Home

Raad van State, 15-06-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1767, 201602975/2/A1

Raad van State, 15-06-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1767, 201602975/2/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
15 juni 2016
Datum publicatie
22 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:1767
Zaaknummer
201602975/2/A1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 11 november 2015 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast om vóór 1 februari 2016 het aantal dierplaatsen in de schuur op het perceel [locatie] te Heemskerk (hierna: het perceel) terug te brengen tot vier dierplaatsen met voorzieningen voor paarden waar paarden kunnen worden gestald.

Uitspraak

201602975/2/A1.

Datum uitspraak: 15 juni 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Heemskerk,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 15 april 2016 in zaken nrs. 16/1171 en 16/1172 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk.

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2015 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast om vóór 1 februari 2016 het aantal dierplaatsen in de schuur op het perceel [locatie] te Heemskerk (hierna: het perceel) terug te brengen tot vier dierplaatsen met voorzieningen voor paarden waar paarden kunnen worden gestald.

Bij besluit van 9 maart 2016 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 15 april 2016 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juni 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door ing. B.H. Wopereis, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Dur en A. Minneboo, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. [verzoeker] heeft een agrarisch bedrijf op het perceel en houdt daar paarden. Volgens het besluit van het college van 11 november 2015 is tijdens milieucontroles op het agrarisch bedrijf van [verzoeker] op 16 juni 2015 en 27 augustus 2015 geconstateerd dat [verzoeker] voor tien paarden dierplaatsen heeft ingericht in de schuur op het perceel, welke dierplaatsen zijn ingericht binnen een zeer kwetsbaar gebied of in een zone van 250 m rondom een zodanig gebied. Omdat [verzoeker] daarmee naar het oordeel van het college artikel 3.113 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) heeft overtreden, heeft het college aan hem bij besluit van 11 november 2015 de last opgelegd voormelde overtreding te beëindigen en het aantal dierplaatsen in de schuur terug te brengen tot maximaal vier dierplaatsen (hierna: de last).

3. [verzoeker] heeft niet aan de last voldaan. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe te voorkomen dat dwangsommen worden verbeurd.

4. Volgens het besluit van 11 november 2015 eindigde de begunstigingstermijn op 31 januari 2016. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 7 januari 2016 bepaald dat het besluit van 11 november 2015 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de dwangsommen op 21 april 2016 zouden zijn verbeurd. De begunstigingstermijn is door het college verlengd tot zeven dagen na de zitting van de voorzieningenrechter in de voorlopige voorziening in deze zaak. Voor het verstrijken van die termijn is de begunstigingstermijn wederom verlengd tot zeven dagen na de uitspraak van de Afdeling in het hoger beroep van [verzoeker] in deze zaak.

5. Het voorgaande betekent dat met het verzoek geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is gemoeid, dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

6. Gelet daarop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Soede

voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016

270-828.