Home

Raad van State, 13-05-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1533, 201407510/1/A2

Raad van State, 13-05-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1533, 201407510/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
13 mei 2015
Datum publicatie
13 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:1533
Zaaknummer
201407510/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 25 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2009 voor [appellant] definitief vastgesteld op € 16.793,00 en € 8.799,00 aan het teveel betaalde van hem teruggevorderd.

Uitspraak

201407510/1/A2.

Datum uitspraak: 13 mei 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 juli 2014 in zaak nr. 13/3749 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2009 voor [appellant] definitief vastgesteld op € 16.793,00 en € 8.799,00 aan het teveel betaalde van hem teruggevorderd.

Bij besluit van 1 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.E.F. Bredo, advocaat te Tilburg, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:

a. de draagkracht;

b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:

1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,

2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en

3˚. de soort kinderopvang.

Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.

2. Aan het besluit van 25 juli 2013, gehandhaafd bij dat van 1 november 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] geen aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang die plaatsvond door tussenkomst van [gastouderbureau]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad, en evenmin dat de kinderopvang plaatsvond op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen in aanmerking genomen dat in de overeenkomst het aantal uren opvang, het daarvoor te betalen uurtarief en de naam, geboortedatum en adresgegevens van de kinderen ontbreken.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet heeft aangetoond dat hij de gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad. Daartoe legt [appellant] bankafschriften over, waaruit betalingen aan het gastouderbureau blijken. Ook legt [appellant] en een urenregistratie over, waarop het aantal uren kinderopvang en de kosten daarvan zijn vermeld. Daaruit volgt volgens [appellant] dat hij de gastouder heeft betaald.

3.1. De door [appellant] overgelegde stukken zijn gelijk aan de in beroep overgelegde stukken. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat uit die stukken niet volgt dat [appellant] de gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad. Weliswaar volgt uit de bankafschriften dat [appellant] maandelijks een bedrag aan het gastouderbureau heeft betaald, maar uit de bankafschriften volgt niet dat [appellant] de gastouder heeft betaald. Ook uit de urenregistratie volgt niet dat hij het daarop vermelde bedrag daadwerkelijk aan de gastouder heeft betaald.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt tot slot dat hem niet kan worden tegengeworpen dat de overeenkomst die aan de kinderopvang ten grondslag lag niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Daartoe voert [appellant] aan dat de overeenkomst is opgesteld door het gastouderbureau, en dat hij er om die reden van uitging dat de overeenkomst conform de geldende regelgeving was opgesteld.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 januari 2015 in zaak nr. 201403141/1/A2) blijkt uit artikel 7, eerste lid, van de Wko dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag onder meer afhankelijk is van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar en de voor die kinderopvang te betalen prijs. Het aantal uren kinderopvang en de daarvoor te betalen prijs vormen daarom wezenlijke onderdelen van de overeenkomst waarvan [appellant], zoals de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting terecht naar voren heeft gebracht, had moeten begrijpen dat deze deel behoren uit te maken van de overeenkomst op grond waarvan de kinderopvang ingevolge artikel 52 van de Wko plaatsvindt. Dat deze gegevens in de urenregistratie zijn vermeld, doet daaraan niet af, nu deze geen deel uitmaakt van die overeenkomst (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014 in zaak nr. 201305635/1/A2). Dat [appellant] ervan uitging dat de overeenkomst aan de daaraan gestelde eisen voldeed, heeft de Belastingdienst/Toeslagen dan ook terecht voor zijn rekening gelaten.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dokkum

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015

480-799.