Raad van State, 20-04-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1064, 201505548/1/R2
Raad van State, 20-04-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1064, 201505548/1/R2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 20 april 2016
- Datum publicatie
- 20 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:1064
- Zaaknummer
- 201505548/1/R2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 9 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Hotel Laan van Diepenvoorde" vastgesteld.
Uitspraak
201505548/1/R2.
Datum uitspraak: 20 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van der Valk Hotel Eindhoven B.V., gevestigd te Eindhoven,
2. de stichting Stichting Vrienden van Diepenvoorde, gevestigd te Waalre,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Waalre,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Waalre,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Hotel Laan van Diepenvoorde" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Van der Valk Eindhoven, de stichting en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Bastion Hotelgroep B.V., Bastion Holding B.V., Bastion Hotel Waalre B.V., Bastion Waalre B.V. en Bastion Holding Twee B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Bastion) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Van der Valk Eindhoven en de stichting hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2016, waar Van der Valk Eindhoven, vertegenwoordigd door A. Holterman, bijgestaan door C.M.C. Kempen en mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven, de stichting, vertegenwoordigd door [appellant sub 3], bijgestaan door W. Roovers en ir. G. Arends, [appellant sub 3] en anderen, bij monde van [gemachtigde] en [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door drs. K.P.J. de Jong en ing. R.E.H. Jongen, beiden werkzaam voor de gemeente, bijgestaan door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord Bastion, vertegenwoordigd door drs. M. Willems, bijgestaan door mr. J.G. Bos, advocaat te Rotterdam, ing. W. van Riezen, ing. H. van der Burgt en drs. E.G. Hoogendoorn.
Buiten bezwaren van partijen hebben [appellant sub 3] en anderen en de stichting ter zitting nadere stukken overgelegd.
Overwegingen
Inleiding
1. Bastion wil een hotel realiseren op het perceel aan de Laan van Diepenvoorde te Waalre, kadastraal bekend gemeente Aalst, sectie E, nummer 2895. Om deze ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken is het plan vastgesteld. Het plan voorziet in een hotel met bijbehorende voorzieningen. Het plan staat maximaal 160 hotelkamers en een maximale bouwhoogte van 45 m toe. Het is de bedoeling dat het hotel 13 verdiepingen krijgt met 12 hotelkamers per verdieping.
2. Het perceel is ongeveer 0,6 ha groot en bevindt zich aan de rand van het zogenoemde kantorenpark Diepenvoorde ten zuiden van de autosnelweg A2/N2. Het perceel is de laatste vrije locatie op het kantorenpark die nog niet is ontwikkeld, en ligt braak. Vanwege de verminderde vraag naar kantoorruimte is gezocht naar een alternatieve invulling van dit perceel om kantorenpark Diepenvoorde te kunnen afronden.
Het geschil
3. Van der Valk Eindhoven exploiteert een hotel aan de overzijde van de A2/N2. Een van haar voornaamste bezwaren tegen het plan is dat de hotelmarkt geen ruimte biedt voor het voorziene hotel. De stichting en [appellant sub 3] en anderen komen op voor bewoners in de omgeving van het plangebied en vrezen dat het woon- en leefklimaat van omwonenden zal verslechteren als gevolg van het plan.
Opzet van de uitspraak
4. De Afdeling zal eerst de ontvankelijkheid van de beroepen beoordelen. Daarna volgt een inhoudelijke beoordeling van de beroepen, voor zover ontvankelijk.
Ontvankelijkheid
Het beroep van Van der Valk Eindhoven
5. Bastion betwist de ontvankelijkheid van het beroep van Van der Valk Eindhoven die volgens haar geen belanghebbende is bij het bestreden besluit.
5.1. Van der Valk Eindhoven betoogt dat zij belanghebbende is, zowel gelet op haar concurrentiebelang als gelet op de afstand tussen haar horecagelegenheid en het plangebied.
