Raad van State, 19-06-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2017, 201501219/1/V2
Raad van State, 19-06-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2017, 201501219/1/V2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 19 juni 2015
- Datum publicatie
- 24 juni 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2015:2017
- Zaaknummer
- 201501219/1/V2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 september 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Uitspraak
201501219/1/V2.
Datum uitspraak: 19 juni 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 3 februari 2015 in zaak nr. 14/20919 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 februari 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. 201408471/1/V2 ter zitting behandeld op 19 mei 2015, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. P. Kramer-Ograjensek, advocaat te Sittard, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De stukken over de veiligheidssituatie in Irak waarop partijen in deze procedure een beroep hebben gedaan, zijn vermeld in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. De vreemdeling klaagt in de grieven dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich in de Iraakse provincie Najaf, gelegen in Zuid-Irak, niet een uitzonderlijke situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bescherming biedt (hierna ook: een uitzonderlijke situatie). De vreemdeling betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat de mate van willekeurig geweld in Najaf zodanig is dat zich voormelde uitzonderlijke situatie daar voordoet. Volgens de vreemdeling is het door de snel veranderende omstandigheden in de algemene veiligheidssituatie in Irak niet langer verantwoord naar Zuid-Irak terug te keren. Hij heeft daartoe onder meer gewezen op het rapport van de UNHCR 'Position on returns to Iraq' van oktober 2014, en op een artikel van VluchtelingenWerk Nederland, inclusief bijlagen, 'Veelgestelde vragen - Irak en Bagdad - veiligheidssituatie', van 1 oktober 2014.
2.1. In het besluit van 12 september 2014 en het voornemen daartoe, zoals toegelicht ter zitting bij de rechtbank en de Afdeling, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat zich in Zuid-Irak niet een uitzonderlijke situatie voordoet. Hij heeft daarbij betrokken dat hij wegens de algemene veiligheidssituatie in andere provincies in Irak, te weten Bagdad, Anbar, Ninewa, Salaheddin, Ta'mim, Diyala en Babil met ingang van 17 oktober 2014 een besluit- en vertrekmoratorium heeft afgekondigd voor Iraakse asielzoekers afkomstig uit die provincies, dat hij met ingang van 16 april 2015 heeft verlengd voor de duur van zes maanden. Volgens de staatssecretaris is de situatie in Irak zorgelijk en wordt deze, gelet op de daar snel veranderende omstandigheden, nauwlettend in de gaten gehouden.
Zoals blijkt uit onder meer het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake de veiligheidssituatie in Irak van september 2014 (hierna: het ambtsbericht 2014), wordt Zuid-Irak volgens de staatssecretaris, anders dan de provincies waarvoor een besluit- en vertrekmoratorium geldt, niet bezet door Islamitische Staat in Irak en al-Sham/Islamitische Staat en vinden daar niet veel gevechtshandelingen plaats. Het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake de veiligheidssituatie in Irak van april 2015 (hierna: het ambtsbericht 2015) geeft volgens de staatssecretaris geen wezenlijk ander beeld van de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Irak dan het ambtsbericht 2014, zodat die veiligheidssituatie, anders dan in de provincies waarvoor een besluit- en vertrekmoratorium geldt, tot op zekere hoogte stabiel te noemen is. Uit het ambtsbericht 2015 komt volgens de staatssecretaris het beeld naar voren dat de mate en intensiteit van het geweld dat zich in Zuid-Irak voordoet, beperkt is vergeleken met de provincies waarvoor een besluit- en vertrekmoratorium geldt, waarbij het geweld voorts niet willekeurig maar gericht van aard is en de gebruikte methoden van geweldpleging geen willekeurige slachtoffers maken. Voorts blijkt uit dit ambtsbericht dat er uit Zuid-Irak, anders dan in andere provincies, geen grote ontheemdenstroom op gang is gekomen en zich daar geen wezenlijke veranderingen hebben voorgedaan in de aanwezige veiligheidsstructuur. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank dan ook terecht overwogen dat zich in Zuid-Irak geen uitzonderlijke situatie voordoet.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 27 februari 2015 in zaak nr. 201408987/1/V2 onderscheidenlijk 201409480/1/V2 beoogt artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 bescherming te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op de in dat artikelonderdeel bedoelde bedreiging. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraken van 25 mei 2009 in zaak nr. 200702174/2/V2 en 22 maart 2012 in zaak nr. 201107996/1/V1) valt deze uitzonderlijke situatie onder de 'most extreme case of general violence', bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 17 juli 2008, nr. 25904/07, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk (www.echr.coe.int).
