Home

Raad van State, 06-05-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1419, 201401015/1/R4

Raad van State, 06-05-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1419, 201401015/1/R4

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 28 november 2013, kenmerk 714913, heeft de raad het bestemmingsplan "Rivierzone-Oost" gewijzigd vastgesteld

Uitspraak

201401015/1/R4.

Datum uitspraak: 6 mei 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beide gevestigd te Vlaardingen,

2. de vereniging Ondernemersvereniging IKV/Benelux Work Park (hierna: IKV/Benelux Work Park), gevestigd te Vlaardingen,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vopak Terminal Vlaardingen B.V. en Vopak Nederland B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Vopak), gevestigd te Vlaardingen onderscheidenlijk Rotterdam,

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Cimcool Industrial Products B.V. en andere (hierna tezamen en in enkelvoud: Cimcool), alle gevestigd te Vlaardingen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Vlaardingen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2013, kenmerk 714913, heeft de raad het bestemmingsplan "Rivierzone-Oost" gewijzigd vastgesteld

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], IKV/Benelux Work Park, Vopak en Cimcool beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Vopak, [appellant sub 1], de raad en Cimcool en IKV/Benelux Work Park hebben nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rotterdam Bulk Terminal B.V. (hierna: RBT) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2015, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te 's-Hertogenbosch, IKV/Benelux Work Park, vertegenwoordigd door mr. A. van Rossem, advocaat te Leiden, Vopak, vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton, advocaat te Rotterdam, Cimcool, vertegenwoordigd door mr. A. van Rossem, advocaat te Leiden, [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.W. Boot, advocaat te Rotterdam, ing. A.R.J. Kramer, werkzaam bij DCMR milieudienst Rijnmond, en C.C. Nootenboom, werkzaam bij de gemeente Vlaardingen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting RBT, vertegenwoordigd door drs. A.M.C. van Hagen-van Rooijen, werkzaam bij Kuiper & Burger Milieumanagement B.V., [belanghebbende], als belanghebbende gehoord.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht door RBT.

Overwegingen

1. De aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan voor de Rivierzone-Oost is dat de planologische regelingen voor het plangebied verouderd waren. Voor het gebied wordt gestreefd naar versterking en modernisering van de bedrijventerreinen. Het betreft hier zowel havengebonden als niet-havengebonden bedrijven. Met het plan beoogt de raad realisering van deze doelstellingen mogelijk te maken en een actueel juridisch-planologisch kader te bieden.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Beroepen van IKV/Benelux Work Park en Cimcool

3. IKV/Benelux Work Park en Cimcool kunnen zich niet verenigen met paragraaf 3.3 van de plantoelichting, in het bijzonder voor zover daarin staat: "Het terrein Benelux Workpark is in het Structuurplan rivierzone opgenomen als bedrijfsbestemming met daarbij op termijn opwaardering en mogelijk transformatie naar bedrijven in de sfeer van (groot)handel, communicatie en vervoer." De suggestie dat op termijn een andere ontwikkeling van het Benelux Work Park gewenst is, is volgens hen gebaseerd op verouderd beleid uit 2004, veroorzaakt rechtsonzekerheid en kan de investeringen van bestaande bedrijven negatief beïnvloeden. Hoewel de toelichting in beginsel niet bindend is, moet zij wel in overeenstemming zijn met de strekking van de verbeelding en planregels, aldus IKV/Benelux Work Park en Cimcool.

3.1. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat zijn visie over het bedrijventerrein is verwoord in de Nota van Zienswijzen, welke deel uitmaakt van het bestreden besluit, en heeft dit ter zitting nogmaals bevestigd. De toelichting is geen bindend planonderdeel, aldus de raad.

3.2. De Afdeling overweegt dat aan de plantoelichting geen juridisch bindende betekenis toekomt. Het betoog faalt.

4. IKV/Benelux Work Park kan zich niet verenigen met de zonering van de bouwhoogte ter plaatse van de Vulcaanweg en de Schiedamsedijk. Cimcool kan zich, zo verstaat de Afdeling dit beroep, niet verenigen met de zonering van de bouwhoogte ter plaatse van de Schiedamsedijk op en nabij haar gronden.

Zij betogen dat de beperking van de bouwhoogte tot maximaal 10 m in de eerste 100 m "frontzone" vanaf de weg niet gerechtvaardigd is, aangezien in de directe omgeving tal van gebouwen hoger zijn dan 10 m, waaronder het Cincinnatigebouw. Door de zonering mag aan de rechterkant van het gebouw tot 20 m worden gebouwd en aan de linkerkant tot 10 m. Hier zou op zijn minst als voorheen een hoogte van 15 m moeten gelden.

Voorts betogen zij dat in de tweede zone, waar de maximale bouwhoogte 20 m bedraagt, de maximale bouwhoogte voor kantoren ten onrechte 15 m in plaats van 20 m bedraagt. Dit onderscheid is volgens haar onlogisch en planologisch niet te rechtvaardigen, omdat binnen bedrijfsgebouwen ook kantoren zijn toegestaan. Voorts ligt een bouwhoogte van 20 m voor kantoren vanuit een oogpunt van efficiëntie voor de hand, zodat zoveel mogelijk ruimte overblijft voor productie- en opslaggebouwen.

Verder betogen zij dat de regeling volgens welke de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in beginsel slechts 6 m bedraagt (met uitzondering van silo’s en tanks, die 20 m mogen zijn) in de tweede zone ten onrechte geldt. IKV/Benelux Work Park en Cimcool wensen in deze zone voor deze bouwwerken een maximale bouwhoogte van 20 m.