5.2. In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staat dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
5.3. De Afdeling is van oordeel dat, wat er in dit geval ook zij van het zogenoemde nabijheidscriterium, Van der Valk Eindhoven reeds vanwege haar concurrentiebelang als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb dient te worden aangemerkt. Hiertoe overweegt de Afdeling als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2007, in zaak nr. 200606317/1) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit is bij bestemmingsplannen slechts het geval indien de onderneming in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als de in het plan voorziene bedrijvigheid.
Van der Valk Eindhoven exploiteert een horecagelegenheid met onder meer hotel- en congresfaciliteiten. Ter zitting heeft Van der Valk Eindhoven toegelicht dat het hotel 269 hotelkamers bevat en mede is gericht op het zakelijke marktsegment. Aan de gronden in het plangebied is de bestemming "Horeca" toegekend. Gelet op artikel 3, leden 3.1 en 3.2.1, van de planregels is een hotel met maximaal 160 hotelkamers voorzien.
Volgens Bastion is Van der Valk Eindhoven niet werkzaam in hetzelfde marktsegment. Hiertoe heeft zij naar voren gebracht dat de doelgroep van het voorziene (driesterren) economy hotel bestaat uit gedetacheerden en dat voor deze doelgroep uit een bestaande vaste klantenkring zal worden geput. De doelgroep van Van der Valk Eindhoven is volgens Bastion daarentegen niet beperkt tot een zakelijke groep en voorts is die horecagelegenheid gericht op luxe-overnachtingen (viersterren). In haar nader stuk stelt Van der Valk Eindhoven hierover dat een classificatie van drie of vier sterren elkaar niet zoveel ontloopt, ook niet wat de prijs van een hotelkamer betreft. Volgens Bastion is een ander onderscheidend element dat in het voorziene hotel geen vergaderzaal aanwezig zal zijn, welke in de horecagelegenheid van Van der Valk Eindhoven wel aanwezig is.
In de verschillen die Bastion heeft aangehaald ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat de activiteiten van Van der Valk Eindhoven wat betreft doelgroep en aanbod in zodanige mate verschillen van het voorziene hotel dat moet worden geoordeeld dat beide bedrijven in een ander marktsegment actief zijn. Gelet op het voorgaande en gelet op de afstand van ongeveer 250 m van de horecagelegenheid van Van der Valk Eindhoven tot aan het plangebied, moet worden aangenomen dat Van der Valk Eindhoven in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied werkzaam is als de in het plan voorziene bedrijvigheid. Derhalve is het niet uitgesloten dat Van der Valk Eindhoven als gevolg van het plan rechtstreeks in haar concurrentiebelang wordt geraakt.
5.4. Het beroep van Van der Valk Eindhoven is ontvankelijk.
Het beroep van de stichting
6. Bastion betwist de ontvankelijkheid van het beroep van de stichting en stelt dat niet is gebleken dat degenen die namens de stichting beroep hebben ingesteld, daartoe ook bevoegd waren. Voorts stelt zij dat de stichting louter is opgericht met het doel in rechte op te komen tegen de realisering van het voorziene hotel.
6.1. Voor artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt verwezen naar rechtsoverweging 5.2.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
6.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de statuten van de stichting richt de stichting zich op het natuurgebied "Park Diepenvoorde" te Waalre en de daaraan grenzende wijk "Voldijn". De stichting stelt zich ten doel de natuur in dat park te beschermen en het leefmilieu van de bewoners van die wijk te beschermen en te verbeteren. Voorts stelt de stichting zich ten doel het cultuurhistorische erfgoed en de natuur in genoemd gebied te beschermen, te handhaven en uit te breiden, alles zowel op collectief als op individueel niveau, en voorts al hetgeen met het vorenstaande in de meest ruime zin genomen in verband staat of daartoe bevorderlijk kan zijn.
6.3. Uit artikel 8, eerste lid, van de statuten van de stichting volgt dat reeds twee gezamenlijk handelende bestuursleden de stichting kunnen vertegenwoordigen. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel volgt dat [appellant sub 3], F.C.W. Bijsterveld en [belanghebbende B] de bestuursleden zijn van de stichting. Vast staat dat voornoemde bestuursleden gezamenlijk beroep hebben ingesteld namens de stichting. Gelet op het voorgaande waren zij daartoe bevoegd.
