitgegaan van representatieve maximale mogelijkheden en de geluidbelasting zou zijn onderschat ziet de Afdeling dan ook geen grond. Ook in de kanttekeningen bij de ligging van de rijroutes ziet de Afdeling geen reden om eraan te twijfelen dat de uitkomsten van de berekening van de elkaar grotendeels overlappende rijroutes niet representatief zijn.

15. Volgens [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] is in het plan ten onrechte niet verzekerd dat het voorziene parkeerterrein zal worden bestraat met asfalt en dat stille winkelwagens zullen worden gebruikt en evenmin dat het parkeerterrein niet zal worden gebruikt door vrachtwagens. In het akoestisch rapport wordt volgens hen de geluidbelasting van hetgeen planologisch mogelijk is in zoverre onderschat.

15.1. De raad heeft erop gewezen dat de gemeente een overeenkomst heeft gesloten met [belanghebbende], de eigenaar van het parkeerterrein. In die overeenkomst is bepaald dat op het voorziene parkeerterrein alleen asfalt dan wel klinkers met een beperkte voegovergang mogen worden gebruikt. Het gebruik van stille winkelwagens en het uitgangspunt dat vrachtwagens geen gebruik maken van het voorziene parkeerterrein, is niet in de overeenkomst neergelegd, aldus de raad.

15.2. De Afdeling is, anders dan de raad, van oordeel dat met de overeenkomst tussen de raad en [belanghebbende] onvoldoende planologisch is geborgd dat het parkeerterrein zal worden gebruikt overeenkomstig de in het akoestisch rapport gehanteerde uitgangspunten. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] kunnen naleving van die overeenkomst immers niet afdwingen. Nu in het plan het gebruik van asfalt dan wel klinkers met beperkte voegovergang en stille winkelwagens niet is voorgeschreven en evenmin erin is voorzien dat vrachtwagens geen gebruik maken van het voorziene parkeerterrein, moet worden vastgesteld dat in het akoestisch onderzoek in zoverre niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.

16. Wat betreft de bezwaren over de gehanteerde beoordelingshoogte stelt de Afdeling vast dat met de aanvullende berekeningen tegemoet is gekomen aan het bezwaar dat niet ook een beoordelingshoogte van 7,5 m is gehanteerd. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] hebben nog aangevoerd dat volgens de Handleiding Rekenen en meten industrielawaai in de berekeningen de maaiveldhoogte van het voorziene parkeerterrein had moeten worden aangepast in plaats van de beoordelingshoogten. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] hebben dit betoog voor het eerst naar voren gebracht in hun reactie op de na de zitting van 25 mei 2016 overgelegde rekenresultaten. In aanmerking genomen dat dit betoog reeds eerder naar voren had kunnen worden gebracht omdat uit de voor de zitting overgelegde resultaten van de berekeningen al bleek dat de beoordelingshoogten zijn aangepast in plaats van de maaiveldhoogte, is de Afdeling van oordeel dat dit betoog wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten.

16.1. Tussen partijen is tevens in geschil of van een juiste manoeuvreertijd voor auto’s is uitgegaan. Voor het manoeuvreren van de personenauto is het akoestisch onderzoek uitgegaan van 0,25 minuut per auto. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] stellen dat in een rapport van het bureau K+ Adviesgroep over een parkeerterrein bij een supermarkt was uitgegaan van een manoeuvreertijd van 0,5 minuut per auto. Uit een door hen zelf uitgevoerd parkeeronderzoek bij het Laurentiusplein en het Wieënplein volgt volgens hen dat het inparkeren van een auto inclusief rijden over een parkeerterrein ongeveer gemiddeld 39,3 seconden kost.

16.2. De raad stelt dat in het akoestisch onderzoek twee soorten bronnen zijn gehanteerd: mobiele bronnen die het rijden over het parkeerterrein simuleren en puntbronnen die het in- en uitparkeren van de auto’s en de piekgeluiden simuleren. Voor het in- en uitparkeren van de auto’s is 0,25 minuut per auto aangehouden, hetgeen volgens de raad overeenkomt het de resultaten van een steekproef elders. De raad stelt dat het rapport van K+ Adviesgroep waarnaar [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] verwijzen, zag op een parkeerterrein dat anders zou worden ingericht. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] hebben de door de raad gegeven toelichting niet met concrete gegevens bestreden. De Afdeling acht dan ook niet aannemelijk gemaakt dat in het akoestisch onderzoek niet kon worden uitgegaan van een manoeuvreertijd van 0,25 minuut per auto.