Zoals verder volgt uit voormelde uitspraken van de Afdeling van 27 februari 2015, is bij de beoordeling of zich een dergelijke situatie voordoet, onder meer van belang of de bij het gewapend conflict betrokken partijen zich richten tegen burgers dan wel vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot, het gebruik van dergelijke middelen van geweldpleging wijdverspreid is, het gewapend conflict al dan niet beperkt is tot bepaalde gebieden, het al dan niet aanwezig zijn van een veiligheidsstructuur alsmede het aantal burgers dat slachtoffer is geworden van het geweld dan wel als gevolg daarvan ontheemd is geraakt.
2.3. De Afdeling betrekt bij haar toetsing van het in het besluit neergelegde standpunt van de staatssecretaris aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000, ook de stukken waarop partijen eerst na de aangevallen uitspraak een beroep hebben gedaan. Dit doet zij met het oog op de belangen die zijn gemoeid met de bescherming die deze bepaling biedt en omwille van de rechtsontwikkeling, de rechtszekerheid en de actualiteitswaarde van de uitspraak voor de behandeling van asielzaken van vreemdelingen die zich beroepen op de instabiele algemene veiligheidssituatie in - delen van - Irak. Deze toetsing beperkt zich, gelet op de artikelen 8:65, eerste lid, en 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tot het moment van sluiting van het onderzoek ter zitting bij de Afdeling op 19 mei 2015.
2.4. Het ambtsbericht 2014, dat ziet op de periode van 1 december 2013 tot en met 8 augustus 2014, vermeldt over de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Irak, voor zover thans relevant, het volgende:
"2.9. Zuid-Irak
Hoewel het overwegend sjiitische zuiden van Irak - de provincies Karbala, Najaf, Wassit, Qadissiya, Maysan, Dhi-Qar, Muthanna en Basra - relatief rustig is, vinden ook hier geregeld geweldsincidenten plaats. Met name in de provincies Wassit, Najaf, Karbala en Basra zijn in de verslagperiode aanslagen gepleegd. Het is niet altijd duidelijk of het motief van persoonlijk, criminele of terroristische aard is.
Door IS(IS) geleide soennitische opstandelingen plegen in het sjiitische zuiden met enige regelmaat aanslagen met als doel olie op het vuur te gooien. IS(IS) wil de sektarische spanningen verder laten oplaaien en een reactie van de sjiitische gemeenschap uitlokken om een sektarische burgeroorlog te ontketenen. Doelen betreffen onder andere overheidspersoneel- en gebouwen en sjiitische geestelijken. Bovendien heeft IS(IS) verklaard de voor sjiieten heilige steden Karbala en Najaf te willen veroveren.
Sinds eind augustus is er een stijging merkbaar van het aantal bomaanslagen gepleegd door IS(IS) in Zuid-Irak. Onder meer in Karbala, Hillah (de overwegend sjiitische hoofdstad van Babil), Najaf en Diwaniyah (Qadissiya) werden eind augustus en begin september bomaanslagen gepleegd, waarvan sommige ogenschijnlijk gecoördineerd.
In zekere mate is IS(IS) erin geslaagd om ook in het zuiden de sektarische spanningen opnieuw leven in te blazen. In de vorige verslagperiode was er al sprake van verhoogde sektarische spanningen die, onder meer in het zuiden van Irak, leidden tot sektarisch gemotiveerde ontvoeringen, moorden, bedreigingen en ontheemdingsstromen. In de onderhavige verslagperiode zijn de sektarische spanningen enkel toegenomen. Sektarisch gemotiveerd geweld gepleegd door sjiieten en gericht op de soennitische minderheid in het zuiden dient te worden beschouwd als retributie voor het door soennitische opstandelingen gepleegde geweld in het land, waarvan met name sjiieten het slachtoffer worden.
Zo werden op 17 juli 2014 vier soennitische bezoekers in de binnenstad van Basra ontvoerd en mishandeld. Vervolgens werden op 22 juli, wederom in de provincie Basra, tien mannen uit een soennitische moskee in Abu al-Khasib ontvoerd door gewapende mannen in militaire uniformen. Ook zijn anonieme bedreigingen geuit aan onder meer diverse soennitische moskeeën in Basra met de waarschuwing dat soennieten de stad moeten verlaten op straffe van dood. Daarnaast zijn huizen van soennieten in bepaalde gebieden van het Abu Khaseeb district, provincie Basra, gemarkeerd met een ‘X’. Volgens de VN zijn tussen 23 juni en 20 augustus minstens 19 soennitische mannen gedood en nog eens 19 soennieten gewond geraakt ten gevolge van gericht sektarisch geweld in Basra. Vanwege de sektarische spanningen zijn reeds 180 families van de soennitische Saadoun-stam, afkomstig uit de provincie Basra, naar Salaheddin gevlucht. Ook veel andere soennieten zijn in de verslagperiode de provincie ontvlucht, ten gevolge van de bedreigingen en het geweld."