De stichting komt blijkens haar doelstelling mede op voor de belangen van de bewoners van de wijk Voldijn te Waalre. Aannemelijk is dat verschillende bewoners van dit gebied gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling kunnen ondervinden. Dit geldt bijvoorbeeld voor degenen die wonen aan de Gestelsestraat. De stichting brengt door het optreden in rechte aldus een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijke optreden van individuele natuurlijke personen die door dat besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. In de door de stichting tot stand gebrachte bundeling van deze individuele belangen, kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht. Reeds gelet op het vorenstaande dient de stichting als belanghebbende bij het bestreden besluit te worden aangemerkt.
6.4. Het beroep van de stichting is ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen
7. De raad en Bastion betwisten de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 3] en anderen. Zij stellen dat de identiteit van de indieners van het beroep niet tijdig kenbaar is gemaakt en dat voorts een geldige machtiging ontbreekt om namens de indieners beroep in te stellen.
7.1. Volgens het beroepschrift is mede beroep ingesteld namens 90 personen van wie in de bijlage bij het beroepschrift de namen, adressen en handtekeningen zijn opgenomen. De Afdeling begrijpt het beroepschrift zo dat [belanghebbende B], die het beroepschrift heeft ondertekend, uitsluitend namens deze in de bijlage bij het beroepschrift genoemde omwonenden beroep heeft ingesteld. Gelet hierop is de identiteit van de indieners van het beroep van [appellant sub 3] en anderen binnen de beroepstermijn kenbaar gemaakt.
7.2. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover ingesteld door [15 appellanten sub 3], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Niet is gebleken dat deze omstandigheid zich hier voordoet.
7.3. Bij brief van 20 oktober 2015 heeft de Afdeling de ondertekenaar van het beroepschrift in de gelegenheid gesteld een machtiging te overleggen waaruit blijkt dat zij gemachtigd was beroep in te stellen namens de in de bijlage bij het beroepschrift genoemde personen. Binnen de door de Afdeling daartoe gestelde termijn heeft de Afdeling 90 ondertekende verklaringen ontvangen van personen die [belanghebbende B] hebben gemachtigd namens hen beroep in te stellen. Niet alle personen die op de bijlage bij het beroepschrift staan vermeld, hebben echter een dergelijke machtiging overgelegd. Geen machtiging is overgelegd door [28 appellanten sub 3].
7.4. Gelet op hetgeen is overwogen onder 7.2 en 7.3 is het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover ingesteld door [43 appellanten sub 3], niet-ontvankelijk. Voor het overige is het beroep ontvankelijk.
Toetsingskader
8. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
9. Van der Valk Eindhoven, de stichting en [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. Zij voeren aan dat het plan leidt tot leegstand en verloedering. Van der Valk Eindhoven heeft de memo’s "Reactie beantwoording zienswijzen d.d. maart 2015" van 21 mei 2015 en "Kritische bezettingsgraad hotels t.b.v. Hotelontwikkeling Laan van Diepenvoorde" van 1 februari 2016 in het geding gebracht. Beide zijn memo’s van het adviesbureau Invast Hotels. [appellant sub 3] en anderen en de stichting onderschrijven de inhoud van deze memo’s.
9.1. De raad heeft naar voren gebracht dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet strekt tot bescherming van de belangen van Van der Valk Eindhoven, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voorziene hotel tot relevante leegstand zal kunnen leiden.
Inhoudelijk stelt de raad zich primair op het standpunt dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Subsidiair stelt de raad dat een regionale behoefte bestaat aan het voorziene hotel en dat de hotelmarkt in de regio groeit.
9.2. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro wordt in het Bro onder stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
In artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro staat dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de voorwaarde dat wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
9.3. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of de ontwikkeling die het voorliggende plan mogelijk maakt, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst. Bij de beantwoording van deze vraag moet volgens de Afdeling in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het voorliggende plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande plan.
