Home

Raad van State, 20-05-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1449, 201602574/1/V3

Raad van State, 20-05-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1449, 201602574/1/V3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
20 mei 2016
Datum publicatie
25 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:1449
Zaaknummer
201602574/1/V3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 12 februari 2016 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Uitspraak

201602574/1/V3.

Datum uitspraak: 20 mei 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 4 april 2016 in zaak nr. 16/5073 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2016 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 4 april 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.S. Ilahi, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Bij besluit van 3 februari 2016 is de vreemdeling in bewaring gesteld krachtens artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Aansluitend daarop is de vreemdeling bij besluit van 12 februari 2016 in bewaring gesteld krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.

2. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, staat in afwijking van artikel 8:104, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5.

Ingevolge artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000, staat in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank bedoeld in artikel 94, vijfde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.

3. De rechtbank heeft het door de vreemdeling op 15 maart 2016 ingestelde beroep tegen het besluit van 12 februari 2016 aangemerkt als een vervolgberoep tegen het voortduren van de op 3 februari 2016 opgelegde maatregel van bewaring. Tegen een dergelijke uitspraak staat in beginsel geen hoger beroep op bij de Afdeling.

4. Hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd begrijpt de Afdeling aldus dat hij hiermee verzoekt om doorbreking van het appelverbod.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1688), kan voor kennisneming van een hoger beroep in weerwil van voormeld artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 ook grond bestaan, indien de rechtbank is getreden buiten het bereik van de bepaling of bepalingen die zij zonder hogere voorziening tegen haar oordeel daarover kan toepassen. Niet kan immers worden aanvaard dat een beslissing in eerste rechterlijke instantie, die naar aard en strekking voor hogere voorziening vatbaar is, ten gevolge van een fout of verzuim als hiervoor bedoeld aan een beoordeling door de appelrechter worden onttrokken.

4.2. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:949 en de memorie van toelichting bij de wijziging van de Vw 2000 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 088, nr. 3, blz. 35), kan een krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 opgelegde maatregel van bewaring niet worden aangemerkt als een voortzetting van een eerder krachtens artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 opgelegde maatregel. De maatregel van 12 februari 2016 is derhalve een nieuwe maatregel ten opzichte van de maatregel van 3 februari 2016.

De rechtbank heeft het beroep dan ook ten onrechte aangemerkt als een beroep als bedoeld in artikel 96 van de Vw 2000 en is daarmee buiten het bereik getreden van de bepaling die zij zonder hogere voorziening tegen haar oordeel kon toepassen. De Afdeling kan daarom van het hoger beroep kennisnemen.

5. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.

6. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

w.g. Verheij w.g. Annen

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2016

765.