17. Volgens [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] is het dichtslaan van de portieren van auto’s ten onrechte niet als geluidbron meegenomen in het akoestisch onderzoek.

Ter zitting is toegelicht hoe het dichtslaan van de portieren van auto’s is meegenomen in het akoestisch onderzoek. Deze juistheid van deze toelichting is niet betwist, zodat moet worden vastgesteld dat het beroep in zoverre feitelijke grondslag mist.

18. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] stellen voorts dat onduidelijk of de verkeersgegevens die in het akoestisch onderzoek zijn gebruikt juist zijn.

18.1. In het akoestisch onderzoek staat dat voor het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de drukste dag in de week, vrijdag. In een tabel in het akoestisch onderzoek zijn de te verwachten verkeersbewegingen als gevolg van het voorziene parkeerterrein opgenomen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat deze verkeersbewegingen zijn gebaseerd op berekening met een gemeentelijk verkeersmodel. Het berekenen van verkeer met een gemeentelijk verkeersmodel is een gebruikelijke methode om in een geval als dit het aantal te verwachten verkeersbewegingen in kaart te brengen. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] hebben geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht die doen twijfelen aan de bruikbaarheid van deze methode in dit geval.

19. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] twijfelen voorts aan de juistheid van de gehanteerde verdeling van het verkeer van en naar het voorziene parkeerterrein zal rijden. Mede omdat het afslaan van de Baarlosestraat naar de Maasbreesestraat niet is toegestaan voor auto’s plaatsen zij vraagtekens bij de juistheid van de prognose dat 10% van het verkeer via de westelijke zijde van de Maasbreesestraat van en naar het voorziene parkeerterrein zal rijden.

19.1. In het akoestisch onderzoek is ervan uitgegaan dat al het verkeer vanuit de Baarlosestraat en via de oostelijke zijde van de Maasbreesestraat van en naar het voorziene parkeerterrein zal rijden. In de overgelegde aanvullende berekeningen is op basis van een prognose van een verkeerskundige ervan uitgegaan dat 10% van het verkeer via de westelijke zijde van de Maasbreesestraat van en naar het voorziene parkeerterrein zal rijden.

Mede in aanmerking genomen dat de raad heeft gesteld dat de Maasbreesestraat zal worden gewijzigd van een weg met één naar een weg met twee rijrichtingen, ziet de Afdeling, anders dan [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4], geen aanleiding om eraan te twijfelen dat 10% van het verkeer via de westelijke zijde van de Maasbreesestraat van en naar het voorziene parkeerterrein zal rijden.

Berekening

20. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] stellen onder verwijzing naar de contra-expertise dat in het akoestisch onderzoek de geluidbelasting ten onrechte niet voor alle omliggende woningen is berekend. Zij achten het niet uitgesloten dat er meer woningen zijn waar de grenswaarden worden overschreden. [appellant sub 2] voert in dit verband aan dat zijn woning en kantoorruimte ten onrechte niet zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek.

20.1. De raad heeft toegelicht dat in het akoestisch onderzoek op basis van ter plaatse gemaakte foto’s en informatie van internet representatieve beoordelingspunten zijn gekozen; de geluidbelasting voor woningen die niet zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek zijn afgeleid van nabijgelegen beoordelingspunten. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] hebben geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan eraan moet worden getwijfeld dat de beoordelingspunten waarvoor in het akoestisch onderzoek is gekozen niet representatief zijn. Gelet daarop ziet de Afdeling geen grond van het oordeel dat in het akoestisch onderzoek de geluidbelasting bij alle omliggende woningen moest worden berekend. Ten aanzien van de woning en kantoorruimte van [appellant sub 2] stelt de Afdeling vast dat deze in de nadere berekeningen zijn betrokken. Het beroep mist in zoverre feitelijke grondslag.