Het plan voorziet in een functiewijziging ten opzichte van het voorheen geldende plan. Het perceel is immers niet langer bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten in milieucategorieën 1 en 2, kantoren en detailhandel, maar voor een hotel met bijbehorende voorzieningen. Gelet op de aard van deze functiewijziging, die ook gelet op de maximaal toegestane capaciteit van 160 hotelkamers substantieel is, is de Afdeling van oordeel dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Voor zover de raad ter zitting heeft verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 augustus 2015 in zaak nr. 201503895/2/R2, gaat een vergelijking daarmee niet op omdat de functiewijziging in die zaak van een andere aard was dan de functiewijziging in deze zaak.
Hieronder zal de Afdeling het bestreden besluit toetsen aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
Actuele regionale behoefte
9.4. In paragraaf 4.4 van de plantoelichting is de raad ingegaan op de actuele regionale behoefte. Uit deze paragraaf volgt dat de raad een marktanalyse heeft laten verrichten door adviesbureau Horwath HTL en dat hij de uitkomsten van deze marktanalyse, zoals neergelegd in het rapport "Marktruimte Bastion Hotel Waalre" van 3 januari 2014 dat aan het plan ten grondslag is gelegd (bijlage 1), onderschrijft. Uit de plantoelichting volgt dat er in de regio Eindhoven voldoende marktruimte bestaat om het voorziene hotel te realiseren. Tot het jaar 2023 wordt een marktruimte van ongeveer 460 nieuwe kamers verwacht. Gelet hierop is er volgens de raad een actuele regionale behoefte aan het voorziene hotel.
In de inspraak- en zienswijzenfase heeft Van der Valk Eindhoven twee memo’s van adviesbureau Invast Hotels van oktober 2014 en februari 2015 onder de aandacht van het gemeentebestuur gebracht. Volgens deze memo’s is Horwath HTL bij de berekening van de marktruimte voor hotelkamers tot 2023 in de regio Eindhoven uitgegaan van een gemiddelde bezettingsgraad die in ieder geval 1,5% te hoog is. Verder is volgens deze memo’s het aanbod aan hotelkamers groter dan het aanbod waarvan Horwath HTL is uitgegaan.
Naar aanleiding van deze memo’s heeft Horwath HTL een nadere analyse uitgevoerd. Deze is als bijlage bij de zienswijzennota gevoegd. Horwath HTL blijft vasthouden aan een gemiddelde hotelbezettingsgraad van 64%. Verder heeft Horwath HTL het aanbod aan hotelkamers tot 2023 naar boven bijgesteld, omdat per abuis geen rekening was gehouden met 43 kamers. Ook na deze bijstelling ligt de actuele regionale behoefte volgens Horwath HTL nog steeds binnen de bandbreedte van 350 tot 460 hotelkamers tot 2023. De raad onderschrijft de nadere analyse van Horwarth HTL. In de plantoelichting staat hierover dat de ingekomen reacties op de marktanalyse aanleiding hebben gegeven het rapport met een nadere analyse uit te breiden, maar dat de conclusie dat er voldoende marktruimte bestaat om het voorziene hotel te realiseren ook met de nadere analyse blijft staan.
Volgens de memo’s van 21 mei 2015 en 1 februari 2016 van Invast Hotels bedraagt de gewenste bezettingsgraad voor hotels in steden zoals Eindhoven ongeveer 60%. Een bezettingsgraad van dit percentage is nodig om een hotel structureel levensvatbaar te laten zijn, aldus deze memo’s. Volgens Invast Hotels zal de gemiddelde bezettingsgraad in de regio Eindhoven tot 2023 onder deze gewenste bezettingsgraad zakken indien het voorziene hotel wordt gerealiseerd.
In hetgeen appellanten onder verwijzing naar de verschillende memo’s van Invast Hotels hebben betoogd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat niet inzichtelijk is gemaakt dat een actuele regionale behoefte bestaat aan het voorziene hotel met maximaal 160 kamers. Hierbij betrekt de Afdeling dat Horwath HTL zich naar aanleiding van de memo’s van Invast Hotels opnieuw over de gedane marktanalyse heeft gebogen en dat de conclusie van Horwath HTL ook met de nadere analyse is blijven staan. Appellanten hebben met hun betoog over de kritische bezettingsgraad van 60% niet aannemelijk gemaakt dat hetgeen de raad onder verwijzing naar de marktanalyse en de aanvulling daarop inzichtelijk heeft gemaakt over de marktruimte voor het voorziene hotel, zodanig afwijkt van hetgeen redelijkerwijs is te verwachten dat de raad zich bij de vaststelling van het plan niet in redelijkheid hierop heeft mogen baseren.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld. De betogen falen.
