Raad van State, 06-05-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1400, 201400629/1/R2
Raad van State, 06-05-2015, ECLI:NL:RVS:2015:1400, 201400629/1/R2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 6 mei 2015
- Datum publicatie
- 6 mei 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2015:1400
- Zaaknummer
- 201400629/1/R2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 31 oktober 2013, kenmerk 131031/7, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied; Ruurloseweg/Abbinkdijk Hengelo" vastgesteld.
Uitspraak
201400629/1/R2.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hengelo, gemeente Bronckhorst, en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Bronckhorst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2013, kenmerk 131031/7, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied; Ruurloseweg/Abbinkdijk Hengelo" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Landgoed Zelle B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2015, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. H.B. Abel-Brabbel, bijgestaan door mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Deventer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. [persoon A] en G.H. Knoef-Vruggink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting gehoord Landgoed Zelle B.V., vertegenwoordigd door G.J. Liet, bijgestaan door mr. T.H. Liebregts, advocaat te Arnhem, en Marope op Landgoed Zelle, vertegenwoordigd door J. Hoppen.
Overwegingen
Toetsingskader en planomschrijving
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Met het plan wordt de vestiging van een zorginstelling met 16 zorgeenheden, een multifunctionele ruimte met overnachtingsmogelijkheid voor 20 personen, een verkooppunt voor streekproducten, horeca en een bedrijfswoning op Landgoed Zelle mogelijk gemaakt. Voorts staat het plan extensief recreatief medegebruik op een deel van het plangebied toe.
Formele punten
3. De raad betwist de belanghebbendheid van [appellant] en anderen, met uitzondering van de belanghebbendheid van [belanghebbende A].
3.1. [persoon A] en [persoon B] wonen op een afstand van ongeveer 305 onderscheidenlijk 380 meter van het plangebied. Vanuit hun woningen hebben zij geen zicht op de betrokken percelen. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de door hen bestreden plandelen mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts hebben [persoon A] en [persoon B] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [persoon A] en [persoon B] geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen. Het beroep, voor zover ingediend door [persoon A] en [persoon B], is niet-ontvankelijk.
3.2. De woningen van [appellant], [belanghebbende B], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] staan op afstanden van ongeveer 200 meter van het plangebied. Vanuit hun woningen hebben zij zicht op de betrokken percelen. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt is de afstand van deze woningen tot het plangebied zodanig dat ten aanzien van hen een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang kan worden aangenomen.
[belanghebbende E] is eigenaar van gronden gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied. Gelet hierop en op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de door hem bestreden plandelen mogelijk worden gemaakt, is hij belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover ingediend door [appellant], [belanghebbende B], [belanghebbende C], [belanghebbende D] en [belanghebbende E], ontvankelijk.
Onder [appellant] en anderen wordt in het vervolg verstaan: [appellant] en anderen, behoudens [persoon A] en [persoon B].
4. De raad stelt dat de bezwaren van [appellant] en anderen die zien op de maximale planologische bebouwingsmogelijkheden, de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking en de gestelde strijd met artikel 2 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: RVG) buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat deze eerst in de beroepsfase zijn aangevoerd. De raad acht het aanvoeren van deze beroepsgronden in strijd met de goede procesorde.
4.1. Uit artikel 6:13 van de Awb vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Het beroep van [appellant] en anderen steunt op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.
Het betoog faalt.
Inhoudelijk
5. [appellant] en anderen richten zich tegen de plandelen met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur" en "Maatschappelijk". Zij stellen dat ten onrechte niet de maximale bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van het plan zijn onderzocht, aangezien de raad bij de beoordeling van de effecten is uitgegaan van het door de initiatiefnemer opgestelde bouwplan. Zij stellen dat het plan meer bebouwing en gebruik mogelijk maakt dan is opgenomen in het bouwplan. Daarnaast zijn volgens hen de effecten van het plan onduidelijk, omdat de begrippen ‘zorgeenheid’, ‘verkooppunt voor streekeigen producten’, ‘lichte horeca’ en ‘informatiepunt voor bezoekers’ niet zijn gedefinieerd.
