Home

Raad van State, 13-01-2014, ECLI:NL:RVS:2014:94, 201208221/1/V2

Raad van State, 13-01-2014, ECLI:NL:RVS:2014:94, 201208221/1/V2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
13 januari 2014
Datum publicatie
22 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:RVS:2014:94
Zaaknummer
201208221/1/V2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 16 februari 2012 heeft de minister, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Uitspraak

201208221/1/V2.

Datum uitspraak: 13 januari 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

1. [de vreemdeling],

2. de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 8 augustus 2012 in zaak nr. 12/5480 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2012 heeft de minister, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 8 augustus 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en de minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) hoger beroepen ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

In het hoger beroep van de vreemdeling

2. Voor zover de door de vreemdeling overgelegde nadere stukken dateren van ná de aangevallen uitspraak en de inhoud daarvan ziet op de periode van ná de aangevallen uitspraak, kunnen die stukken niet worden betrokken bij de beoordeling van het hoger beroep, nu de aangevallen uitspraak ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) dwingend als object van hoger beroep is aangewezen.

3. Hetgeen de vreemdeling overigens in hoger beroep heeft aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan, mede gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling over het rechterlijk beoordelingskader voor beroepen tegen besluiten van gelijke strekking (zie: uitspraak van 27 juni 2013 in zaak nr. 201101466/1/V2) niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.

4. Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond.

In het hoger beroep van de staatssecretaris

5. Hetgeen de staatssecretaris in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dit oordeel volstaan.

6. Het hoger beroep van de staatssecretaris is eveneens kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De staatssecretaris zal, mede gelet op rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45, met inachtneming van de rechtbankuitspraak en de hiervoor onder 2 bedoelde stukken opnieuw op de aanvraag van de vreemdeling en hetgeen zij daaraan ten grondslag heeft gelegd, moeten beslissen.

7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Bosma

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2014

572-657.