4.1. De raad stelt dat het binnen de gemeente gebruikelijk is om een zonering voor bouwhoogten aan te houden. De thans toegelaten bouwhoogten zijn ruimer dan in het voorgaande plan, in samenhang bezien met de Bouwverordening, het geval was. Volgens de raad sluiten de bouwhoogten aan bij het stedenbouwkundig ontwerp en het beeldkwaliteitsplan voor de (elders gelegen) Koggehaven, waarmee de raad openheid en ruimte wenst te behouden door het voorkomen van een massaal front. Ten behoeve van de uniformiteit en een maximaal stedenbouwkundig resultaat wil de raad voor de gehele rivierzone dezelfde uitgangspunten hanteren.

De raad acht het in verband met de ruimtelijke uitstraling het meest wenselijk dat kantoren zich in de frontzone vestigen en dat daar voor fabrieken en dergelijke, anders dan voor kantoren, geen maximale bouwhoogte van 15 m, maar van 10 m geldt. De bestaande bebouwing in de eerste zone past volgens de raad binnen de gestelde maximale bouwhoogte. Het Cincinnatigebouw is een kantoorgebouw en past binnen de daarvoor geldende maximale bouwhoogte van 15 m. Verder wijst de raad erop dat voor bestaande bouwwerken ingevolge artikel 15, lid 15.2, van de planregels de bestaande maten als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

Ter zitting heeft de raad verklaard dat hij bij nader inzien een maximale bouwhoogte van 15 m in de tweede zone niet noodzakelijk acht en verzoekt de Afdeling in zoverre zelf in de zaak te voorzien.

Voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is volgens de raad een uitgebreide en gedifferentieerde regeling opgenomen in artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels, omdat deze veelal een grotere ruimtelijke uitstraling hebben dan gebouwen. Van het bestaan van concrete bouwplannen met een grotere hoogte is de raad niet gebleken.

4.2. Aan gronden ter plaatse van de Vulcaanweg en de Schiedamsedijk is de bestemming "Bedrijf" toegekend. Binnen een zone van ongeveer 100 m langs de Vulcaanweg en de Schiedamsedijk is voor de gronden de maatvoeringsaanduiding "10" opgenomen. Binnen de achtergelegen zone is aan de gronden de maatvoeringsaanduiding "20" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder b, van de planregels bedraagt de bouwhoogte van gebouwen, geen kantoorgebouwen zijnde, en overkappingen ten hoogste de met de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" aangegeven bouwhoogte.

Ingevolge lid 3.2.1, onder c, bedraagt de bouwhoogte van kantoorgebouwen ten hoogste 15 m.

Ingevolge lid 3.2.2, onder e, bedraagt de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste:

van vrijstaande reclamezuilen: 2,5 m;

van erfafscheidingen: 4 m;

van lichtmasten: 35 m;

van geluidsschermen: 16 m;

van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van telecommunicatie: 25 m;

van antenne-installaties die op bouwwerken worden geplaatst, niet zijnde schotelantennes: 5 m;

van (beeldende) kunstwerken: 15 m;

van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 6 m;

van linkspans: 20 m.

Ingevolge artikel 15, lid 15.2, onder a, sub 1, geldt voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, dat bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

4.3. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verschil in ruimtelijke uitstraling tussen gebouwen, geen kantoorgebouwen zijnde, en overkappingen enerzijds en kantoorgebouwen anderzijds het rechtvaardigt om hiervoor in de eerste zone verschillende maximale bouwhoogten, van respectievelijk 10 m en 15 m, op te nemen. Voor zover IKV/Benelux Work Park betoogt dat de beperking van de bouwhoogte van gebouwen tot maximaal 10 m in de eerste zone ertoe leidt dat bestaande gebouwen niet als zodanig zijn bestemd, overweegt de Afdeling dat het door IKV/Benelux Work Park en Cimcool genoemde Cincinnatigebouw als zijnde een kantoorgebouw wordt toegestaan door artikel 3, lid 3.2.1, onder c, van de planregels. Verder worden bestaande gebouwen als bedoeld in artikel 15, lid 15.2, onder a, sub 1, van de planregels gedekt door die bepaling.

Nu de raad zich wat de maximale bouwhoogte van kantoren in de tweede zone betreft op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan zonder dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Voor zover IKV/Benelux Work Park en Cimcool betogen dat de maximale bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de tweede zone moet worden verhoogd van 6 m naar 20 m, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat hieraan concreet behoefte bestaat. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, vanwege de grotere ruimtelijke uitstraling van deze bouwwerken dan die van gebouwen, een gedifferentieerde regeling zoals neergelegd in artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels passend is.

Het betoog slaagt wat de maximale bouwhoogte van kantoren in de tweede zone betreft en faalt voor het overige.

5. IKV/Benelux Work Park en Cimcool kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover dat volgens hen niet waarborgt dat de noodzakelijke bluswatervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. In dit verband betogen zij dat uit het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (hierna: de VRR) van 20 december 2012 blijkt dat de bluswatervoorziening op het Benelux Work Park niet adequaat is. Het plan getuigt er niet van dat de raad zich van dit advies rekenschap heeft gegeven. Dat de raad het resterende (groeps)risico aanvaardbaar acht, doet hieraan volgens IKV/Benelux Work Park en Cimcool niet af, temeer omdat niet duidelijk is hoe groot dat risico is.

5.1. De raad stelt dat de maatregelen die door de VRR worden aanbevolen om de zelfredzaamheid te vergroten en de beheersbaarheid te verbeteren, niet zozeer nodig zijn ter beperking van de berekende risico’s, maar gewenst voor het verder kunnen terugdringen van effecten bij een groot incident. De raad wijst erop dat het plan conserverend van aard is en geen relevante gevolgen heeft voor de hoogte van het groepsrisico. De maatregelen zijn volgens de raad niet noodzakelijk vanwege hetgeen het bestemmingsplan mogelijk maakt. Dat neemt niet weg dat de raad de maatregelen onderschrijft en in overleg met de brandweer beziet op welke wijze de bluswatervoorziening binnen het Benelux Work Park kan worden verbeterd. Het was volgens de raad nog niet mogelijk een en ander in het plan te verwerken, en onwenselijk en niet nodig het plan om die reden aan te houden. Voorts is volgens de raad niet gesteld dat de aanleg van de bluswatervoorzieningen niet in overeenstemming is met het plan. Indien al van het plan zou moeten worden afgeweken, is dat mogelijk door middel van een herziening van het plan of projectbesluitvorming, aldus de raad.