21. Onder verwijzing naar de contra-expertise stellen [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] dat in het akoestisch onderzoek de geluidbelasting aan de voorzijde van de woningen in de Baarlosestraat ten onrechte niet is berekend, terwijl ervan is uitgegaan dat er verkeer van en naar het voorziene parkeerterrein over de Baarlosestraat zal rijden.

21.1. De raad heeft onbetwist gesteld dat het aantal verkeersbewegingen van en naar het voorziene parkeerterrein via de Baarlosestraat zal leiden tot een maximale toename in de geluidbelasting door het verkeer over deze straat van 0,51 dB(A). Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de geluidbelasting aan de voorzijde van de woningen in de Baarlosestraat in het akoestisch onderzoek niet behoefde te worden berekend.

22. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] hebben aangevoerd dat bij de berekening van de cumulatieve geluidbelasting de geluidbelasting als gevolg van bedrijvigheid ten onrechte niet is betrokken. In dit verband wijzen zij erop dat de raad het gebied rondom het voorziene parkeerterrein als gemengd gebied heeft aangemerkt. Voorts is volgens hen onduidelijk hoe de cumulatieve geluidbelastingen zijn berekend, omdat uit de na de zitting overgelegde berekeningen niet valt af te leiden welke Lden geluidniveaus voor het wegverkeer zijn gehanteerd.

22.1. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] hebben de stelling van de raad dat in de directe omgeving rondom het voorziene parkeerterrein geen bedrijvigheid aanwezig is die tot geluidoverlast leidt, niet gemotiveerd betwist. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat bij de berekening van de cumulatieve geluidbelasting geluidbelasting als gevolg van bedrijvigheid had moeten worden betrokken. Voorts stelt de Afdeling vast dat op de lijst met de berekende cumulatieve geluidbelastingen de etmaalwaarden voor het wegverkeer staan vermeld. Het is duidelijk dat deze etmaalwaarden zijn gebruikt bij de berekening van de cumulatieve geluidbelasting. De Afdeling ziet dan ook evenmin aanleiding voor het oordeel dat de cumulatieve geluidbelasting in zoverre onjuist is berekend.

23. [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] wijzen aan de hand van een voorbeeld erop dat de rekenresultaten in de aanvullende berekeningen niet overeenkomen met de lijsten van de resultaten die voor de zitting zijn overgelegd.

23.1. De Afdeling stelt vast dat het door [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] gegeven voorbeeld een vergelijking betreft van de lijst met resultaten van de cumulatieve geluidbelasting in geval asfalt dan wel klinkerbestrating met beperkte voegovergang enerzijds en de rekenresultaten in geval klinkerverharding anderzijds. De lijst met resultaten van de cumulatieve geluidbelasting in geval gebruik van asfalt dan wel klinkerverharding met beperkte voegovergang moet echter worden vergeleken met de rekenresultaten in geval asfalt wordt gebruikt. Deze komen wel overeen.

Aanvaardbaarheid geluidbelasting

24. Indien het voorziene parkeerterrein wordt bestraat met asfalt dan wel klinkers met een beperkte voegovergang, slechts gebruik wordt gemaakt van stille winkelwagens en vrachtwagens geen gebruik van het parkeerterrein zullen maken, moet gelet op de aanvullende berekeningen worden vastgesteld dat bij de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] aan de gestelde geluidwaarden wordt voldaan met uitzondering van de woning van [appellante sub 4] en het kantoor van [appellant sub 2], waar de geluidwaarde voor het piekniveau in de nachtperiode, 60 dB(A), wordt overschreden. Bij de woning van [appellante sub 4] zal het piekniveau op de beoordelingshoogte van 5 m 62 dB(A) bedragen en op de beoordelingshoogte van 7,5 m 63 dB(A). Bij het kantoor van [appellant sub 2] zal op de beoordelingshoogte van 5 m zal het piekniveau in de nachtperiode 61 dB(A) bedragen. Ook aan de voorkeursgrenswaarde voor indirect geluid wordt voldaan.

