Home

Raad van State, 18-03-2015, ECLI:NL:RVS:2015:809, 201402436/1/R2

Raad van State, 18-03-2015, ECLI:NL:RVS:2015:809, 201402436/1/R2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
18 maart 2015
Datum publicatie
18 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:809
Zaaknummer
201402436/1/R2
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01]

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 16 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Wapenveld Noord" vastgesteld.

Uitspraak

201402436/1/R2.

Datum uitspraak: 18 maart 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Koninklijke Euroma B.V. (hierna: Euroma B.V.), gevestigd te Wapenveld, gemeente Heerde,

appellante,

en

de raad van de gemeente Heerde,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Wapenveld Noord" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Euroma B.V. beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Euroma B.V. heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2014, waar Euroma B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. C. van Deutekom, advocaat te Arnhem, en de raad, vertegenwoordigd door J. Spronk en N. Haverkamp, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Euroma B.V. heeft de beroepsgrond dat ten onrechte de bouwaanduiding "cultuurhistorisch waardevolle bebouwing" aan een gedeelte van haar perceel is toegekend, ter zitting ingetrokken.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het bedrijventerrein ten noorden van Wapenveld, voor zover dat is gelegen binnen de gemeente Heerde.

Uitbreidingsplannen

4. Euroma B.V. betoogt dat de raad bij de voorbereiding van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belang bij uitbreiding van haar bedrijf. Volgens Euroma B.V. kunnen de vergunde uitbreidingsmogelijkheden voor haar bedrijf aan de Kloosterweg 3 te Wapenveld, zoals die zijn opgenomen in de milieuvergunning (oud) van 15 januari 2007, in het plan niet meer ten volle worden gerealiseerd.

In dit verband voert zij aan dat de omvang van haar bedrijfskavel in de planregeling ten onrechte is beperkt tot de bestaande omvang. Wat betreft de in artikel 5, lid 5.6, onder 5.6.1, aanhef en sub c, van de planregels opgenomen afwijkingsmogelijkheid, die afwijking van de grootte van een bedrijfskavel onder voorwaarden toestaat, betoogt zij dat onvoldoende vaststaat dat haar bedrijf aan de afwijkingsvoorwaarden in dit artikellid zal voldoen. Bovendien liggen aan de beperking van de omvang van de bedrijfskavel volgens Euroma B.V. geen ruimtelijke motieven ten grondslag. Daarnaast voert zij aan dat haar uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt, nu op omliggende gronden alleen bedrijven met een maximale categorie van 3.1 zijn toegestaan terwijl voor uitbreiding van haar bedrijf minimaal categorie 4.1 nodig is. In dit verband wijst zij op afspraken met eigenaren van omliggende kavels om gronden te verwerven in verband met uitbreiding van haar bedrijf, waarvan de raad volgens haar op de hoogte is. Voorts wordt aangevoerd dat de raad voor haar perceel aan de Kloosterweg 3 ten onrechte een bouwhoogte van 15 meter heeft vastgesteld, nu voor de nog te realiseren mengerij een bouwhoogte van minimaal 20 meter nodig is. Dit blijkt volgens haar uit de milieuvergunning van 15 januari 2007.

4.1. De raad brengt naar voren dat hij bij de vaststelling van het plan voor het perceel van Euroma B.V. is uitgegaan van de bestaande feitelijke situatie ter plaatse. Volgens de raad wordt Euroma B.V. niet beperkt omdat haar voornemen om de bedrijfsactiviteiten op haar perceel overeenkomstig de milieuvergunning van 15 januari 2007 uit te breiden, onvoldoende concreet was om op te nemen in het voorliggende plan. Dit betekent volgens de raad niet dat geen bereidheid bestaat om, indien dit wenselijk en passend is, planologisch medewerking te verlenen aan een eventueel bouwplan.