5.2. In het advies van de VRR van 20 december 2012 wordt gesteld dat voor de Schiedamsedijk/Benelux Workpark geldt dat de bluswatervoorzieningen niet voldoen in geval van een groot incident. In het noordoostelijke deel is in het geheel geen bluswatervoorziening aanwezig. Daarnaast ontbreekt het hier aan secundaire bluswatervoorzieningen. De VRR adviseert de raad nader genoemde voorzieningen te realiseren, teneinde de risico's te beperken en de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpverlening te vergroten. Onder meer wordt aanbevolen het plangebied te laten voldoen aan de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR).

In paragraaf 4.7 van de plantoelichting, die naar aanleiding van de zienswijzen is aangepast, wordt onder meer het volgende vermeld: "Het bestemmingsplan Rivierzone-Oost is consoliderend van aard. Het bestemmingsplan heeft geen relevante gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico voor de omliggende risicobronnen. De gemeente Vlaardingen onderschrijft de randvoorwaarden en maatregelen uit het advies van de VRR en zal deze bij toekomstige planvorming binnen het gebied in acht nemen."

5.3. De omstandigheid dat het gaat om een consoliderend bestemmingsplan brengt op zichzelf niet mee dat het plan geen ruimte behoeft te bieden aan de door de raad onderschreven maatregelen die door de VRR worden aanbevolen, aangezien deze maatregelen mede van belang zijn in verband met hetgeen door dit plan opnieuw mogelijk wordt gemaakt. Op grond van hetgeen IKV/Benelux Work Park en Cimcool hebben aangevoerd is echter niet aannemelijk geworden dat het plan in de weg staat aan het treffen van zodanige maatregelen. Het betoog faalt.

Het beroep van Cimcool voor het overige

6. Cimcool kan zich niet verenigen met de op de verbeelding voor haar bedrijf opgenomen risico-contour en de aanduiding "kantoor" voor een deel van de aanbouw van het Cincinnatigebouw.

Volgens Cimcool wordt de contour in artikel 3, lid 3.4, van de planregels ten onrechte "bevroren". Dit is volgens haar niet gerechtvaardigd uit hoofde van een goede ruimtelijke ordening. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) en de omgevingsvergunning waarborgen reeds dat kwetsbare objecten niet aan onaanvaardbare risico’s worden blootgesteld. De bevriezing leidt volgens haar ten onrechte tot beperkingen voor gronden die zijn bestemd voor (zware) industriële doeleinden.

Voorts betoogt Cimcool dat niet duidelijk is op welk onderzoek (welke QRA) de contour is gebaseerd en of deze afwijkt van de contour die nog moet worden vergund in de aanhangige procedure tot wijziging van haar omgevingsvergunning voor milieu om de saneringssituatie ten opzichte van het Cincinnatigebouw op te heffen. Daarbij wijst zij erop dat de contour is vergroot ten opzichte van het ontwerpplan.

Voor zover de contour over een klein hoekje van de aanbouw van het Cincinnatigebouw valt, dient dat deel te worden uitgesloten van de aanduiding "kantoor", ter plaatse waarvan ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder k, van de planregels een zelfstandig kantoor is toegestaan, aangezien ter plaatse van de contour ingevolge artikel 3, lid 3.4, onder b, kwetsbare objecten niet zijn toegestaan, aldus Cimcool.

6.1. De raad stelt dat er in het plan voor is gekozen eerst Bevi-inrichtingen toe te laten ter plaatse van de aanduiding "risicovolle inrichting" en daarbij een risico-contour op te nemen in de verbeelding. Volgens de raad is deze systematiek gebruikelijk binnen de gemeente. De raad wijst hierbij op het bestemmingsplan "Maasoeverzone" en stelt dat deze systematiek vaker toelaatbaar is geacht door de Afdeling, bijvoorbeeld in de uitspraak van 11 januari 2012, in zaak nr. 201004758/1/R3.

De raad stelt voorts dat de risico-contour is gebaseerd op de provinciale risicokaart, het door DCMR opgestelde rapport Actualisatie RI Vlaardingen van juli 2012 (bijlage 6 bij de plantoelichting), de door DCMR opgestelde QRA-rapportage van januari 2013 en stukken behorend bij de ten tijde van de vaststelling van het plan lopende omgevingsvergunningaanvraag van Cimcool. De contour is gewijzigd ten opzichte van die in het ontwerpplan, aangezien die niet correct was, en is gelijk aan de 10-6 contour zoals opgenomen in de aanvraag om omgevingsvergunning van Cimcool, zodat deze voldoende ruim is voor Cimcool. Verder stelt de raad dat het een bestaande situatie betreft waarbij gebouwen (beperkt kwetsbare objecten) liggen binnen de veiligheidszone. Dit heeft geen gevolgen voor Cimcool aangezien artikel 3, lid 3.4, onder b en c, van de planregels is gericht tot de eigenaren/gebruikers van gebouwen binnen de veiligheidszone.

Het relativiteitsvereiste staat volgens de raad in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van deze gronden.

Wel merkt de raad op dat enige rechtsonzekerheid zou kunnen bestaan doordat de planregeling aldus zou kunnen worden begrepen dat de aanduiding "kantoor" ter plaatse van de tussenbouw tussen Cimcool en het Cincinnatigebouw, waarin thans een aannemersbedrijf is gevestigd, een zelfstandige kantoorfunctie toestaat en dat derhalve, hoewel zulks in de planregels uitdrukkelijk is uitgesloten, ter plaatse een (onderdeel van een) kwetsbaar object zou zijn toegelaten. Indien nodig verzoekt de raad de Afdeling de aanduiding "kantoor" voor zover toegekend aan de tussenbouw te verwijderen op de verbeelding.