24.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de overschrijding van de geluidwaarde voor het piekniveau in de nacht aanvaardbaar kunnen achten. In de situatie van [appellante sub 4] heeft de raad de overschrijding van het piekniveau met 2 tot 3 dB(A) aanvaardbaar kunnen achten mede in aanmerking genomen dat het verhogen van het geluidscherm en het instellen van een parkeerverbod ter plaatse geen reële opties zijn. Ook de overschrijding van het piekniveau ter plaatse van het kantoor van [appellant sub 2] acht de Afdeling niet onaanvaardbaar nu die overschrijding met 1 dB(A) zeer beperkt is en de kantoorruimte doorgaans in de nachtperiode niet wordt gebruikt.

Gelet op de omstandigheid dat het voorziene parkeerterrein in stedelijk gebied ligt, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling ook de cumulatieve geluidbelasting eveneens aanvaardbaar kunnen achten.

Naar aanleiding van de stelling van [appellant sub 2] dat ten onrechte niet is beoordeeld of de geluidbelasting als gevolg van het voorziene parkeerterrein in de tuinen van de woningen aan de Baarlosestraat aanvaardbaar is, wijst de Afdeling erop dat, zoals vermeld in rechtsoverweging 12.2, de raad juist met het oog op een acceptabel woon- en leefklimaat in de tuin op de begane grond in de dag- en avondperiode de geluidwaarden in stap 2 van de VNG-brochure heeft gehanteerd.

Conclusie geluid

25. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de raad de geluidbelasting vanwege het voorziene parkeerterrein niet onaanvaardbaar kon achten mits is geborgd dat het parkeerterrein wordt bestraat met asfalt dan wel klinkers met een beperkte voegovergang, slechts gebruik wordt gemaakt van stille winkelwagens en vrachtwagens geen gebruik van het parkeerterrein zullen maken. Nu zoals hiervoor is vastgesteld die planologische borging ontbreekt, moet worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan wat betreft het plandeel met de bestemming

"Verkeer - Verblijfsgebied" voor de gronden die aan de Maasbreesestraat grenzen niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] slagen.

Luchtkwaliteit

26. In opdracht van de raad heeft het bureau K+Adviesgroep op 26 augustus 2015 het rapport "Onderzoek luchtkwaliteit parkeerterrein Maasbreesestraat te Venlo" (hierna: het luchtkwaliteitsonderzoek) opgesteld. Naar aanleiding van het bezwaar van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en

[appellante sub 4] dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de Baarlosestraat ten onrechte niet was onderzocht, heeft de raad een aanvullende berekening overgelegd. Uit deze berekening blijkt dat het extra verkeer als gevolg van het voorziene parkeerterrein wat betreft stikstofdioxide en fijnstof niet in betekende mate zal bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] hebben geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van deze nadere berekening.

Het betoog faalt.

Lichthinder

27. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] betogen dat het voorziene parkeerterrein tot ernstige lichthinder zal leiden.

Deze beroepsgrond hebben [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] voor het eerst naar voren gebracht nadat de tussenuitspraak is gewezen. Zij hebben daarmee hun beroepsgronden uitgebreid met een nieuwe, niet eerder naar voren gebrachte beroepsgrond. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. De Afdeling laat deze beroepsgrond van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] dan ook buiten inhoudelijke bespreking.

Zicht

28. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] betogen dat het voorziene parkeerterrein tot een ernstige aantasting van hun uitzicht zal leiden.

28.1. Het uitzicht van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] zal door het voorziene parkeerterrein wijzigen. De Afdeling is echter van oordeel dat de raad in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij voldoende parkeerplaatsen in het centrum van Blerick dan aan het belang van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] bij het behoud van hun uitzicht. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het parkeerterrein is voorzien in stedelijk gebied en er geen blijvend recht op een vrij uitzicht bestaat.

Het betoog faalt.

Conclusie beroepen tegen het besluit van 16 december 2015

29. Het beroep van De Wieën en [appellant sub 1] tegen het besluit van 16 december 2015 is ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] zijn gelet op de conclusie in rechtsoverweging 24 gegrond. Het besluit van 16 december 2015 dient wat betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" voor de gronden die aan de Maasbreesestraat grenzen te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening.

Finale geschillenbeslechting

30. Mede in aanmerking genomen hetgeen de raad daarover ter zitting heeft medegedeeld, ziet de Afdeling aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van 16 december 2015 voor zover dat is vernietigd in stand te laten en zelf in de zaak te voorzien door in de planregels een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de bestrating van het voorziene parkeerterrein en het gebruik van stille winkelwagens op te nemen en te bepalen dat het gebruik van het voorziene parkeerterrein door vrachtwagens niet is toegestaan. Niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden hierdoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad.