4.2. Bij besluit van 15 januari 2007 is door het college van burgemeester en wethouders van Heerde op grond van de Wet milieubeheer een vergunning verleend voor het veranderen en na die verandering in werking hebben van een kruiden- en specerijenfabriek op het perceel kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie C, nrs. 5213, 6247, 3499 en 4979 plaatselijk bekend Kloosterweg 3 te Heerde (hierna: de milieuvergunning).

4.3. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of het voornemen van Euroma B.V. om de bedrijfsactiviteiten op haar perceel uit te breiden overeenkomstig de milieuvergunning ten tijde van het vaststellen van het plan voldoende concreet was, tijdig kenbaar was gemaakt en of ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kon worden beoordeeld om in het voorliggende plan op te nemen. Vaststaat dat de veranderingen voor uitbreiding van het bedrijf zoals vermeld in de milieuvergunning tot op heden niet zijn gerealiseerd en dat voor deze uitbreiding geen omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend. Euroma B.V. wenst deze veranderingen alsnog op haar bedrijfskavel aan de Kloosterweg 3 te realiseren. Hiertoe wenst Euroma B.V. een uitbreiding van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in het plan voor haar perceel met de bestemming "Bedrijventerrein -1" en de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1".

Niet in geschil is dat Euroma B.V. in de afgelopen jaren contact heeft gehad met het gemeentebestuur over verplaatsing van haar bedrijf naar het zogenoemde bedrijventerrein H20. In verband met deze bedrijfsverplaatsing was tussen de gemeente en Euroma B.V. een intentieovereenkomst gesloten. Partijen hebben ter zitting toegelicht dat tijdens de beroepstermijn van het bestreden besluit is besloten dat het voornemen tot bedrijfsverplaatsing niet wordt uitgevoerd. De Afdeling overweegt dat Euroma B.V. weliswaar reeds enkele jaren contact heeft met het gemeentebestuur over uitbreiding van haar bedrijf en dat zij een mondelinge afspraak heeft met eigenaren van omliggende kavels, maar dat door Euroma B.V. geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat ten tijde van de vaststelling van het plan reeds een concreet bouwplan bestond voor de uitbreiding van haar bedrijf aan de Kloosterweg 3. Voorts is ook anderszins niet gebleken dat het voornemen zodanig concreet was dat dit zonder meer in het voorliggende plan kon worden opgenomen. De raad behoefde bij de vaststelling van het plan gelet op voornoemde omstandigheden in dit geval dan ook geen rekening te houden met de in de milieuvergunning vergunde uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf van Euroma B.V. aan de Kloosterweg 3. Gelet hierop worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden voor het perceel aan de Kloosterweg 3 door het thans voorliggende plan niet beperkt.

Het betoog faalt.

Artikel 5, lid 5.6, onder 5.6.1, aanhef en onder c, van de planregels

5. Euroma B.V. betoogt dat de in artikel 5, lid 5.6, onder 5.6.1, aanhef en sub c, van de planregels opgenomen afwijkingsmogelijkheid in strijd is met artikel 1.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en artikel 14, aanhef en onder 5, van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376; hierna: de Dienstenrichtlijn). Zij stelt dat de raad aan voornoemde afwijkingsmogelijkheid ten onrechte geen ruimtelijke, maar uitsluitend sociaal en/of economische motieven ten grondslag heeft gelegd.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de binnen de bestemming "Bedrijventerrein -1" opgenomen mogelijkheid tot afwijken van de gebruiksregels niet in strijd is met de Dienstenrichtlijn.

5.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.5, onder 5.5.2, van de planregels mag de grootte van een bedrijfskavel, ook in geval van nieuw- of hervestiging, niet groter zijn dan 5.000 m2, met uitzondering van bedrijfskavels die op het tijdstip van het onherroepelijk worden van het plan een grotere oppervlakte hebben.

Ingevolge artikellid 5.6, onder 5.6.1, aanhef en onder c, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.5.2 in die zin dat een grotere bedrijfskavel kan worden toegestaan, mits het bedrijf naar aard en omvang passend is in de omgeving en sociale en/of economische binding met de gemeente Heerde kan worden aangetoond.