9.5. Nu de beroepsgrond van Van der Valk Eindhoven over artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro faalt, gaat de Afdeling niet in op de vraag of artikel 8:69a van de Awb van toepassing is.
Hotel en omliggende natuur
10. De stichting betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de omliggende natuur. Hiertoe wijst zij in het bijzonder op de maximale bouwhoogte van 45 m en op de bezoekers en gasten van het hotel die extra druk zullen leggen op de omliggende natuur. Ter zitting heeft de stichting haar betoog nader toegelicht. Zij heeft naar voren gebracht dat ten onrechte is volstaan met één veldbezoek op 27 februari 2014 en dat ten onrechte niet de actuele situatie in en rondom het plangebied in kaart is gebracht. Voorts zal het hotel vanwege de grote maximaal toegestane bouwhoogte een schaduw werpen op een gedeelte van de beek Tongelreep. Ook heeft zij naar voren gebracht dat de bouwwerkzaamheden en de verlichting van het hotel een verstorend effect kunnen hebben.
10.1. De raad stelt onder verwijzing naar de quickscan van het adviesbureau ECOquickscan van 17 april 2015 dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor omliggende natuur. Voorts stelt de raad dat de omliggende natuur, met uitzondering van de beek Tongelreep die in de EHS is gelegen, geen beschermd natuurgebied is maar een park dat in samenhang met het kantorenpark Diepenvoorde is ontwikkeld. Het park is een openbaar toegankelijk gebied waarin extensief recreatief gebruik gewenst wordt geacht.
10.2. Ten behoeve van de voorbereiding van het plan is onderzoek verricht naar flora en fauna in en rondom het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de quickscan die aan het plan ten grondslag is gelegd (bijlage 5). Uit de quickscan volgt dat het plan geen gevolgen heeft voor de flora en de fauna in en rond het plangebied. In de quickscan is ook aandacht besteed aan de periode waarin (graaf)werkzaamheden het beste kunnen worden uitgevoerd en aan de zorg die bij het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden in acht moet worden genomen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de stichting in het beroepschrift noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat de quickscan zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop bij het vaststellen van het plan niet heeft mogen baseren. Verder acht de Afdeling van belang dat het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 3, lid 3.3, aanhef en onder b, van de planregels nadere eisen kan stellen over verlichting ter voorkoming van lichthinder voor flora en fauna in de buurt van het plangebied. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de realisatie van het hotel geen negatieve effecten zal hebben voor de omliggende natuur. Er bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de omliggende natuur. Het betoog faalt.
Hoogbouw
11. Van der Valk Eindhoven, de stichting en [appellant sub 3] en anderen betogen dat de raad ten onrechte een maximale bouwhoogte van 45 m heeft toegestaan. Zij voeren aan dat de voorziene hoogbouw niet past in de omgeving waar uitsluitend laagbouw aanwezig is. Ten onrechte hanteert de raad niet langer het uitgangspunt dat op deze locatie uitsluitend laagbouw is toegestaan, zoals hij bij de vaststelling van het voorheen geldende plan nog wel deed. Verder voeren zij aan dat de maximaal toegestane bouwhoogte ten onrechte louter op een financieel/economisch motief is gebaseerd. Voorts voeren Van der Valk Eindhoven en [appellant sub 3] en anderen aan dat omwonenden in hun privacy zullen worden aangetast, omdat er vanuit het voorziene hotel inkijk in de woningen in de omgeving zal zijn.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de maximaal toegestane bouwhoogte van 45 m weliswaar aanzienlijk hoger is dan de bebouwing in de directe omgeving en de maximaal toegestane bouwhoogte uit het voorheen geldende plan, maar dat deze bouwhoogte passend is bij een hotelfunctie en aanvaardbaar is vanuit ruimtelijk oogpunt.