6.2. Aan de gronden van het bedrijf van Cimcool is de functieaanduiding "risicovolle inrichting" toegekend. Aan gronden van en nabij het bedrijf van Cimcool is de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - bevi" toegekend. Aan een klein deel van de gronden met de aanduiding "veiligheidszone - bevi", ter plaatse van de tussenbouw tussen Cimcool en het Cincinnatigebouw, is tevens de aanduiding "kantoor" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder k, van de planregels is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kantoor" tevens een zelfstandig kantoor toegestaan.

Ingevolge lid 3.4 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

a. Bevi-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "risicovolle inrichting" en slechts voor zover de PR 10-6-contour of - indien van toepassing - de afstand zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Bevi in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Regeling externe veiligheid inrichtingen is gelegen binnen de aanduiding "veiligheidszone - bevi";

b. kwetsbare objecten zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - bevi";

c. beperkt kwetsbare objecten zijn, met uitzondering van bestaande beperkt kwetsbare objecten, niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - bevi".

6.3. Voor zover de raad stelt dat het relativiteitsvereiste zich ertegen verzet dat Cimcool zich beroept op normen van het Bevi en de omzetting daarvan in het kader van een goede ruimtelijke ordening, overweegt de Afdeling dat deze normen niet alleen strekken tot bescherming van eigenaren/gebruikers van gebouwen binnen de veiligheidszone, maar ook tot bescherming van het belang van het risicovolle bedrijf bij een zo min mogelijk belemmerde bedrijfsuitoefening, zodat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste zich niet verzet tegen een eventuele vernietiging in zoverre.

6.4. De Afdeling verstaat de beroepsgrond van Cimcool over "bevriezing" van de risico-contour aldus dat volgens Cimcool ten onrechte een - bindende - risico-contour in het bestemmingsplan is opgenomen, aangezien de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) daarvoor geen grondslag zou bieden en het Bevi en de omgevingsvergunning de externe veiligheid al voldoende zouden waarborgen.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 11 januari 2012, in zaak nr. 201004758/1/R3, bestaat voor het oordeel dat er geen grondslag bestaat voor het vaststellen van PR 10-6-contouren omdat de raad in het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan niet bevoegd zou zijn tot het vaststellen van deze contouren, geen aanleiding. In dit verband wijst de Afdeling op de Nota van Toelichting op het Bevi (Stb. 2004, 250) waarin onder meer staat dat de vertaling van grens- en richtwaarden in bestemmingsplannen op verschillende wijzen kan plaatsvinden en dat één van de mogelijkheden hiervoor is om risicocontouren op te nemen op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de Wro, gelezen in samenhang met de Wet milieubeheer en het Bevi, in dit geval de grondslag biedt voor het opnemen van de contour en de daarbij behorende regels in het bestemmingsplan. Dat deze contour en de regels ook gevolgen kunnen hebben voor de gebruiksmogelijkheden van de inrichtingen zelf, maakt dat niet anders en geeft geen aanleiding voor het oordeel dat in het plan regels zijn opgenomen die geen verband houden met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij merkt de Afdeling op dat juist in het kader van de externe veiligheid aanleiding kan bestaan om de gebruiksmogelijkheden van bedrijven en het daarbij behorende risico te reguleren in een bestemmingsplan.

De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de door de raad gehanteerde systematiek zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening dan wel het Bevi zou doorkruisen.

6.5. Nu de risico-contour, zoals door Cimcool ter zitting niet is bestreden, is gebaseerd op de aanvraag om een nieuwe omgevingsvergunning voor milieu voor haar inrichting, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze contour voor Cimcool niet passend zou zijn. Overigens hebben de raad en Cimcool in hun nadere memories van 3 onderscheidenlijk 6 februari 2015 vermeld dat de vergunning inmiddels bij besluit van 14 oktober 2014 is verleend en onherroepelijk is geworden.

6.6. Nu de raad zich wat betreft de aanduiding "kantoor" ter plaatse van de tussenbouw tussen Cimcool en het Cincinnatigebouw op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan zonder dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

6.7. Het betoog slaagt wat betreft de aanduiding "kantoor" ter plaatse van de tussenbouw tussen Cimcool en het Cincinnatigebouw en faalt voor het overige.

7. Cimcool kan zich voorts niet verenigen met de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3, lid 3.7.1, onder a, van de planregels, op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders de aanduiding "risicovolle inrichting" en "veiligheidszone - bevi" kan verwijderen indien de desbetreffende Bevi-inrichting is opgeheven. De wijzigingsbevoegdheid is volgens haar onvoldoende objectief begrensd, aangezien niet duidelijk is wat wordt bedoeld met "indien de betreffende Bevi-inrichting is opgeheven". Hierdoor worden de gebruiksmogelijkheden van het terrein onnodig ingeperkt en de waarde negatief beïnvloed.

7.1. De raad stelt dat voldoende duidelijk is wat in het normale spraakgebruik moet worden verstaan onder "opgeheven".

7.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.

Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6 van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.

7.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.7.1, aanhef en onder a, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het verwijderen van de aanduiding "risicovolle inrichting" en de bij de betreffende Bevi-inrichting behorende aanduiding "veiligheidszone - bevi", indien de betreffende Bevi-inrichting ter plaatse is opgeheven.

7.4. In de begripsbepalingen is niet nader omschreven wat onder "opgeheven" in de zin van artikel 3, lid 3.7.1, van de planregels dient te worden verstaan. De raad heeft gesteld dat voor de uitleg van deze term kan worden aangesloten bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat onder "opgeheven" wordt verstaan dat de inrichting feitelijk niet meer aanwezig is en niet meer over een omgevingsvergunning voor milieu beschikt. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt rechtsonzeker is. Het betoog faalt.