5.3. Ingevolge artikel 1.1.2 van het Bro wordt, bij het stellen van regels in een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, voorkomen dat strijdigheid ontstaat met artikel 14, aanhef en onder 5, van de Dienstenrichtlijn.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Dienstenrichtlijn is deze richtlijn van toepassing op de diensten van dienstverrichters die in een lidstaat zijn gevestigd.

Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 1, wordt voor de toepassing van deze richtlijn verstaan onder "dienst": elke economische activiteit, anders dan in loondienst, die gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt, zoals bedoeld in artikel 50 van het Verdrag [thans: artikel 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU)].

Ingevolge artikel 14, aanhef en onder 5, stellen de lidstaten de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit op hun grondgebied niet afhankelijk van de toepassing per geval van economische criteria, waarbij de verlening van de vergunning afhankelijk wordt gesteld van het bewijs dat er een economische behoefte of marktvraag bestaat, van een beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van de activiteit of van een beoordeling van de geschiktheid van de activiteit in relatie tot de door de bevoegde instantie vastgestelde doelen van economische planning. Dit verbod heeft geen betrekking op planningseisen waarmee geen economische doelen worden nagestreefd, maar die voortkomen uit dwingende redenen van algemeen belang.

Ingevolge artikel 57 van het VWEU worden als diensten in de zin van de Verdragen beschouwd de dienstverrichtingen welke gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen, betreffende het vrije verkeer van goederen, kapitaal en personen op deze dienstverrichtingen niet van toepassing zijn. De diensten omvatten met name werkzaamheden:

a) van industriële aard,

b) van commerciële aard,

c) van het ambacht,

d) van de vrije beroepen.

5.4. De Afdeling ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de Dienstenrichtlijn in dit geval van toepassing is.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraken van 25 juli 2012, zaak nr. 201105171/1/A2, 19 juni 2013, zaak nr. 201203334/1/A3, en 25 juni 2014, zaak nr. 201307133/1/A1, is de Dienstenrichtlijn, gelet op artikel 2, eerste lid, en artikel 4, aanhef en onder 1, van de Dienstenrichtlijn, slechts van toepassing als het specifiek gaat om dienstverrichting, in welk verband voor de betekenis van het begrip "dienst" wordt verwezen naar artikel 50 van het EG-verdrag (thans: artikel 57 van het VWEU). Daarbij wijst de Afdeling erop dat de Dienstenrichtlijn blijkens haar considerans geen betrekking heeft op de toepassing van de artikelen 28 tot en met 30 van het EG-verdrag (thans: de artikelen 34 tot en met 36 van het VWEU) over het vrije verkeer van goederen. De beperkingen die als gevolg van de bepaling over het vrij verrichten van diensten verboden zijn, betreffen eisen met betrekking tot de toegang tot of de uitoefening van dienstenactiviteiten en geen eisen ten aanzien van goederen.

Euroma B.V. wil haar bedrijf in de productie en verwerking van specerijen en kruiden uitbreiden. Naar het oordeel van de Afdeling vormen deze economische activiteiten geen diensten in de zin van artikel 4, aanhef en onder 1, van de Dienstenrichtlijn en artikel 57 van het VWEU, maar betreffen zij de verkoop van goederen en vallen zij onder de artikelen 34 tot en met 36 van het VWEU. Dientengevolge is deze richtlijn niet van toepassing op de activiteiten die Euroma B.V. wil verrichten. Het bestreden besluit dient om die reden in zoverre niet aan de Dienstenrichtlijn te worden getoetst. Gelet hierop faalt voorts het betoog dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 1.1.2 van het Bro.

Het perceel kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie C, nr. 2967

6. Euroma B.V. betoogt dat de raad aan het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein -1" voor het perceel, kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie C, nr. 2967 ten onrechte geen functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" heeft toegekend. Daartoe voert zij aan dat dit perceel onderdeel uitmaakt van haar bedrijfskavel, waardoor niet de gehele bestaande bedrijfsactiviteit met bijbehorende categorie 4.1 op haar perceel als zodanig is bestemd.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Bedrijventerrein -1" zonder een nadere functieaanduiding voor dit perceel passend is, nu in het plan is uitgegaan van de bestaande feitelijke situatie ter plaatse ten tijde van het vaststellingsbesluit.

