Home

Raad van State, 10-06-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1826, 201408563/1/A4

Raad van State, 10-06-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1826, 201408563/1/A4

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
10 juni 2015
Datum publicatie
10 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:1826
Zaaknummer
201408563/1/A4
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 2 september 2014 heeft het college opnieuw besloten over verlening aan [vergunninghouder] van een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een inrichting aan de [locatie 1] te Gendt, gemeente Lingewaard.

Uitspraak

201408563/1/A4.

Datum uitspraak: 10 juni 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B] en anderen, allen wonend te Gendt, gemeente Lingewaard (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2014 heeft het college opnieuw besloten over verlening aan [vergunninghouder] van een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een inrichting aan de [locatie 1] te Gendt, gemeente Lingewaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant B], [appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. Bekooy, advocaat te Zwolle, ir. A.K.M. van Hoof en A.L. Den Heijer, en het college, vertegenwoordigd door P. de Boer en R.B.J.M. Rikmanspoel, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Regio Arnhem, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door ing. L. Polinder, gehoord.

Overwegingen

1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht van de Invoeringswet Wabo volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.

2. Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] een revisievergunning verleend voor het uitbreiden van de stallen met twee nieuwe stallen voor het houden van 2.948 vleesvarkens en het houden van 4.348 vleesvarkens in totaal. De Afdeling heeft dit besluit bij uitspraak van 30 juli 2014, zaak nr. 201211481/2/A4, vernietigd wat betreft de vergunningvoorschriften 7.1 en 7.2, omdat - kort weergegeven - was gebleken dat de in deze voorschriften gestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau niet naleefbaar zijn.

Het college heeft bij het bestreden besluit van 2 september 2014 opnieuw geluidgrenswaarden gesteld. Deze grenswaarden komen overeen met de in een rapport van Exlan Consultants van 20 maart 2014 berekende geluidniveaus bij verschillende bedrijfssituaties.

3. [appellant B] heeft, in aanvulling op de door hem en de overige appellanten ingediende beroepsgronden, betoogd dat het college heeft miskend dat het besluit in strijd is met het beleid over de ruimte voor ruimte-regeling, nu hieruit blijkt dat een revisievergunning alleen mag worden verleend indien dit een meerwaarde voor de gebiedskwaliteit oplevert.

3.1. Bij het bestreden besluit heeft het college slechts een nieuw besluit genomen over aan de vergunning te verbinden geluidvoorschriften. Bij dit besluit speelt de ruimte voor ruimte-regeling geen rol.

Het betoog faalt.

4. [appellant] kan zich er niet mee verenigen dat in de vergunningvoorschriften 7.1, 7.2 A en 7.2 B staat dat de dagperiode om 6.00 uur aanvangt. [appellant] betoogt dat [vergunninghouder] geen bestaande geluidrechten heeft die een uitbreiding van de dagperiode van 7.00 uur naar 6.00 uur ’s ochtends rechtvaardigen. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat de inrichting zich vlakbij de bebouwde kom bevindt en dat niet uit onderzoek is gebleken dat een verruiming van de dagperiode noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.

4.1. Bij het beoordelen van het door de inrichting veroorzaakte geluid heeft het college de gemeentelijke Nota Bedrijven en Geluid (hierna: de Nota) tot uitgangspunt genomen. Daarin staat dat voor inrichtingen in het buitengebied wordt aangesloten bij de etmaalindeling van het Besluit landbouw milieubeheer. Dit brengt mee dat de dagperiode om 6.00 uur begint. Er is geen aanleiding dit uitgangspunt onrechtmatig te achten. Nu de inrichting in het buitengebied ligt, heeft het college gelet op zijn uitgangspunt terecht geluidgrenswaarden voor de dagperiode gesteld vanaf 6.00 uur.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt dat vergunningvoorschrift 7.2 B in strijd is met de Nota. In dit voorschrift zijn, kort weergegeven, in afwijking van de in voorschrift 7.2 A gestelde algemene grenswaarden voor het maximale geluidniveau, hogere grenswaarden voor het maximale geluidniveau op bepaalde woningen voor bepaalde activiteiten gesteld.

