Home

Raad van State, 01-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2021, 201409454/1/A2

Raad van State, 01-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2021, 201409454/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
1 juli 2015
Datum publicatie
1 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:2021
Zaaknummer
201409454/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 31 mei 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2008 definitief vastgesteld op € 1.192,00 en € 10.126,00 van haar teruggevorderd.

Uitspraak

201409454/1/A2.

Datum uitspraak: 1 juli 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 september 2014 in zaak nr. 12/2340 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2008 definitief vastgesteld op € 1.192,00 en € 10.126,00 van haar teruggevorderd.

Bij besluit van 16 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] herzien op nihil gesteld en aanvullend € 1.192,00 teruggevorderd.

Bij besluit van 19 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 16 februari 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 4 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2008 herzien en op € 1.192,00 gesteld.

Bij mondelinge uitspraak van 16 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2015, waar [appellante], bijgestaan door A. Korthals, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:

a. de draagkracht en

b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:

1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,

2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en

3º. de soort kinderopvang.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien:

a. op grond van feiten en omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of

b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.

2. [appellante] heeft in 2008 gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau]. Niet in geschil is dat de gastouder de bemiddelingskosten aan het gastouderbureau heeft betaald.

3. Bij brief van 19 november 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, teneinde haar aanspraak op kinderopvangtoeslag definitief te kunnen berekenen, [appellante] verzocht om een overzicht te sturen van de door haar daadwerkelijk gemaakte kosten van kinderopvang over 2008. [appellante] heeft in reactie daarop een retourformulier ingestuurd met een jaaropgave van het gastouderbureau. Die jaaropgave ziet uitsluitend op de maanden januari en februari 2008.

Bij besluit van 31 mei 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanspraak van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2008 definitief berekend op € 1.192,00 en het te veel betaalde van haar teruggevorderd. Het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar, waarbij zij een tweede jaaropgave voor de periode maart tot en met december 2008 heeft overgelegd, heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 3 februari 2012 ongegrond verklaard.

Bij besluit van 16 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanspraak van [appellante] op kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld. Aan dit besluit, dat is gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 19 juni 2012, heeft de dienst ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2008 kosten van kinderopvang heeft gehad.

Aan het besluit van 4 september 2014, waarbij de aanspraak van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2008 herzien en op € 1.192,00 is gesteld, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat hij ten onrechte het besluit van 31 mei 2011 heeft herzien, nu niet is voldaan aan artikel 21, eerste lid, van de Awir. Verder handhaaft de Belastingdienst/Toeslagen in dat besluit zijn standpunt dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2008 alle kosten van kinderopvang heeft voldaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich met juistheid op dat standpunt heeft gesteld.

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij wel heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang over 2008 heeft voldaan door middel van contante betalingen en overschrijvingen. Uit de door haar overgelegde bankafschriften en de verklaring en aangifte inkomstenbelasting 2008 van de gastouder volgt dat zij het gehele bedrag aan kosten van kinderopvang in dat jaar heeft voldaan, aldus [appellante].

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.

4.2. Uit de door [appellante] overgelegde jaaropgave over de maanden januari en februari en de in bezwaar overgelegde jaaropgave over de maanden maart tot en met december blijkt dat zij in totaal in 2008 € 12.049,16 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad. Uit de bankafschriften volgt dat [appellante] in 2008 in totaal € 6.313,24 aan kosten van kinderopvang heeft betaald. Het restant heeft [appellante], naar zij stelt, in 2008 contant aan de gastouder betaald. Omdat evenwel vraagtekens werden geplaatst bij deze contante betalingen, heeft de gastouder haar, op aanraden van het gastouderbureau, het bedrag aan contante betalingen in 2012 weer contant teruggegeven, waarna zij aan de gastouder op 13 maart 2012 alsnog dat bedrag van € 4.536,20 heeft overgemaakt.

4.3. Daargelaten of de betaling op 13 maart 2012 als tijdig kan worden aangemerkt (vergelijk de uitspraak van 20 november 2013 in zaak nr. 201210719/1/A2), heeft [appellante] hiermee niet aangetoond dat zij het volledige bedrag van € 12.049,16 heeft voldaan. Dat de gastouder in haar aangifte inkomstenbelasting 2008 een bedrag van € 25.124,00 aan inkomsten door gastouderopvang heeft opgegeven en de inspecteur van de Belastingdienst de aanslag inkomstenbelasting op dat bedrag heeft gebaseerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Daartoe is van belang dat uit de omstandigheid dat de gastouder een bedrag aan inkomsten heeft opgegeven aan de Belastingdienst, niet kan worden afgeleid van wie zij dat bedrag, of een deel daarvan, heeft ontvangen. Aan de verklaring van de gastouder dat zij in 2008 een bedrag van € 10.126,00 van [appellante] heeft ontvangen, kan evenmin de waarde worden gehecht die [appellante] daaraan gehecht wenst te zien, reeds omdat dit bedrag lager is dan het totaalbedrag aan kosten van € 12.049,16 dat [appellante] aan haar had moeten betalen.

Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond alle kosten van kinderopvang over 2008 te hebben voldaan.

4.4. Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Ouwehand

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2015

752.