Home

Raad van State, 17-09-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3021, 201502332/1/V3

Raad van State, 17-09-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3021, 201502332/1/V3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
17 september 2015
Datum publicatie
23 september 2015
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:3021
Zaaknummer
201502332/1/V3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 11 oktober 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.

Uitspraak

201502332/1/V3.

Datum uitspraak: 17 september 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

de minister van Veiligheid en Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 17 februari 2015 in zaak nr. 14/4218 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 22 januari 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij tussenuitspraak van 13 mei 2014 heeft de rechtbank naar aanleiding van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om het in die uitspraak geconstateerde gebrek aan het besluit van 22 januari 2014 te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Op 10 juli 2014 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 17 februari 2015 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit van 22 januari 2014, aangevuld bij besluit van 10 juli 2014, ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. van Riel, advocaat te Alkmaar, heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

2. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld en dat hij aldus onvoldoende heeft gemotiveerd dat het besluit van 22 januari 2014 niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). De staatssecretaris voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte een eigen belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt waarbij zij de door haar geconstateerde belangen heeft beoordeeld en gewogen. Voorts heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris, onder verwijzing naar de tussenuitspraak, ten onrechte overwogen dat de door hem gemaakte belangenafweging te beperkt is. De staatssecretaris brengt in dit verband onder meer naar voren dat de rechtbank, gezien de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2010 in zaak nr. 201006726/1/V1, niet heeft onderkend dat het niet aan hem maar aan referente is om te onderzoeken en nader te onderbouwen of de vreemdeling met referente het gezinsleven in Ethiopië dan wel in Noorwegen kan voortzetten. Door voorts voorbij te gaan aan zijn opmerking dat het aan referente is om de intensiteit van het gezinsleven aannemelijk te maken, heeft de rechtbank niet onderkend dat in het kader van de belangenafweging wordt betrokken in welke mate er invulling wordt gegeven aan dit gezinsleven, aldus de staatssecretaris.

2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.

Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

2.2. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nr. 50435/99 en de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 7 maart 2013 in zaak nr. 201111613/1/V3), volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een "fair balance" moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en referente enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.

2.3. De rechter dient te beoordelen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling en referente bij de uitoefening van het gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.

2.4. De rechtbank heeft onweersproken overwogen dat de staatssecretaris in het kader van de onderhavige procedure het gezinsleven tussen de vreemdeling en referente aannemelijk heeft geacht. Voorts staat in rechte vast dat referente niet aan het middelenvereiste voldoet en dat sprake is van een objectieve belemmering het gezinsleven in Somalië uit te oefenen.

2.5. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 22 januari 2014 en het aanvullende besluit van 10 juli 2014, in welke besluiten het besluit van 11 oktober 2013 is gehandhaafd, op het standpunt gesteld dat de weigering om de vreemdeling verblijf hier te lande toe te staan geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. De afweging van het belang van de vreemdeling en referente enerzijds en het belang van de Nederlandse overheid anderzijds, leidt volgens de staatssecretaris in dit geval niet tot het oordeel dat een positieve verplichting bestaat de vreemdeling verblijf in Nederland toe te staan. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat referente niet aan het middelenvereiste voldoet, terwijl van haar mag worden verwacht dat zij een actieve houding aanneemt om hieraan te voldoen. Volgens de staatssecretaris heeft referente niet aangetoond dat zij er alles aan doet om Nederlands te leren en aan werk te komen. De staatssecretaris merkt in dit verband op dat referente reeds sinds begin 2011 in Nederland verblijft en slechts gedurende één jaar Nederlandse les heeft gevolgd. Zo heeft referente verklaard dat zij begin april 2012 met Nederlandse les is begonnen en een jaar later is gestopt omdat zij zwanger was. Pas op 16 juni 2014 is zij opnieuw begonnen met het volgen van Nederlandse les. Dat referente niet eerder kon deelnemen omdat er geen plaats was op de crèche overtuigt volgens de staatssecretaris niet, omdat niet valt in te zien waarom zij niet op een andere wijze opvang voor haar dochter, die op 13 oktober 2013 is geboren, heeft kunnen regelen. Volgens de staatssecretaris wist referente of had zij kunnen weten dat zij door een zwangerschap het volgen van Nederlandse les tijdelijk zou moeten onderbreken en dat zij hierdoor extra vertraging zou oplopen. Niet kan worden gesteld dat referente er alles aan doet om het Nederlands onder de knie te krijgen en prioriteit geeft aan de mogelijke komst van de vreemdeling, aldus de staatssecretaris. Dat de kansen voor referente op de arbeidsmarkt, naar zij heeft gesteld, nihil zijn, wordt niet door de staatssecretaris gevolgd. Immers, uit de overgelegde adviezen van de gemeente Amsterdam blijkt dat referente geen onvoldoende leervermogen heeft, aldus de staatssecretaris. Voorts heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat referente inspanningen heeft verricht om aan betaald werk te komen. Hierbij heeft hij erop gewezen dat referente geen schriftelijke bewijzen heeft overgelegd van sollicitaties en dat niet is aangetoond dat referente geen ongeschoold werk kan doen. Daarnaast heeft de staatssecretaris in de belangenafweging betrokken dat de vreemdeling sinds september 2012 met zijn halfzus en halfbroers in Ethiopië verblijft. Volgens de staatssecretaris is niet gebleken dat de omstandigheden aldaar zodanig zijn verslechterd dat de situatie onhoudbaar is geworden. De situatie van de vreemdeling verschilt volgens de staatssecretaris niet van die van andere kinderen die in Ethiopië onder minimale omstandigheden leven. Dat de vreemdeling zeven jaar is en wordt verzorgd door zijn eveneens minderjarige halfzus en halfbroers, leidt volgens de staatssecretaris niet tot een andere conclusie. In dit verband acht de staatssecretaris van belang dat van referente mag worden verwacht dat zij zoveel mogelijk invulling geeft aan het gezinsleven. Referente heeft echter niet aangetoond dat zij geld naar de vreemdeling overmaakt noch heeft zij op andere wijze de intensiteit van het gezinsleven tussen haar en de vreemdeling aannemelijk gemaakt. Uit de eerder overgelegde stukken van Suri-Change blijkt volgens de staatssecretaris bovendien niet dat het geld dat referente heeft overgemaakt, wordt gebruikt voor de zorg van de vreemdeling. Tot slot heeft de staatssecretaris waarde gehecht aan de omstandigheid dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven uit te oefenen in Ethiopië of een ander derde land, bijvoorbeeld Noorwegen waar de nieuwe partner van referente, tevens de vader van haar dochter, woont. Volgens de staatssecretaris is niet gebleken dat het voor referente onmogelijk is om in Ethiopië verblijf te verkrijgen. Dat referente, naar zij heeft betoogd, aan Nederland gebonden is nu zij hier is bevallen van haar dochter, wordt niet door de staatssecretaris gevolgd, nu het referente vrij staat haar dochter mee te nemen naar Ethiopië. Tevens is het de keuze van referente om, al dan niet samen met haar nieuwe partner, naar Ethiopië te gaan dan wel om het gezinsleven in Noorwegen uit te oefenen, aldus de staatssecretaris.