2.5. Het ambtsbericht 2015, dat de periode van medio september 2014 tot en met medio maart 2015 beslaat, vermeldt over de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Irak, voor zover thans relevant, het volgende:
"2.1. Veiligheidssituatie - algemeen
(…) Het geweld in Irak - met uitsluiting van de KAR - was evenals in de voorgaande verslagperiode multidimensionaal en bestond onder meer uit grondgevechten, luchtaanvallen, gerichte moordaanslagen met lichte vuurwapens, ontvoeringen, bomaanslagen, inclusief zelfmoordaanslagen, indirect vuur (rakketten, mortieren en luchtaanvallen) en (massa)executies.
Aan het begin van de verslagperiode vonden de gevechten - zowel op de grond als luchtaanvallen van regeringstroepen en de internationale coalitie - voornamelijk plaats in Oost-Anbar, Centraal-Diyala, Noord-Babil en in geheel Salaheddin en Ninewa. In Bagdad en Kirkuk was regelmatig sprake van aanvallen van soennitische opstandelingen. Het zuiden was relatief rustiger. Het geweld dat daar plaatsvond zou voor zover bekend vooral tribale, persoonlijke of criminele motieven hebben. Eind november 2014 intensiveerden de gevechten zich met name in de stedelijke gebieden van de provincies Ninewa, Anbar, Salaheddin en Diyala, met als doel gebieden waar ISIS de controle had te bevrijden. Zo waren er hevige gevechten in Baiji (Salaheddin) en Hit (Anbar). Vanaf begin februari 2015 nam het geweld in de provincie Ta’mim/Kirkuk (in en rondom Kirkuk) sterk toe terwijl het geweld in Salaheddin tegelijkertijd afnam. In Anbar (Al- Baghdadi), West-Diyala, Bagdad en in Ninewa (omgeving van Mosul) vonden ook hevige gevechten plaats. Het zuiden bleef ook in deze periode relatief rustiger dan andere provincies. Aan het eind van de verslagperiode deed de hoogste mate van onveiligheid - ten gevolge van gevechten en/of aanslagen - zich voor in de provincies Ninewa, Ta’mim/Kirkuk, Diyala, Salaheddin, Bagdad en Noord-Babil en Anbar.
(…) In de overwegend sjiitische provincies in het zuiden vinden eveneens aanslagen plaats, zij het in mindere mate vergeleken met andere provincies. Doorgaans betreft het hier geen aanslagen door soennitische gewapende groeperingen, maar lijken er regelmatig tribale of criminele redenen aan deze aanslagen ten grondslag te liggen."
(…)
"2.9. Zuid-Irak
Het zuiden van Irak - de provincies Karbala, Najaf, Wassit, Qadissiya, Maysan, Dhi-Qar, Muthanna en Basra - is overwegend sjiitisch. Hoewel het in de zuidelijke provincies relatief rustiger was dan in andere provincies van Irak kwam ook in het zuiden geweld voor. In de verslagperiode vonden vooral in de provincies Wassit, Najaf, Karbala en Basra geregeld geweldsincidenten plaats. Vaak lijken deze incidenten eerder persoonlijke of criminele motieven te hebben dan terroristische.
Aan het begin van de verslagperiode, begin september 2014, was er sprake van een sterke stijging in het aantal (overwegend kleine) bomaanslagen in Zuid-Irak. Deze stijging heeft zich niet voortgezet. Op 12 januari zou een poging tot een aanslag - met naar verluidt verouderde raketten - verijdeld zijn bij de Um Qasir haven ten zuiden van Basra. Op 18 maart 2015 vond een opmerkelijk grote bomaanslag plaats in Zuid-Basra. Het is (nog) niet bekend wie verantwoordelijk is voor deze aanslag. Voor ISIS is het niet gebruikelijk zo ver zuidelijk in actie te komen.
In onderhavige verslagperiode zijn de sektarische spanningen in Zuid-Irak verder opgelopen. Dit heeft zich geuit in het voortduren van sektarisch gemotiveerde ontvoeringen, moorden, bedreigingen, ontheemding en geweld van voornamelijk sjiieten die wraak nemen op de soennitische minderheid in het zuiden voor geweld van de soennitische opstandelingen jegens met name sjiieten. In Abu al-Khasib, een soennitische enclave in de provincie Basra, zouden geweldsincidenten sinds januari 2015 voornamelijk tegen de soennitische Wahhabi-gemeenschap gericht zijn.