Zij betogen dat de raad ten onrechte bij de beoordeling van de effecten geen rekening heeft gehouden met het op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur" toegestane gebruik voor extensief recreatief medegebruik.
5.1. De raad stelt dat hij overeenkomstig het door de initiatiefnemer opgestelde bouwplan bij de beoordeling van de effecten van het plan is uitgegaan van een maximumoppervlakte van 850 m2 aan bebouwing op de gronden met de bestemming "Maatschappelijk", waarbij de hooimijt wel en de dienstwoning niet is meegeteld. De raad stelt dat de maximumoppervlakte in het plan is vastgelegd. Volgens de raad volgt uit artikel 4, lid 4.1.2, van de planregels dat de verschillende in lid 4.1.1 genoemde doeleinden van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" slechts in samenhang en ter ondersteuning van de zorgeenheden kunnen worden gerealiseerd, zodat het niet mogelijk is op de gronden slechts een horecagelegenheid of een winkel voor streekgebonden producten te vestigen.
Het extensief recreatieve medegebruik van de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur" biedt volgens de raad slechts beperkte gebruiksmogelijkheden. Op deze gronden mag binnen het bouwvlak slechts een gebouw worden gerealiseerd, dat een maximale oppervlakte van 700 m2 heeft, aldus de raad.
5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels, zijn de voor "Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur" aangewezen gronden bestemd voor:
a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
b. het behoud van landschapselementen;
c. agrarisch grondgebruik;
d. extensief recreatief medegebruik;
e. waterhuishoudkundige doeleinden;
f. nutsvoorzieningen;
g. een informatiepunt voor bezoekers van het landgoed;
h. een parkeervoorziening voor maximaal 20 parkeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein".
Ingevolge lid 3.1.2, onder b, mogen de gronden worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied, zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering en dergelijke.
Ingevolge lid 3.2.1 zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan die ten dienste staan van de bestemming.
Ingevolge lid 3.2.2 mogen gebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen het "bouwvlak".
Ingevolge lid 3.2.4 dienen bedrijfsgebouwen te voldoen aan de volgende maatvoering:
[…]
c. De maximale oppervlakte van bebouwing bedraagt 700 m2.
5.3. Voor het oordeel dat de raad bij de beoordeling van de effecten van het plan geen rekening heeft gehouden met het binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur" toegestane gebruik voor extensief recreatief medegebruik, bestaat geen aanknopingspunt.
Ingevolge de aanhef van artikel 3, lid 3.2.4, van de planregels heeft hetgeen in dat lid is bepaald betrekking op de maatvoering van bedrijfsgebouwen. Anders dan de raad stelt, is in lid 3.2.4, aanhef en onder c, geen beperking van de oppervlakte van andere gebouwen dan bedrijfsgebouwen opgenomen. Het plan komt op dit punt niet overeen met hetgeen de raad heeft beoogd, zodat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Of de maximale oppervlakte van 700 m2 geldt per bedrijfsgebouw dan wel voor alle bedrijfsgebouwen tezamen kan uit het samenstel van de aanhef van lid 3.2.4 en het bepaalde in lid 3.2.4, onder c, niet met zekerheid worden vastgesteld. De raad is dan ook ten onrechte ervan uitgegaan dat slechts één gebouw met een maximale oppervlakte van 700 m2 is toegestaan. Dit klemt te meer nu het bouwvlak een oppervlakte van ongeveer 3.000 m2 heeft. Gelet op het voorgaande heeft de raad het plan, voor zover het betreft het bouwvlak op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur" in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld.
Het betoog slaagt.
5.4. Ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:
a. een intramurale zorgvoorziening met 16 zorgeenheden, bestaande uit een woongebouw voor begeleid wonen;
b. maximaal één bedrijfswoning;
c. een multifunctionele ruimte waar overnacht mag worden, maximaal 20 personen;
d. een verkooppunt voor streekeigen producten;
e. lichte horeca met bijbehorend terras;
f. een informatiepunt voor bezoekers van het landgoed;
g. kleinschalige land- en tuinbouw gerelateerd aan de maatschappelijke functie.