2.6. De rechtbank heeft aan haar voormelde oordeel, samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd dat, hoewel de staatssecretaris van referente mag verwachten dat zij een actieve houding aanneemt om aan het middelenvereiste te voldoen, het reëel is dat referente pas met het volgen van taalles is begonnen nadat haar een eigen woning was toegewezen gezien de door referente genoemde redenen, te weten dat in asielzoekerscentra bewust het beleid wordt gevoerd dat nog niet wordt begonnen met inburgeren en dat het met € 34,00 per week niet mogelijk is privélessen te betalen. Volgens de rechtbank weegt in het voordeel van referente mee dat zij stages heeft gelopen om haar taalvaardigheid te verbeteren. Dat referente zwanger is geraakt, is niet iets dat haar in dit kader kan worden tegengeworpen, zodat de rechtbank dit aspect buiten beschouwing laat. Ondanks dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat het voor referente onmogelijk was om werk te zoeken, is zij van oordeel dat dit gegeven niet opweegt tegen de belangen die in het kader van artikel 8 van het EVRM dienen te worden beschermd. De vreemdeling is nog van jonge leeftijd, inmiddels acht jaar, en heeft gelet op die leeftijd, indien mogelijk, verzorging van een ouder nodig en ook zijn emotionele belang om bij een ouder op te groeien is zwaarwegend. Dat de verzorging door zijn minderjarige halfzus en halfbroers voldoende zou zijn, acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Anders dan waar de staatssecretaris van uit is gegaan, is het voorts niet aan referente maar aan de staatssecretaris om te onderzoeken en nader te onderbouwen of de vreemdeling met referente het gezinsleven in Ethiopië dan wel in Noorwegen kan voortzetten. De rechtbank wijst er hierbij op dat de vreemdeling reeds enkele jaren illegaal in Ethiopië verblijft, wat onvoldoende is om aan te nemen dat hij banden met dat land heeft. Daarnaast gaat de rechtbank voorbij aan de opmerking van de staatssecretaris dat het aan referente is om de intensiteit van het gezinsleven tussen haar en de vreemdeling aannemelijk te maken, nu de staatssecretaris het gezinsleven in het kader van deze procedure immers aannemelijk heeft geacht.

2.7. Door te overwegen zoals hiervoor onder 2.6. is weergegeven, heeft de rechtbank in wezen een zelfstandige belangenafweging verricht in plaats van de door de staatssecretaris verrichte belangenafweging op de hiervoor onder 2.3 weergegeven wijze te toetsen.

Gegeven voormeld toetsingskader en gezien de hiervoor onder 2.5. weergegeven motivering, heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris de aangevoerde belangen bij zijn besluitvorming heeft betrokken en zich deugdelijk gemotiveerd en niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de weigering om de vreemdeling verblijf hier te lande toe te staan geen schending betekent van artikel 8 van het EVRM.

Zoals de staatssecretaris terecht onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 10 december 2010 betoogt, is het, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet aan hem om aannemelijk te maken dat sprake is van objectieve belemmeringen het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen, maar ligt dit op de weg van de vreemdeling, in dit geval referente. De staatssecretaris heeft bij de belangenafweging dan ook kunnen betrekken dat, nu referente niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gezinsleven niet in Ethiopië of in Noorwegen kan worden uitgeoefend, het een keuze van referente is om, al dan niet met samen met haar nieuwe partner, de vader van haar dochter, het gezinsleven met de vreemdeling aldaar uit te oefenen. Voorts heeft de rechtbank, naar de staatssecretaris eveneens terecht betoogt, niet onderkend dat hij bij de belangenafweging heeft kunnen betrekken in welke mate invulling wordt gegeven aan het gezinsleven tussen de vreemdeling en referente en dat de intensiteit daarvan niet aannemelijk is gemaakt.

De grief slaagt.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Aan de tussenuitspraak komt derhalve geen betekenis meer toe. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 januari 2014, aangevuld bij besluit van 10 juli 2014, overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 17 februari 2015 in zaak nr. 14/4218;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Vonk

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2015

345-775.