6.2. Niet is gebleken dat het perceel, kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie C, nr. 2967 wordt gebruikt ten behoeve van het in werking hebben van de kruiden- en specerijenfabriek van Euroma B.V. met bijbehorende categorie 4.1. Voorts is niet gebleken dat het perceel anderszins wordt gebruikt voor een bestaande bedrijfsactiviteit van Euroma B.V. met categorie 4.1. De raad heeft toegelicht dat voor nieuwe bedrijfsactiviteiten binnen het plan een maximale categorie van 3.1 geldt. Hiervoor is gekozen met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nabijgelegen woningen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestemming "Bedrijventerrein -1" zonder een nadere functieaanduiding voor het betreffende perceel een passende bestemming is.

Het betoog faalt.

Bouwhoogte

7. Euroma B.V. betoogt dat in de planregeling ten behoeve van de bestemming "Bedrijventerrein-1" onvoldoende duidelijk is op welke wijze de toegestane bouwhoogte op haar perceel dient te worden bepaald.

7.1. De raad heeft in zijn verweerschrift ten aanzien van deze beroepsgrond het standpunt ingenomen dat het beroep van Euroma B.V. op dit punt niet-ontvankelijk is, omdat Euroma B.V. deze beroepsgrond niet reeds in de door haar ingediende zienswijze heeft vermeld.

Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat geen onduidelijkheid bestaat over de wijze waarop de maximale bouwhoogte van een bouwwerk wordt bepaald.

7.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht. Dit leidt ertoe dat besluitonderdelen die in de zienswijze niet zijn bestreden en die ongewijzigd worden vastgesteld, in de beroepsfase niet alsnog kunnen worden bestreden. Artikel 6:13 van de Awb staat er niet aan in de weg dat in beroep tegen een in de zienswijzenfase aan de orde gesteld besluitonderdeel nieuwe gronden en argumenten worden aangevoerd.

De zienswijze van Euroma B.V. heeft betrekking op het gehele plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein-1" dat betrekking heeft op haar perceel aan de Kloosterweg 3. Hetgeen Euroma B.V. in beroep heeft aangevoerd tegen het bestreden planonderdeel stuit derhalve niet af op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb.

7.3. Ingevolge artikel 1, lid 1.59, van de planregels wordt voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst onder peil verstaan: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.

Ingevolge artikel 2, lid 2.3, wordt bij toepassing van de regels de bouwhoogte van een bouwwerk gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Ingevolge artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.1, aanhef en sub b, geldt voor het bouwen van gebouwen dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 20 m +NAP.

7.4. Uit voornoemde bepalingen vloeit voort dat de bouwhoogte van een bouwwerk maximaal 15 meter boven peil mag liggen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 20 meter boven NAP. Voorts is hierin bepaald hoe het begrip peil moet worden uitgelegd. Gelet op artikel 1, lid 1.59, van de planregels in samenhang bezien met artikel 2, lid 2.3, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de planregeling in artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.1, aanhef en sub b, van de planregels onvoldoende duidelijkheid biedt over de toegestane maximale bouwhoogte op het perceel van Euroma B.V. Dat het perceel van Euroma B.V. hoogteverschillen kent waardoor verschillende bouwhoogtes op het perceel gelden, maakt dit niet anders.

Het betoog faalt.