[appellant] voert aan dat de gestelde grenswaarden in strijd met de Nota meer dan 10 dB(A) boven de voorgeschreven langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus liggen. Hij stelt zich, kort weergegeven, op het standpunt dat onvoldoende is gemotiveerd waarom geen mogelijkheden bestaan om een verdere geluidreductie te bereiken en waarom zich, gelet hierop, bijzondere omstandigheden voordoen. Voorts voert hij aan dat het college ten onrechte bestaande rechten bij zijn beslissing heeft betrokken en dat het college zich niet op het standpunt mocht stellen dat het geluid van aan- en afrijden van het vrachtverkeer weg zal vallen tegen het verkeersgeluid. [appellant] wijst er verder op dat, anders dan bij het besluit van 16 oktober 2012 het geval was, het college thans de overschrijding ook toelaatbaar heeft geacht ten aanzien van het geluidniveau van het vullen van de voedersilo’s.

[appellant] stelt zich ten slotte op het standpunt dat de stelling van het college dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat afwijkende maximale geluidniveaus worden toegestaan slechts ziet op de woning aan de [locatie 2] en niet op de woningen aan de [locatie 3] en [locatie 4].

5.1. Het betoog van [appellant] over strijd met de Nota, geluidreducerende maatregelen, bijzondere omstandigheden, verkeersgeluid en bestaande rechten, faalt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 juli 2014 in zaak nr. 201211481/2/A4 geoordeeld dat het college gemotiveerd uiteengezet heeft dat alle redelijkerwijs van [vergunninghouder] te vergen maatregelen om de maximale geluidniveaus te beperken, zijn getroffen en dat het college op grond van een bestuurlijke afweging een overschrijding van de aanbevolen waarde van 10 dB(A) boven het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau toelaatbaar heeft mogen achten. In de omstandigheid dat het college in het thans bestreden besluit deze overschrijding ook ten aanzien van het vullen van de voedersilo’s toelaatbaar heeft geacht, ziet de Afdeling geen aanleiding hier anders over te oordelen.

Het betoog van [appellant] dat de door het college gegeven motivering slechts ziet op de woning aan de [locatie 2], faalt eveneens. De geluidbelasting op deze woning is - zoals ook niet in geschil is - het hoogst. Nu het college gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom de overschrijding op deze woning toelaatbaar geacht wordt, is daarmee ook gemotiveerd waarom een mindere overschrijding op andere woningen toelaatbaar wordt geacht.

6. [appellant] betoogt tot slot dat de bij vergunningvoorschrift 7.2 B gestelde grenswaarden voor de maximale geluidniveaus onjuist zijn. Het gaat hierbij, gezien het door hem bij het nadere stuk ingediende rapport van De Roever omgevingsadvies van 14 januari 2015, om de voor de woning [locatie 3] gestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau tijdens het vullen van de voedersilo's VS1 en VS2. Volgens [appellant] is gezien dit rapport de voor het vullen van de voedersilo VS1 gestelde grenswaarde van 53 dB(A) onnodig hoog, omdat de geluidbelasting in werkelijkheid 51 dB(A) zal zijn. De voor het vullen van de voedersilo VS2 gestelde grenswaarde van 48 dB(A) is daarentegen volgens hem juist te laag, en daarmee niet naleefbaar, omdat de geluidbelasting in werkelijkheid 51 dB(A) zal zijn.

6.1. Het college heeft ter zitting erkend dat de gestelde grenswaarden op een verkeerde berekening berusten, en dat de door [appellant] genoemde waarden de juiste zijn. Gelet hierop heeft het college bij het nemen van het bestreden besluit in dit opzicht, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), niet de nodige kennis over de relevante feiten vergaard.

Het betoog slaagt.

7. In haar einduitspraak van 30 juli 2014, zaak nr. 201211481/2/A4 heeft de Afdeling de verleende vergunning slechts vernietigd voor zover daarbij niet-naleefbare geluidvoorschriften waren gesteld. Bij het bestreden besluit zijn alsnog naleefbare voorschriften gesteld, met uitzondering van de grenswaarden voor het maximale geluidniveau tijdens het vullen van de voedersilo's VS1 en VS2 op de woning aan de [locatie 3]. In dit opzicht is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient gedeeltelijk te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door alsnog de juiste grenswaarden te stellen en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit, voor zover vernietigd.

8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard van 2 september 2014, voor zover het de bij voorschrift 7.2 B gestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau tijdens het vullen van de voedersilo's VS1 en VS2 op de woning aan de [locatie 3] betreft;

III. bepaalt dat in plaats daarvan zowel voor het vullen van voedersilo VS1 als voor het vullen van voedersilo VS2 een grenswaarde voor het maximale geluidniveau van 51 dB(A) op de woning aan de [locatie 3] wordt gesteld;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 2 september 2014, voor zover vernietigd;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.622,44 (zegge: zestienhonderdtweeëntwintig euro en vierenveertig eurocent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard aan [appellant A] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Zijpp

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015

262-811.