8. Cimcool kan zich niet verenigen met de bestemming "Verkeer" voor het deel van de Schiedamsedijk dat over haar bedrijfsterrein loopt.

Zij voert aan dat deze gronden, die haar eigendom zijn, in het voorheen geldende plan waren bestemd voor industriële doeleinden. Hoewel in het verleden afspraken zijn gemaakt met de gemeente omtrent het gebruik van de gronden voor verkeersdoeleinden en er beperkte erfdienstbaarheden zijn gevestigd ten behoeve van een aantal gebruikers van het bedrijventerrein, wenst zij de mogelijkheid te behouden deze gronden, waarover nu de Schiedamsedijk loopt, in de toekomst desgewenst voor bedrijfsdoeleinden te gebruiken. De dijk verhindert efficiënt gebruik van haar terrein, aldus Cimcool. Volgens Cimcool zou ook een andere ontsluitingsroute mogelijk zijn.

8.1. De raad stelt dat het feitelijk gebruik van de gronden voor verkeer en groen als zodanig is bestemd. De infrastructuur op het bedrijventerrein moet niet zonder betrokkenheid van het gemeentebestuur kunnen worden gewijzigd, aldus de raad. Voorts stelt de raad dat er geen concrete plannen bekend zijn van Cimcool voor de ontwikkeling van de desbetreffende gronden. Zolang dat niet het geval is, wil de raad de feitelijke aanwezigheid van de weg vastleggen.

8.2. Op de verbeelding is aan het deel van de Schiedamsedijk dat over het bedrijfsterrein van Cimcool loopt de bestemming "Verkeer" toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;

[…];

d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, (beeldende) kunstwerken en water.

8.3. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Niet in geschil is dat de gronden worden gebruikt voor verkeersdoeleinden. In het voorheen geldende Uitbreidingsplan in onderdelen B (Babberspolder), vastgesteld door de raad op 28 april 1950 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten op 24 mei 1951, was aan de gronden een industriebestemming toegekend. De raad heeft er op gewezen dat dit plan een zeer globaal uitbreidingsplan betrof, dat geheel op de ontwikkeling van het gebied was gericht.

De raad heeft voor de gronden de bestemming "Verkeer" opgenomen om de feitelijke aanwezigheid van de weg vast te leggen en te waarborgen dat de locatie van de ontsluiting van het bedrijventerrein niet zonder medeweten van de raad kan worden gewijzigd. Dit uitgangspunt acht de Afdeling niet onredelijk. Niet aannemelijk is geworden dat ter plaatse van de gronden aldus niet voldoende ruimte beschikbaar blijft voor de bedrijfsmatige activiteiten van Cimcool.

Voor zover Cimcool aanvoert dat zij de mogelijkheid wenst te behouden de betrokken gronden in de toekomst desgewenst voor bedrijfsdoeleinden te gebruiken, overweegt de Afdeling als volgt. In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. De Afdeling stelt vast dat Cimcool geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij ten tijde van de vaststelling van het plan beschikte over een concreet initiatief om de gronden voor bedrijfsdoeleinden te gebruiken. De enkele stelling van Cimcool dat zij het wenselijk acht de mogelijkheid daartoe te behouden, is daarvoor onvoldoende.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen aan de gronden niet langer een industriebestemming, maar de bestemming "Verkeer" toe te kennen.

Het betoog faalt.

9. Cimcool kan zich er niet mee verenigen dat haar bouwvlak niet zodanig is verruimd dat ook ter plaatse van gronden tussen de bedrijfshal van Cimcool en de oostkant van het Cincinnatigebouw alsmede gronden aan de overzijde van de Schiedamsedijk, die in het definitieve plan alsnog een bedrijfsbestemming hebben gekregen, mag worden gebouwd. Dit strookt niet met het provinciaal en gemeentelijk beleid om de beschikbare ruimte zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Het strookt ook niet met het gestelde in de Nota van Zienswijzen. Cimcool wijst er verder op dat het maximaal toegestane bebouwingspercentage wel is verhoogd en dat haar terrein reeds grotendeels is bebouwd. Het in het plan toegekende bouwvlak is volgens haar te klein voor vernieuwing, verbetering dan wel uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten.

9.1. De raad stelt dat het bouwvlak aan Cimcool voldoende ruimte biedt voor haar activiteiten en dat van concrete bouwplannen geen sprake is. De tekst in de Nota van Zienswijzen dat het bouwvlak wordt aangepast, is een verschrijving.

9.2. Op de verbeelding is aan een groot deel van de gronden van Cimcool een bouwvlak toegekend.

9.3. In het plan zijn delen van het terrein van Cimcool die in het ontwerpplan waren bestemd voor "Verkeer" en "Groen" alsnog bestemd voor "Bedrijf". Hierbij wordt in de Nota van Zienswijzen vermeld: "In verband hiermee wordt ook het bouwvlak verruimd." Daargelaten of dit een verschrijving is, de raad heeft ter zitting toegelicht dat het bouwvlak zoals opgenomen op de verbeelding in elk geval is zoals het door hem is beoogd. Daarbij heeft de raad gesteld dat het niet wenselijk is aan de gronden tussen de bedrijfshal van Cimcool en de oostkant van het Cincinnatigebouw, waar zich groen bevindt, een bouwvlak toe te kennen, aangezien dit gebouw architectonische waarde heeft en solitair in het groen moet staan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Dat, zoals Cimcool ter zitting heeft gesteld, aan de westkant van het Cincinnatigebouw ter plaatse van gronden van de gemeente wel een bouwvlak is toegekend, hetgeen volgens haar in strijd is met het uitgangspunt dat het Cincinnatigebouw solitair in het groen moet staan, brengt nog niet mee dat de raad niet van dat uitgangspunt heeft mogen uitgaan. Voorts is het beroep van Cimcool niet gericht tegen het bouwvlak voor gronden aan de westkant van het Cincinattigebouw.