Ingevolge lid 4.1.2, onder a, zijn ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - 1" de onder ‘Omschrijving’ opgenomen maatschappelijke functies toegestaan. Daarnaast dient voldaan te worden aan de overige bepalingen in de tabel, behorend bij de betreffende aanduiding.
In de tabel staat voor de functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - 1" onder ‘Omschrijving’:
‘Een intramurale zorgvoorziening, bestaande uit 16 zorgeenheden voor begeleid wonen en een bedrijfswoning met bijbehorende voorzieningen.
Een deel van de bedrijfswoning in de boerderij zal worden gebruikt als bedrijfsruimte.’
Onder ‘Bestaande bebouwde oppervlakte in m2’ staat:
‘850 (incl. hooimijt, exclusief dienstwoning)’.
Onder ‘Uitbreiding’ is het veld in de tabel leeggelaten.
5.5. Ten aanzien van het gebruik van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" en de functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - 1" zijn artikel 4, leden 4.1.1 en 4.1.2, van de planregels van toepassing. De Afdeling is niet gebleken dat in het plan voor de uitleg van de in voornoemde bepalingen opgenomen begrippen ‘zorgeenheid’, ‘verkooppunt voor streekeigen producten’, ‘lichte horeca’ en ‘informatiepunt voor bezoekers’ in dit geval niet van de gangbare betekenis kan worden uitgegaan en dat dit tot onduidelijkheid zal leiden. De raad heeft dan ook in redelijkheid een nadere begripsbepaling in de planregels achterwege kunnen laten.
Op de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" en de functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - 1" zijn ingevolge lid 4.1.1, onder a tot en met g, van de planregels alle in dat lid genoemde functies toegelaten. De raad stelt dat hij met lid 4.1.2, onder a, heeft beoogd een onderlinge rangschikking in deze functies aan te brengen. De onderlinge verhouding tussen het bepaalde in artikel 4, lid 4.1.1, van de planregels en het bepaalde in lid 4.1.2 is echter niet in de planregels bepaald. Derhalve is niet duidelijk of de in lid 4.1.1, onder a tot en met g, genoemde functies zelfstandig zijn toegestaan, dan wel of overeenkomstig lid 4.1.2, onder a, een intramurale zorgvoorziening, bestaande uit 16 zorgeenheden voor begeleid wonen en een bedrijfswoning met bijbehorende voorzieningen is toegestaan. Daarmee bieden de planregels geen zekerheid over het toegestane gebruik van de desbetreffende gronden.
Het betoog slaagt.
5.6. Aan de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" is de functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - 1" toegekend. De raad stelt dat op deze gronden geen bebouwing aanwezig is en dat in de planregels een maximumoppervlakte van 850 m2 voor nieuw op te richten bebouwing op deze gronden is vastgelegd. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit de bepaling in artikel 4, lid 4.1.2, van de planregels dat de bestaande oppervlakte 850 m2 bedraagt niet duidelijk dat de totale oppervlakte van de bedrijfsbebouwing na uitbreiding ten hoogste 850 m2 bedraagt. De Afdeling betrekt daarbij dat ter plaatse geen bestaande bebouwing aanwezig is, terwijl in de planregels alleen de oppervlakte aan bestaande bebouwing is vermeld. Voorts kan het leeglaten van het veld in de tabel onder ‘Uitbreiding’ tot twijfel leiden over de uitbreidingsmogelijkheden. Dat de raad ter zitting heeft verklaard dat abusievelijk in de tabel is vermeld dat het bestaande bebouwing betreft, maakt dit niet anders. Uit het voorgaande volgt dat de bouwmogelijkheden op de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" niet rechtszeker in de planregels zijn vastgelegd. Gelet op hetgeen hiervoor en onder 5.5 is overwogen, heeft de raad het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk", in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld.
Het betoog slaagt.
6. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het bouwvlak op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap en Natuur" en voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" is genomen in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep is gegrond. Gelet op de onverbrekelijke samenhang tussen het voornoemde plandeel en planonderdeel en het overige deel van het bestreden besluit, dient het besluit in zijn geheel te worden vernietigd.
Overige beroepsgronden
7. De Afdeling ziet uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting aanleiding de overige beroepsgronden te bespreken.