Hoewel veel van de geweldsincidenten in Abu al-Khasib vermoedelijk persoonlijke motieven hebben, zouden sektarische motieven niet kunnen worden uitgesloten. Eind maart 2015 vond een granaataanval plaats bij een soennitische school in Abu Al-Khasib. In een soennitische wijk van Basra werden op eind januari 2015 bijvoorbeeld een leraar en de imam van de soennitische Al-Amidiya moskee vermoord.
Geweldsincidenten in het zuiden van Irak vinden voornamelijk in de provincie Basra plaats al komen er ook incidenten voor in de andere provincies. Incidenten in de provincie Basra komen meestal voort uit tribale, persoonlijke en/of zakelijke geschillen. In Basra is de laatste maanden van de verslagperiode een toename waargenomen van criminaliteit en veiligheidsincidenten die gerelateerd zijn aan familie- en tribale vetes. Overvallen en ontvoeringen door bendes die gekleed gaan in militaire stijl zouden regelmatig voorkomen. Er zouden geen aanwijzingen zijn dat de incidenten worden uitgevoerd door sjiitische milities. Primaire doelwitten van ontvoeringen in het zuiden van Irak zouden professionals en kinderen zijn. Tribale conflicten zouden vooral voorkomen in de rurale gebieden ten noorden van Basra richting de grens met de provincie Maysan. In een poging deze trend een halt toe te roepen heeft de overheid in maart 2015 aangekondigd ongeautoriseerde wapens in de provincie Basra in te gaan nemen."
(…)
"3. Militaire ontwikkelingen
(…) Aan het einde van de verslagperiode duurde de strijd van de Iraakse strijdkrachten en bondgenoten met ISIS en andere soennitische opstandelingen voort. (…) Militaire operaties - zowel op de grond als met luchtaanvallen - vonden voornamelijk plaats in de provincies Anbar (Ramadi), Salaheddin (Tikrit), Ta’mim/Kirkuk (Hawija) en Ninewa (Mosul, Tal Afar, Qayara). Terroristische aanvallen in de rest van het land zouden zijn afgenomen. Tegelijkertijd zijn er berichten die aangeven dat de criminaliteit toeneemt nu de veiligheidsorganisaties onder druk staan door de strijd tegen ISIS en aan ISIS gelieerde groepen. Hierdoor zou een veiligheidsvacuüm zijn ontstaan. De toename van de criminaliteit zou voornamelijk aan de orde zijn in steden, zoals Bagdad, maar ook in gebieden in het zuiden van het land waar het normaal gesproken rustiger is. In het zuiden wordt dit in de hand gewerkt doordat ervaren legereenheden en met name een special forces divisie uit Basra zijn teruggetrokken ten behoeve van de strijd tegen ISIS elders in het land."
(…)
"6. Veiligheidsorganisaties
(…) De Iraakse veiligheidsorganisaties ondervinden onder de huidige omstandigheden in het land (met uitzondering van de KAR) veel moeilijkheden bij de handhaving van orde en veiligheid. Over een aantal gebieden hebben de veiligheidsorganisaties geen controle meer, omdat deze in handen van de door ISIS geleide soennitische opstandelingen zijn gevallen. In andere delen wordt hevig gevochten en dreigen de regeringstroepen de controle te verliezen. De handhaving van orde en veiligheid in de gebieden die nog wel onder controle van de regeringstroepen staan, wordt deels overgelaten aan - of vindt plaats in samenwerking met - sjiitische milities. (…) Zuid-Irak - Basra in het bijzonder - heeft te kampen met een ‘veiligheidsvacuüm’ als gevolg van verplaatsing van veel eenheden van de Iraakse veiligheidsdiensten van het zuiden naar West- en Noord-Irak. De veiligheidsdiensten in het zuiden kunnen het geweld dat vaak voortkomt uit tribale geschillen niet aan. Daarom wordt in Basra de oprichting van een nieuw bataljon gepland dat zal worden samengesteld uit werknemers van particuliere beveiligingsbedrijven."
(…)
"8.1 Binnenlandse ontheemding
Irak heeft momenteel te kampen met een van de grootste golven van binnenlandse ontheemding ter wereld. Volgens de Verenigde Naties is er sprake van een humanitaire catastrofe. Sinds januari 2014 zijn naar schatting 2,6 miljoen personen ontheemd geraakt. Dit betekent dat in de verslagperiode het totale aantal binnenlands ontheemden met ongeveer 800.000 is toegenomen. Iedere dag komen er nieuwe gevallen van ontheemding bij en raken eerder ontheemden hernieuwd ontheemd.