Voor zover Cimcool aanvoert dat zij in de toekomst gebruik wil maken van de gronden tussen de bedrijfshal van Cimcool en de oostkant van het Cincinnatigebouw dan wel de gronden aan de overzijde van de Schiedamsedijk ten behoeve van bebouwing, overweegt de Afdeling dat de raad, zoals ook hiervoor reeds is overwogen, bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. De Afdeling stelt vast dat Cimcool geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij ten tijde van de vaststelling van het plan beschikte over een concreet bouwplan voor de betrokken gronden.

Het betoog faalt.

10. Cimcool kan zich niet verenigen met artikel 3, lid 3.4, onder h, van de planregels, op grond waarvan per bedrijf een kantooroppervlak van meer dan 50% van de bedrijfsoppervlakte en een kantooroppervlak van meer dan 1.500 m2 voor "gewone" bedrijven en 3.000 m2 voor bedrijven met de aanduiding "risicovolle inrichting" niet zijn toegestaan. Zij betoogt dat haar bedrijfsvloeroppervlakte 7.000 m2 bedraagt en haar kantooroppervlakte 1.240 m2, hetgeen reeds dicht in de buurt komt van de maximale kantooroppervlakte voor gewone bedrijven. De maximeringen zijn volgens haar willekeurig. Verder voert zij aan op termijn mogelijk kantoorfuncties uit andere Europese landen op de betrokken locatie te willen concentreren, in welke geval ongeveer 2.000 m2 nodig zal zijn. De bedrijfsvoering wordt onnodig beperkt, hetgeen ook ten koste gaat van de waarde van het onroerend goed, aldus Cimcool.

10.1. De raad stelt dat het een gebruikelijke regeling betreft die aansluit bij de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: de Verordening Ruimte). Volgens de raad zijn de in het plan opgenomen vloeroppervlakten voldoende.

10.2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Verordening Ruimte, zoals dat luidde ten tijde van belang, wijzen bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de invloedsfeer van de op kaart 5 aangeduide haltes in de kantoorontwikkelingslocaties geen bestemmingen aan die nieuwe kantoren mogelijk maken. Binnen de invloedsfeer van deze haltes liggen gronden die te voet binnen 10 minuten vanaf de haltes bereikbaar zijn.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak en minder is dan 3.000 m2.

10.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.4, aanhef en onder h, van de planregels is per bedrijf kantoorvloeroppervlak die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan; in afwijking hiervan bedraagt de kantoorvloeroppervlakte ter plaatse van de aanduiding "risicovolle inrichting" ten hoogste 3.000 m2 per bedrijf.

10.4. Nu aan de gronden van Cimcool de aanduiding "risicovolle inrichting" is toegekend, is op grond van artikel 3, lid 3.4, van de planregels ter plaatse van het bedrijf van Cimcool 3.000 m2 aan kantoorruimte toegestaan. Dit betekent dat de bestaande kantoorruimte van Cimcool, die volgens haar een oppervlakte heeft van 1.240 m2, als zodanig is bestemd, terwijl het plan daarnaast een ruime uitbreidingsmogelijkheid geeft tot 3.000 m2.

Voor zover Cimcool aanvoert dat zij in de toekomst behoefte heeft aan meer dan 3.000 m2 kantoorruimte, overweegt de Afdeling dat de raad, zoals ook hiervoor reeds is overwogen, bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. De Afdeling stelt vast dat Cimcool geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij ten tijde van de vaststelling van het plan beschikte over een concreet initiatief voor de uitbreiding van haar kantoorruimte. Voorts zou in dat geval de uitzondering van artikel 7, tweede lid, van de Verordening Ruimte niet gelden.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 1]

11. Ter zitting heeft [appellant sub 1] haar beroepsgrond inzake het ontbreken van een afzonderlijk bouwvlak voor gronden aan de Koningin Wilhelminahaven NZ 20, ingetrokken.

12. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met artikel 3, lid 3.4, onder f, van de planregels, op grond waarvan de maximale stapelhoogte voor de opslag van goederen op onbebouwde gronden niet meer mag bedragen dan de toegestane bouwhoogte voor gebouwen. Deze regel is volgens [appellant sub 1] voor de onbebouwde gronden zonder bouwvlak niet toereikend en acht aanpassing van de planregel aangewezen.

12.1. In zijn verweerschrift heeft de raad een voorstel gedaan om de planregel zelf voorziend aan te passen, waarbij werd uitgegaan van een maximale stapelhoogte van 10 m, dan wel niet hoger dan de laagste maximale bouwhoogte voor gebouwen, zoals die geldt voor de omliggende gronden. Naar aanleiding van nadere opmerkingen van [appellant sub 1] en RBT heeft de raad in zijn nadere memorie van 3 februari 2015 een nieuw voorstel gedaan. Het vorige voorstel zou mogelijk tot een vergaande beperking voor [appellant sub 1] leiden als het gaat om gronden buiten het bouwvlak, waar geen maximale bouwhoogte geldt en de toegestane stapelhoogte alsdan nihil zou zijn. De raad wil voor die situatie uitgaan van de gemiddelde maximale bouwhoogte voor gronden in de directe omgeving. Het nieuwe voorstel leidt volgens de raad ook voor RBT tot een toereikende stapelhoogte, terwijl het op andere bedrijven binnen het plangebied geen invloed heeft. [appellant sub 1] en de raad hebben ter zitting aangegeven dat op grond van de voorgestelde bepaling bij [appellant sub 1] een stapelhoogte voor de opslag van goederen op onbebouwde gronden zonder bouwvlak van 12,60 m is toegestaan.

12.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.4, onder f, van de planregels is op onbebouwde gronden opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan de toegestane bouwhoogte voor gebouwen niet toegestaan.