11.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
11.2.1. Ter zitting heeft Van der Valk Eindhoven toegelicht dat zij met haar betoog over inkijk in woningen, opkomt voor een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden van het voorziene hotel. Dit belang waarvoor Van der Valk Eindhoven opkomt, is niet haar eigen belang. Gelet hierop beroept zij zich in zoverre op aspecten van de norm van een goede ruimtelijke ordening, als neergelegd in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, die kennelijk niet strekken tot bescherming van haar belangen. Gelet op het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb kan hetgeen Van der Valk Eindhoven aanvoert over de inkijk en een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden van het voorziene hotel, naar het oordeel van de Afdeling niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
11.3. Over het betoog van [appellant sub 3] en anderen dat de privacy van omwonenden wordt aangetast, overweegt de Afdeling als volgt. In de nota van zienswijzen staat dat niet aannemelijk is dat vanuit het voorziene hotel inkijk zal zijn in bestaande woningen en dat gelet op de afstanden van meer dan 100 m geen sprake zal zijn van aantasting van privacy. In dit verband wordt er in de nota van zienswijzen op gewezen dat het hotel schuin achter de dichtstbijzijnde woningen is voorzien en dat er vanuit het voorziene hotel geen direct zicht op deze woningen zal bestaan. Verder wijst de raad op diverse begroeiing in de tuinen van de dichtstbijzijnde percelen. Ook wijst hij op bedrijfsbebouwing die tussen het voorziene hotel en woningen aan de Gestelsestraat aanwezig is. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de privacy van omwonenden vanwege inkijk in hun onderscheiden woningen en/of tuinen vanuit het voorziene hotel zodanig wordt aangetast dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Het betoog van [appellant sub 3] en anderen faalt.
11.4. In de nota van zienswijzen heeft de raad gesteld dat een hotelfunctie en een bedrijfsfunctie twee verschillende functies zijn waarbij verschillende bouwhoogtes passen. Daarom is voor dit plan een andere maximaal toegestane bouwhoogte gewenst dan voor het voorheen geldende bestemmingsplan. Volgens de raad is een maximale bouwhoogte van 45 m passend bij een hotelfunctie. De grotere maximaal toegestane bouwhoogte is volgens de raad mede ingegeven door de wens het voorziene hotel vanaf de A2/N2 zichtbaar te maken. In het verweerschrift heeft de raad erop gewezen dat het hotel vanwege geluidsschermen weliswaar niet ter hoogte van het voorziene hotel zichtbaar zal zijn op de A2/N2, maar dat het wel zichtbaar zal zijn op andere locaties vanaf die wegen zowel in de richting van Venlo als in de richting van Veldhoven.
De raad heeft gesteld dat geen directe relatie meer bestaat tussen het plangebied, waarvoor een hotelfunctie geldt, en de omliggende gronden, waarvoor een bedrijfsbestemming geldt, zodat de maximaal toegestane bouwhoogte niet meer op de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen in de omgeving hoeft te worden afgestemd. Volgens de raad past een maximaal toegestane bouwhoogte van 45 m in de omgeving. Hiertoe heeft hij gewezen op de situering van het plangebied in de directe nabijheid van de A2/N2 en op andere hoogte-accenten in de omgeving zoals het hotel van Van der Valk Eindhoven aan de overzijde van de A2/N2 en de ASML-toren die de splitsing met de A67 markeert.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een maximaal toegestane bouwhoogte van 45 m vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. De betogen falen.
Verkeer
12. [appellant sub 3] en anderen vrezen dat zij verkeers- en parkeeroverlast zullen ondervinden van extra verkeer vanwege het plan. Ter zitting hebben zij verduidelijkt te vrezen voor sluipverkeer op de Gestelsestraat met bijbehorende verkeers- en parkeeroverlast.