Dubbelbestemming "Waarde - Beschermingswaardige Houtopstand"

8. Euroma B.V. betoogt dat ten onrechte de dubbelbestemming "Waarde - Beschermingswaardige Houtopstand" is toegekend aan de noordzijde van haar perceel. Zij stelt hierdoor te worden beperkt in haar uitbreidingsmogelijkheden. In dit verband voert zij aan dat op het noordelijke deel van haar perceel ten onrechte geen gebouwen mogen worden gebouwd en voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist. Zij acht dit onacceptabel, nu zij ten tijde van de vaststelling van het plan concrete plannen had om de activiteiten en de bebouwing van haar bedrijf uit te breiden. Verder voert zij aan dat voornoemde dubbelbestemming niet in het voorgaande plan was opgenomen.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de dubbelbestemming "Waarde - Beschermingswaardige Houtopstand" voor het noordelijke deel van het perceel van Euroma B.V. passend is, nu in het plan is uitgegaan van de bestaande feitelijke situatie ter plaatse ten tijde van het vaststellingsbesluit.

8.2. Ingevolge artikel 15, lid 15.1, van de planregels zijn de voor "Waarde - Beschermingswaardige Houtopstand" aangewezen gronden, behalve de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor beschermwaardig houtopstand.

Ingevolge artikellid 15.2, onder 15.2.1, mag een op grond van de andere daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar nieuw gebouw, of uitbreiding van een bestaand gebouw, niet worden gebouwd.

Ingevolge artikellid 15.3, onder 15.3.1, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.2.1 in die zin dat de in de basisstemming(en) genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits de behoefte in voldoende mate is aangetoond.

Ingevolge artikellid 15.3, onder 15.3.2, kan de in lid 15.3.1 bedoelde omgevingsvergunning uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a. het straat- en bebouwingsbeeld;

b. de verkeersveiligheid;

c. de milieusituatie;

d. de gebruiksmogelijkheid van de aangrenzende gronden.

8.3. Aan het noordelijke gedeelte van het perceel van Euroma B.V. is de dubbelbestemming "Waarde - Beschermingswaardige Houtopstand" toegekend. Gelet op het hiervoor onder 4.3 overwogene had Euroma B.V. ten tijde van de vaststelling van het plan geen concrete uitbreidingsplannen waarmee de raad rekening diende te houden.

In de plantoelichting is vermeld dat tussen het noordelijke en het zuidelijke gedeelte van het bedrijventerrein, ter plaatse van het perceel Kloosterweg 3 een waardevolle groenstrook aanwezig is. Dit heeft Euroma B.V. niet betwist. De raad heeft toegelicht dat deze dubbelbestemming in het plan is opgenomen ter behoud van deze houtopstand. In hetgeen Euroma B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de dubbelbestemming "Waarde - Beschermingswaardige Houtopstand" aan het noordelijke gedeelte van het perceel van Euroma B.V. heeft kunnen toekennen.

Het betoog faalt.

Geluid

9. Euroma B.V. betoogt dat het plan negatieve gevolgen heeft voor haar bestaande bedrijfsvoering, nu als gevolg van het wijzigen van de geluidzone op het bedrijventerrein Wapenveld Noord de nabij gelegen woningen en andere geluidgevoelige gebouwen die voorheen op het gezoneerde industrieterrein lagen, worden beschermd tegen geluidhinder van omliggende bedrijven, waaronder haar bedrijf. Zij verwijst in dit verband naar de akoestische onderzoeken van 14 en 18 april 2014 die in opdracht van Euroma B.V. door Peutz zijn uitgevoerd.

9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hoewel de geluidzone op het bedrijventerrein is gewijzigd, het plan geen negatieve gevolgen zal hebben voor de bestaande bedrijfsvoering van Euroma B.V. Voor de woningen op het bedrijventerrein en in de nabijheid van dit bedrijf wordt volgens de raad aan de geluidwaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer voldaan.

9.2. Aan de gronden waarop het bedrijf van Euroma B.V. is gevestigd, is de bestemming "Bedrijventerrein - 1" toegekend. Deze gronden zijn ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels bestemd voor bedrijven, waarbij geldt dat:

1. bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1, 2, 3.1 van de bij deze regels behorende Bedrijvenlijst van toegelaten bedrijfstypen zijn toegestaan;

2. kantoren zijn toegestaan;

3. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1", tevens bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.1 zijn toegestaan;

met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen.