12.3. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan zonder dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het betoog slaagt.

Het beroep van Vopak

13. Ter zitting heeft Vopak haar beroepsgrond inzake de begrenzing van de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie", ingetrokken.

14. Vopak kan zich niet verenigen met de omvang van de geluidzone en het gezoneerde industrieterrein op de verbeelding.

Vopak betoogt dat ten onrechte niet de gehele geluidzone en het gehele gezoneerde industrieterrein op de verbeelding van dit plan zijn opgenomen.

Daarnaast heeft de raad volgens Vopak ten onrechte geen nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd om te beoordelen of de opgenomen situatie nog representatief is. Anders dan de raad stelt, is het plan niet conserverend. Vopak stelt belang te hebben bij een actueel onderzoek, omdat de reële verwachting bestaat dat de toegekende geluidruimte te beperkt is. Zij heeft namelijk de indruk dat één of meer andere bedrijven op het industrieterrein, in afwijking van de hun verleende vergunning, intensiever gebruik maken van de inrichting. Bovendien is in het verleden gesproken over beperking van de zone in het kader van ontwikkelingen in de omgeving. Voorts lijkt het er volgens Vopak op dat de raad niet heeft bezien wat de invloed is van de overige, niet als grote lawaaimaker getypeerde, bedrijven op de geluidbelasting vanwege het industrieterrein. Verder betoogt Vopak dat essentiële wijzigingen op het terrein hebben plaatsgevonden en dat ook in de nabije toekomst geheel nieuwe ontwikkelingen in de omgeving worden verwacht. Een van de ontwikkelingen is de komst van een aantal nieuwe bedrijven sinds de vaststelling van de zone. Zo is na de zonevaststelling DFDS Seaways op het terrein gekomen als buurman van Vopak, met een geheel andere geluidbelasting dan het bedrijf dat ter plaatse was gevestigd ten tijde van de vaststelling van de zone. Ter zitting heeft Vopak hieraan toegevoegd dat het gezoneerde industrieterrein is uitgebreid en dat niet is onderzocht of de geluidzone genoeg geluidruimte bevat nu bij een groot aantal vergunningen voor inrichtingen op het terrein, die in de toekomst zullen moeten worden geactualiseerd, het zogeheten nestgeluid van afgemeerde schepen ten onrechte niet is meegenomen in het akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting van die inrichtingen.

14.1. De raad stelt dat het gezoneerde industrieterrein groter is dan het plangebied en dat de buitengrens van de geluidzone geheel buiten het plangebied is gelegen. Het is volgens de raad op grond van de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening of de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) niet verplicht om het gehele gezoneerde industrieterrein en de gehele geluidzone in één bestemmingsplan neer te leggen. Het vaststellen van een verbeelding die meer dan het plangebied omvat is ook niet mogelijk. In dit verband verwijst de raad tevens naar een uitspraak van de Afdeling van 7 december 2011, in zaak nr. 200909881/1/R1, waaruit hij afleidt dat een gezoneerd industrieterrein en de geluidzone alleen op de verbeelding worden opgenomen voor zover het industrieterrein of de zone binnen het plangebied zijn gelegen.

Verder behoefde gelet op de artikelen 54 en 42, eerste lid, van de Wgh geen nieuw akoestisch onderzoek te worden verricht, omdat de geluidzone door de vaststelling van het plan niet wordt gewijzigd, aldus de raad. Dat er door de jaren heen wijzigingen hebben plaatsgevonden wat de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein betreft en dat die gevolgen kunnen hebben gehad voor de geluidbelasting vanwege het industrieterrein, maakt dat volgens de raad niet anders. Hetzelfde geldt voor mogelijke ontwikkelingen in de toekomst. Nu de zone niet is gewijzigd, bestond volgens de raad geen verplichting tot het uitvoeren van onderzoek of "hernieuwde" vaststelling. Daarbij voert de raad aan dat hij heeft geopteerd voor een conserverend plan en dat van knelpunten niet is gebleken.

14.2. Bij Koninklijk Besluit van 22 juni 1993 is rond de industrieterreinen "Vulcaanhaven", "Koningin Wilhelminahaven" en "Klein-Vettenoord" een geluidzone vastgesteld.

Ingevolge artikel 52 van de Wgh wordt in deze afdeling en de daarop berustende bepalingen verstaan onder: bestaande zone: een zone rond een op 1 januari 2007 bestaand industrieterrein.

Ingevolge artikel 54 zijn de artikelen 41 tot en met 43 en 47 van overeenkomstige toepassing op het wijzigen of opheffen van een bestaande zone.

Ingevolge artikel 41, eerste lid, kan een krachtens artikel 40 vastgestelde zone uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, met dien verstande dat opheffing alleen kan plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen industrieterrein meer is.

Ingevolge artikel 42, eerste lid, wordt bij het voorbereiden van de vaststelling of wijziging van een zone, vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar:

a. de geluidsbelasting die door woningen binnen de ontworpen zone, alsmede door andere geluidsgevoelige gebouwen of door geluidsgevoelige terreinen, vanwege het industrieterrein ten hoogste zou kunnen worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken;

b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege het industrieterrein optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten de waarden die ingevolge de artikelen 44 en 47, eerste lid, als ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan.

Ingevolge artikel 3.3.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het bestemmingsplan, voor zover de uitvoering van de Wgh zulks vereist, de ligging en de afmetingen aan van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en van geluidgevoelige terreinen, die gelegen zijn binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wgh.