30.1. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, zal de Afdeling de raad opdragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

31. De raad dient ten aanzien van De Wieën en [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

De Wieën en [appellant sub 1] hebben kosten gedeclareerd voor beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Het gaat hier om kosten van advies bij het opstellen van op eigen titel ingediende stukken. Het Besluit proceskosten bestuursrecht voorziet slechts in vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor zover het gaat om proceshandelingen die worden uitgevoerd door een rechtshulpverlener. De gedeclareerde kosten zien niet op proceshandelingen en komen dan ook niet op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking.

De Wieën en [appellant sub 1] hebben voorts kosten gedeclareerd die in januari en februari 2016 zijn gemaakt aan het opstellen van een deskundigenrapport. De Wieën en [appellant sub 1] hebben echter geen deskundigenrapport overgelegd waaraan deze kosten kunnen worden gerelateerd. Ook deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

In de beroepen van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] enerzijds en van [appellante sub 4] anderzijds zijn afzonderlijke beroepschriften met gelijkluidende beroepsgronden ingediend. Er is door één persoon rechtsbijstand verleend. Deze beroepen worden daarom op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van Besluit proceskosten bestuursrecht beschouwd als één zaak.

[appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] hebben ook gezamenlijk kosten gedeclareerd voor dezelfde deskundigenrapporten. De proceskosten ten aanzien van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de deskundigenrapporten worden gelijkelijk verdeeld over [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4].

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Venlo van 17 december 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Blerick" gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Venlo van

17 december 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Blerick", voor zover het betreft:

a. het plandeel met de bestemming "Centrum" voor winkelcentrum De Wieën;

b. het plandeel met de bestemming "Centrum" voor het Laurentiusplein;

c. het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" en de functieaanduiding "parkeerterrein" voor de gronden die aan de Maasbreesestraat grenzen;

III. verklaart het beroep van Beleggingsmaatschappij de Wieën B.V. en [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Venlo van 16 december 2015 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Blerick" ongegrond;

IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellante sub 4] tegen het besluit van de raad van de gemeente Venlo van 16 december 2015 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Blerick" gegrond;

V. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Venlo van 16 december 2015 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Blerick", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" voor de gronden die aan de Maasbreesestraat grenzen;

VI. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 16 december 2015 in stand blijven voor zover dat is vernietigd;

VII. bepaalt:

a. dat in artikel 11, lid 11.4.3, van de planregels van het besluit van 16 december 2015 na " ‘specifieke bouwaanduiding - geluidsafscherming’" een gedachtenstreepje wordt toegevoegd en na de zin "De muur dient in stand te worden gehouden" wordt toegevoegd: " - gebruik wordt gemaakt van stille winkelwagens en de gronden zijn voorzien van verharding bestaande uit asfalt dan wel klinkers met een beperkte voegovergang. De verharding dient in stand te worden gehouden".;

b. dat in artikel 11 na lid 11.4.1 van de planregels van het besluit van 16 december 2015 de volgende bepaling wordt toegevoegd:

"d. parkeerplaats voor vrachtwagens op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - voorwaardelijke verplichting.";

VIII. draagt de raad van de gemeente Venlo op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel VII. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;

IX. veroordeelt de raad van de gemeente Venlo tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

a. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beleggingsmaatschappij de Wieën B.V. en [appellant sub 1] tot een bedrag van € 3.637,50 (zegge: drieduizend zeshonderdzevenendertig euro en vijftig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. [appellant sub 2] tot een bedrag van € 1.984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tot een bedrag van € 1.404,04 (zegge: veertienhonderdvier euro en vier cent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

d. [appellante sub 4] tot een bedrag van € 1.399,72 (zegge: dertienhonderdnegenennegentig euro en tweeënzeventig cent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

X. gelast dat de raad van de gemeente Venlo aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beleggingsmaatschappij de Wieën B.V. en [appellant sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

- € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 2];

- € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

- € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellante sub 4].

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Driel Kluit

Voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016

703.