12.1. Uit de zienswijzennota volgt dat rekening is gehouden met de verkeersaantrekkende werking van het plan. Volgens de raad heeft een hotelbestemming een kleinere verkeersaantrekkende werking dan een bedrijfsbestemming. Het plangebied wordt ontsloten op de Laan van Diepenvoorde die via de Burgemeester Mollaan en de Eindhovenseweg in verbinding staat met de A2/N2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat deze wegen de kortste route vormen van het plangebied naar de autosnelweg, zodat niet valt te verwachten dat er sluipverkeer ontstaat op de Gestelsestraat. Daarom zal er volgens de raad op deze straat ook geen verkeers- en parkeeroverlast worden ondervonden als gevolg van het plan. Verder maakt het plan, gelet op artikel 3, lid 3.1, onder e, van de planregels, voldoende parkeerplaatsen mogelijk, zodat er niet in de openbare ruimte hoeft te worden geparkeerd. De wegen op de ontsluitingsroute zijn voorts berekend op de extra hoeveelheid verkeer die door het voorziene hotel wordt gegenereerd, aldus de raad. Ook wijst de raad erop dat de spitsrichting tegenovergesteld zal zijn aan die van het verkeer vanwege de kantoren en bedrijven in de directe omgeving van het plangebied. De raad heeft hierover toegelicht dat hotelgasten ’s middags of ’s avonds aankomen en ’s ochtends weer vertrekken. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de verkeers- en parkeersituatie vanwege het plan zodanig onder druk zal komen te staan dat moet worden geoordeeld dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Het betoog faalt.
Geluid en wind
13. De stichting betoogt dat de gevolgen van het voorziene hotel wat betreft de aspecten geluid en wind niet inzichtelijk zijn gemaakt.
13.1. In de zienswijzennota is ingegaan op de aspecten geluid en wind. Zo is aandacht besteed aan de te verwachten geluidbelasting vanwege het voorziene hotel en aan geluidresonantie in verband met de autosnelweg A2/N2. Verder is ingegaan op geluidhinder in verband met wind. Voorts heeft de raad bij de vaststelling van het plan aansluiting gezocht bij de brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten 2009 (hierna: VNG-brochure). Aan de aanbevolen richtafstand van 10 m uit de VNG-brochure wordt ruimschoots voldaan. De stichting heeft niet aangegeven waarom de reactie van de raad in de zienswijzennota ontoereikend zou zijn. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat de raad de aspecten geluid en wind onvoldoende heeft betrokken bij de vaststelling van het plan. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen onaanvaardbare geluid- en windhinder voor de omgeving zal optreden vanwege het plan. Het betoog faalt.
Lichthinder
14. De stichting en [appellant sub 3] en anderen vrezen lichthinder te zullen ondervinden vanwege het voorziene hotel.
14.1. Zoals reeds volgt uit hetgeen onder 11.3 en 13.1 in deze uitspraak is overwogen, is de afstand tussen het voorziene hotel en de woningen van omwonenden minstens 100 m en wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-brochure. Verder heeft het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 3, lid 3.3, van de planregels de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van reclameverlichting, terreinverlichting en andere verlichting. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de verlichting die mogelijk is ten behoeve van het voorziene hotel geen zodanige hinder voor omwonenden zal meebrengen dat de raad het plan gelet daarop niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. De betogen falen.
Waardedaling woningen
15. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de verscheidene woningen van [appellant sub 3] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de mogelijkheid tot realisering van een hotel met bijbehorende voorzieningen. Het betoog faalt.
Herhaling zienswijzen
16. Van der Valk Eindhoven, de stichting en [appellant sub 3] en anderen hebben zich in hun beroepschriften voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. Van der Valk Eindhoven, de stichting en [appellant sub 3] en anderen hebben in hun onderscheidene beroepschriften, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. De betogen falen.
Conclusie
17. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van Van der Valk Eindhoven, de stichting en [appellant sub 3] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover ingesteld door [43 appellanten sub 3], niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van der Valk Hotel Eindhoven B.V., de stichting Stichting Vrienden van Diepenvoorde en [appellant sub 3] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.
w.g. Ettekoven w.g. Kooijman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2016
177-813.