14.3. Voor zover Vopak betoogt dat de geluidzone en het gezoneerde industrieterrein ten onrechte niet volledig op de verbeelding zijn opgenomen, overweegt de Afdeling als volgt. De geluidzone ligt slechts voor een klein gedeelte binnen het plangebied. Het gedeelte dat binnen het plangebied ligt, wordt in het plan niet gewijzigd. De geluidzone wordt voor zover deze buiten het plangebied ligt evenmin gewijzigd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 6 juli 2005, in zaak nr. 200408416/1, verzet de Wgh zich er niet tegen dat slechts de geluidzone in het bestemmingsplan wordt opgenomen voor zover deze in het plangebied ligt. Het betoog faalt in zoverre.

14.4. Voor zover Vopak betoogt dat de raad ten onrechte geen nieuw akoestisch onderzoek heeft uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege het industrieterrein, overweegt de Afdeling als volgt.

Vopak betoogt dat één of meer andere bedrijven op het industrieterrein in afwijking van de hun verleende vergunning handelen. Dit is echter een punt van handhaving.

De raad stelt op zichzelf terecht dat uit artikel 42 van de Wgh volgt dat, voor zover van belang, alleen bij wijziging van de geluidzone een akoestisch onderzoek moet worden ingesteld. Het onderhavige plan wijzigt het binnen het plangebied liggende deel van de geluidzone niet, zodat er in zoverre geen aanleiding was voor een hernieuwd akoestisch onderzoek.

Voor zover Vopak betoogt dat het gezoneerde industrieterrein is uitgebreid, overweegt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat het hierbij gaat om twee steigers, waarvan de geluidbelasting, zoals de raad ter zitting heeft gesteld, is meegenomen in het zonebeheermodel. In hetgeen Vopak heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in deze uitbreiding van het gezoneerde industrieterrein in redelijkheid aanleiding had moeten zien om te bezien of de geluidzone had moeten worden aangepast.

Voor zover Vopak betoogt dat de geluidzone had moeten worden heroverwogen vanwege een toename, in de loop van de afgelopen jaren en in de toekomst, van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein met inbegrip van de zogeheten kleine lawaaimakers, en omdat bij een groot aantal vergunningen voor inrichtingen op het terrein het zogeheten nestgeluid van afgemeerde schepen niet is meegenomen, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft gesteld dat er zonebeheer wordt gevoerd, waarin alle bedrijven op het gezoneerde industrieterrein worden meegenomen en dat dit geen knelpunten laat zien. Anders dan het geluid van het laden en lossen van schepen hoort het nestgeluid van afgemeerde schepen volgens de raad niet bij het geluid van de inrichtingen. Hoe dan ook is de zone volgens de raad erg ruim en bevat deze nog voldoende geluidruimte, terwijl ook de MTG-waarden nog enige ruimte bevatten. Op grond van hetgeen Vopak heeft aangevoerd acht de Afdeling, daargelaten of het nestgeluid van afgemeerde schepen tot de geluidbelasting van de inrichtingen op het gezoneerde industrieterrein moet worden gerekend, niet aannemelijk dat deze bevinding van de raad onjuist is.

Het betoog faalt ook in zoverre.

15. Vopak heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Vopak heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

16. De beroepen van IKV/Benelux Work Park, Cimcool en [appellant sub 1] zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, wat betreft de aanduiding "kantoor" voor zover deze is toegekend aan gronden met de aanduiding "veiligheidszone - bevi", en de artikelen 3, lid 3.2.1, onder c, en 3, lid 3.4, onder f, van de planregels.

17. Nu niet aannemelijk is dat derde-belanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om ten aanzien van de artikelen 3, lid 3.2.1, onder c, en 3, lid 3.4, onder f, van de planregels met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.

In verband met mogelijke belangen van derden ziet de Afdeling ten aanzien van de aanduiding "kantoor" geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.

18. De raad dient ten aanzien van de aanduiding "kantoor" een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

19. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

20. De raad dient ten aanzien van IKV/Benelux Work Park, Cimcool en [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van Vopak bestaat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van de vereniging Ondernemersvereniging IKV/Benelux Work Park, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Cimcool Industrial Products B.V. en andere en [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van Vlaardingen van 28 november 2013, kenmerk 714913, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rivierzone-Oost", wat betreft de aanduiding "kantoor" voor zover deze is toegekend aan gronden met de aanduiding "veiligheidszone - bevi", en de artikelen 3, lid 3.2.1, onder c, en 3, lid 3.4, onder f, van de planregels;

III. bepaalt dat

a. artikel 3, lid 3.2.1, onder c van de planregels als volgt komt te luiden:

"de bouwhoogte van kantoorgebouwen bedraagt ten hoogste 15 m, behoudens waar op de verbeelding met de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is aangegeven dat de bouwhoogte 20 m mag bedragen;";

b. 3, lid 3.4, onder f, van de planregels als volgt komt te luiden:

"op onbebouwde gronden is de opslag van goederen toegelaten met een maximale stapelhoogte gelijk aan de ter plaatse geldende maximale bouwhoogte voor gebouwen. Indien ter plaatse van de onbebouwde gronden geen maximale bouwhoogte voor gebouwen geldt, dan mag de maximale stapelhoogte niet meer bedragen dan de gemiddelde maximale bouwhoogte die geldt voor de gronden die direct grenzen aan de onbebouwde gronden;";

IV. bepaalt dat deze uitspraak ten aanzien van het bepaalde onder III. in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. draagt de raad van de gemeente Vlaardingen op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen ten aanzien van de aanduiding "kantoor", voor zover vernietigd, een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

VI. draagt de raad van de gemeente Vlaardingen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel III. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Vlaardingen tot vergoeding van:

- bij de vereniging Ondernemersvereniging IKV/Benelux Work Park in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 735,00 (zegge: zevenhonderdvijfendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Cimcool Industrial Products B.V. en andere in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 735,00 (zegge: zevenhonderdvijfendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;

- bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Vlaardingen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderachttien euro) voor de vereniging Ondernemersvereniging IKV/Benelux Work Park, € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Cimcool Industrial Products B.V. en andere, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere, en € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Klein Nulent

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015

271.