9.3. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen tijdens de dagperiode niet meer dan 50 dB(A) onderscheidenlijk 70 dB(A).

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, van dat artikel bedraagt, in afwijking van het eerste lid voor een inrichting die is gelegen op een bedrijventerrein, het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen op het bedrijventerrein tijdens de dagperiode niet meer dan 55 dB(A) onderscheidenlijk 75 dB(A).

9.4. Niet in geschil is dat door de wijziging van de geluidzone een aantal woningen en andere geluidgevoelige gebouwen die voorheen op het gezoneerde industrieterrein lagen, buiten de in het plan opgenomen zone zijn komen te liggen. Als gevolg hiervan komt aan deze woningen en andere geluidgevoelige gebouwen die voorheen geen wettelijke bescherming tegen geluidhinder genoten vanwege de ligging op een gezoneerd industrieterrein, bescherming toe tegen geluidhinder van bedrijven, waaronder het bedrijf van Euroma B.V. Daarnaast is door de wijziging van de geluidzone een aantal woningen dat voorheen in de zone lag, daarbuiten komen te liggen. Als gevolg hiervan kan de mate van bescherming van deze woningen tegen geluidhinder zijn gewijzigd.

In het akoestisch onderzoek van 3 mei 2012 dat in opdracht van de gemeente Heerde is uitgevoerd door DHV, is uitgegaan van de milieuvergunde situatie van Euroma B.V. inclusief de niet gerealiseerde uitbreiding in het noordelijke gedeelte van het bedrijfsperceel. Daarbij is de geluidbelasting van de gevels van de dichtstbijzijnde woningen aan de Kloosterweg 6a, aan de Smitskamp 2 en 5 en aan de Kanaaldijk 85 en 84 onderzocht. Volgens dit akoestisch onderzoek wordt voor deze woningen, behoudens de woningen aan de Kanaaldijk 84 en 85, aan de geluidwaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer voldaan. Euroma B.V. heeft niet aannemelijk gemaakt dat indien uitsluitend wordt uitgegaan van de bestaande feitelijke situatie ter plaatse ten tijde van het vaststellingsbesluit voor deze woningen niet wordt voldaan aan de geluidwaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

De geluidbelasting van de gevels van de woningen aan de Kanaaldijk 84 en 85 bedraagt 54 dB(A) onderscheidenlijk 52 dB(A). Beide woningen liggen buiten het bedrijventerrein. Gelet hierop mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van de gevels van deze woningen tijdens de dagperiode ingevolge artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet meer bedragen dan 50 dB(A). De raad heeft toegelicht een geluidbelasting van 54 dB(A) en 52 dB(A) van de gevels van deze bestaande woningen vanwege de ligging in de nabijheid van een bestaand bedrijventerrein aanvaardbaar te achten. Voorts heeft hij aangekondigd dat de geluidbelasting van 54 dB(A) van de gevel van de woning aan de Kanaaldijk 84 bij maatwerkvoorschrift zal worden vastgelegd. Een dergelijk voorschrift is voor de woning aan de Kanaaldijk 85 volgens de raad niet nodig, nu de uitbreidingsplannen van het bedrijf op het perceel van Euroma B.V. niet zijn gerealiseerd. Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat de maatgevende woningen en andere geluidgevoelige gebouwen in de nabijheid van het bedrijf van Euroma B.V. in het akoestisch onderzoek zijn betrokken. In hetgeen Euroma B.V. heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de maatgevende woningen en andere geluidgevoelige gebouwen in zoverre geen beperking vormen voor de bestaande bedrijfsvoering van Euroma B.V., zodat het betoog faalt.

VNG-brochure

10. Euroma B.V. betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht in hoeverre het plan negatieve gevolgen heeft voor de bestaande bedrijfsvoering, nu een aantal woningen in het plangebied en daarbuiten is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter. Volgens Euroma B.V. kan voor die woningen niet worden voldaan aan de opgenomen richtafstand voor haar bedrijf in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeente 2009 (hierna: VNG-brochure) van 200 meter voor het aspect geur en 50 meter voor het aspect geluid.