De meeste ontheemden worden opgevangen in de KAR, namelijk 47%. Van de ongeveer 1,2 miljoen ontheemden die in de KAR verblijven, bevinden ruim 440.000 ontheemden zich in de provincie Dohuk. Ook in de provincies Anbar en Kirkuk verblijft een groot aantal ontheemden, respectievelijk ongeveer 400.000 en 350.000. Ongeveer 45% van de binnenlands ontheemden bevindt zich in Centraal-Irak, in de provincies Anbar, Bagdad, Diyala, Kirkuk, Ninewa en Salaheddin. Ongeveer 8% van de ontheemden bevindt zich in de provincies in het overwegend sjiitische zuiden van Irak.
De meeste ontheemden zijn afkomstig uit de provincies Ninewa en Anbar; in december 2014 ging het respectievelijk om bijna één miljoen en ruim 500.000 ontheemden. Andere provincies waar veel ontheemden vandaan komen zijn onder meer Salaheddin, Diyala, Bagdad, Kirkuk en Babil. (…)".
2.6. Uit de ambtsberichten en de overgelegde stukken, zoals die door partijen ter zitting zijn toegelicht, kan worden opgemaakt dat de situatie in Zuid-Irak zorgelijk is ten gevolge van het zich in de regio afspelende gewapend conflict. De rechtbank heeft evenwel terecht overwogen dat het aantal geweldsincidenten dat zich in Zuid-Irak voordoet in omvang en intensiteit beperkt is. Hoewel begin september 2014 in Zuid-Irak een sterke stijging van het aantal bomaanslagen werd waargenomen, heeft deze stijging zich blijkens het ambtsbericht 2015 nadien niet voortgezet. Anders dan de vreemdeling betoogt, blijkt uit de informatie zoals die in deze zaak door partijen naar voren is gebracht, dat de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Irak minder fluïde is dan in de provincies van Irak waarvoor thans een besluit- en vertrekmoratorium geldt. De algemene veiligheidssituatie in de ten zuiden van dit gebied gelegen provincies, die de staatssecretaris blijkens zijn ter zitting gegeven toelichting nauwlettend in de gaten houdt, is dan ook tot op zekere hoogte stabiel te noemen. Daarnaast stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat uit de ambtsberichten ook het beeld naar voren komt dat het geweld dat zich in Zuid-Irak voordoet niet willekeurig maar juist gericht van aard is. Bovendien maken de gebruikte methoden van geweldpleging ook geen grote aantallen willekeurige slachtoffers. Het geweld dat in Zuid-Irak plaatsvindt, heeft, anders dan in de provincies in Irak waarvoor een besluit- en vertrekmoratorium geldt, doorgaans niet tot doel om bepaalde gebieden onder controle te krijgen. Aan het geweld liggen blijkens de ambtsberichten veeleer tribale, persoonlijke, of criminele redenen ten grondslag, zoals bloedwraak of diefstal. Hoewel het ambtsbericht 2015 vermeldt dat de veiligheidsorganisaties het geweld dat vaak voortkomt uit tribale geschillen niet aankunnen, wordt ook melding gemaakt van de planning van de oprichting van een nieuw bataljon. In dit kader heeft de staatssecretaris ter zitting voorts erop gewezen dat sjiitische milities in Zuid-Irak ook tot op zekere hoogte een veiligheidsstructuur bieden. De staatssecretaris stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat de veiligheidsstructuur in Zuid-Irak weliswaar beperkt is, maar dat deze niet volledig ontbreekt. De grote aantallen ontheemden waar Zuid-Irak mee te kampen heeft, zijn met name afkomstig uit de gebieden waarvoor een besluit- en vertrekmoratorium geldt, en niet uit Zuid-Irak.
De rechtbank heeft dan ook, gelet op het voorgaande, terecht overwogen dat zich in Zuid-Irak niet de uitzonderlijke situatie voordoet waarin de mate van willekeurig geweld van het in de regio aan de gang zijnde gewapend conflict dusdanig hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die naar Zuid-Irak terugkeert, louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op de bedreiging bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000.
Voor zover de door de vreemdeling aangehaalde stukken niet reeds zijn betrokken bij de totstandkoming van de ambtsberichten 2014 en 2015, geven zij, anders dan de vreemdeling betoogt, geen wezenlijk ander beeld van de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Irak dan dat uit de ambtsberichten naar voren komt.
2.7. De grieven falen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Zwinkels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2015
572/309-806.