8. [appellant] en anderen betogen dat het plan ten onrechte leidt tot verstedelijking. [appellant] en anderen voeren aan dat niet is gemotiveerd of de met het plan mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte en of deze behoefte niet kan worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied van de regio, zodat het plan naar hun mening ook in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is vastgesteld. Zij voeren daartoe aan dat de behoefte aan de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling niet is aangetoond. Voor zover de raad stelt dat de gasten van de zorgvoorziening door het verrichten van werkzaamheden bijdragen aan de instandhouding van het landgoed, is daarmee volgens [appellant] en anderen de behoefte aan het plan niet gegeven. Zij stellen dat gasten die niet op het landgoed overnachten thans reeds werkzaamheden op het landgoed verrichten, zodat het bieden van een overnachtingsmogelijkheid daarvoor niet noodzakelijk is.
8.1. De raad stelt dat het plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
8.2. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt in dit besluit en de hierop berustende bepalingen verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
8.3. Zoals hiervoor weergegeven onder 5.3, 5.4 en 5.5, bieden de planregels onvoldoende zekerheid over de ter plaatse toegestane gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. De Afdeling ziet uit het oogpunt van een definitieve geschilbeslechting aanleiding om te bezien of het plan zoals de raad dat heeft beoogd vast te stellen een stedelijke ontwikkeling mogelijk zou maken. De raad heeft met het plan beoogd een intramurale zorgvoorziening met 16 zorgeenheden met bijbehorende voorzieningen waaronder een multifunctionele ruimte met overnachtingsmogelijkheid voor maximaal 20 personen met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 850 m2 mogelijk te maken, met daarbij een bedrijfswoning, hooimijt en een gebouw met een oppervlakte van maximaal 700 m2. Gelet op deze gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden die de raad in het plan heeft willen bieden, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat hiermee een stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Het voorgaande betekent dat de raad het bestreden besluit diende te motiveren aan de hand van de stappen als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
Met de wijzigingsbevoegdheid die in artikel 4, lid 4.6, van de planregels is opgenomen, kan een extra zorggebouw met een maximale oppervlakte van 1.200 m2 voor maximaal 16 zorgeenheden voor begeleid wonen worden toegestaan. Gelet op deze bebouwingsmogelijkheden, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat ook met voornoemde wijzigingsbevoegdheid een stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Wat betreft de bebouwing die op grond van de wijzigingsbevoegdheid wordt mogelijk gemaakt, overweegt de Afdeling dat, zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 februari 2014 in zaak nr. 201303143/1/R4), de raad reeds bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid inzicht moet geven in de vraag of binnen de planperiode met een regionale behoefte aan de mogelijk te maken ontwikkeling rekening moet worden gehouden en of deze ontwikkeling in het licht van de overige in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro geformuleerde voorwaarden binnen het plangebied zal kunnen worden gerealiseerd.
De raad heeft in de toelichting niet beschreven dat de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Ook heeft de raad het bestreden besluit niet gemotiveerd aan de hand van de stappen als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
Het betoog slaagt.
9. [appellant] en anderen betogen ten slotte dat realisatie van het plan, waarvan het plangebied geheel is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur, in strijd is met hetgeen is bepaald in artikel 18 van de RVG. Tevens betogen [appellant] en anderen dat het plan in strijd is met de bepalingen die in artikel 2 van de RVG over verstedelijking zijn opgenomen.
9.1. Op 17 oktober 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland, met overgangsrechtelijke bepalingen, in werking getreden en is de RVG ingetrokken. Het is niet op voorhand duidelijk of bij een eventueel nieuw te nemen besluit aan de RVG dient te worden getoetst, nu dit mede afhangt van procedurele keuzes van de raad. De Afdeling ziet geen aanleiding thans in het kader van de definitieve beslechting van het geschil de beroepsgronden over de RVG te bespreken.
Slotoverwegingen
10. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
11. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep voor zover ingediend door [persoon A] en [persoon B] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst van 31 oktober 2013, kenmerk 131031/7, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied; Ruurloseweg/Abbinkdijk Hengelo";
IV. draagt de raad van de gemeente Bronckhorst op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Bronckhorst tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Bronckhorst aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Westland, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Westland
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
425-803.