10.1. De raad stelt dat hoewel voor een aantal woningen niet wordt voldaan aan de voornoemde richtafstanden uit de VNG-brochure de bestaande situatie aanvaardbaar is. Hiertoe brengt hij naar voren dat wordt voldaan aan de in het Activiteitenbesluit milieubeheer opgenomen geluidwaarden. Ook de geurbelasting vanwege het bedrijf van Euroma B.V. staat niet in de weg aan de vaststelling van het plan, aldus de raad. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat hij het gebied ter plaatse van het bedrijf van Euroma B.V. en de omliggende woningen heeft aangemerkt als gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure, nu de omgeving ter plaatse van dit bedrijf verschillende functies kent.

10.2. In dit geval is sprake van een bestaand bedrijventerrein en bestaande woningen. Afgezien van het feit dat de in de VNG-brochure opgenomen afstanden niet bindend maar slechts indicatief zijn, is deze bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties.

In de VNG-brochure wordt voor een bedrijf dat azijn, specerijen en kruiden vervaardigt voor het aspect geluid een richtafstand van 50 meter tot gevoelige objecten aanbevolen en voor het aspect geur een richtafstand van 200 meter. Voorts staat in de VNG-brochure dat de richtafstanden bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’. Indien de omgeving is aan te merken als gemengd gebied, kunnen de richtafstanden volgens de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Dit betekent dat in gemengd gebied voor een bedrijf zoals Euroma B.V. wat betreft het aspect geluid een afstand van 30 meter tot gevoelige objecten wordt aanbevolen en wat betreft het aspect geur een afstand van 100 meter.

Het begrip gemengd gebied wordt in de VNG-brochure als volgt omschreven: "Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied".

10.3. In paragraaf 5.4 van de plantoelichting is vermeld dat de raad bij de beoordeling van het plan en de daarin aan te houden afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies gebruik heeft gemaakt van de VNG-brochure.

Aan de gronden ten behoeve van het bedrijventerrein is de bestemming "Bedrijventerrein-1" of "Bedrijventerrein-2" toegekend. Het bedrijventerrein grenst aan de oostzijde aan het Apeldoorns Kanaal en aan de zuidzijde ligt het bedrijventerrein in de nabijheid van de bestaande bebouwing van Wapenveld. Verder grenst het bedrijventerrein aan de westzijde aan gronden met een woon- of groenbestemming en de Groteweg en aan de noordzijde aan gronden met de bestemming "Natuur". Gelet op deze diverse functies heeft de raad de omgeving naar het oordeel van de Afdeling kunnen aanmerken als gemengd gebied.

Een aantal woningen in het plangebied is gelegen op een afstand van minder dan 30 meter. Voorts is een aantal woningen in het plangebied en daarbuiten gelegen op een afstand van minder dan 100 meter. De raad heeft gemotiveerd uiteengezet dat hoewel voor een aantal woningen niet wordt voldaan aan de voornoemde richtafstanden uit de VNG-brochure de bestaande situatie aanvaardbaar is, nu niet is gebleken dat het bedrijf van Euroma B.V. tot ernstige hinder leidt. Daarmee heeft de raad er blijk van gegeven dat hij de bestaande situatie opnieuw heeft beoordeeld en het woon- en leefklimaat voor omwonenden bij die beoordeling heeft betrokken. Euroma B.V. heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar bedrijf een zodanig ernstige hinder tot gevolg heeft dat de raad daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.

Het betoog faalt.

Financiële uitvoerbaarheid

11. Euroma B.V. betwist de financiële uitvoerbaarheid van het plan, nu zij door het plan schade lijdt.

11.1. De enkele stelling dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is aangetoond omdat Euroma B.V. stelt recht te hebben op een tegemoetkoming in planschade, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat eventuele aanspraken op planschade zodanig hoog zullen zijn dat deze op voorhand aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

Het betoog faalt.

Conclusie

12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.

w.g. Van der Wiel w.g. Van Baaren

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2015

579-772.