Home

Raad van State, 15-01-2014, ECLI:NL:RVS:2014:75, 201306580/1/R6

Raad van State, 15-01-2014, ECLI:NL:RVS:2014:75, 201306580/1/R6

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 22 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Noorderhaven" vastgesteld.

Uitspraak

201306580/1/R6.

Datum uitspraak: 15 januari 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Flamco IMZ B.V. (hierna: Flamco), gevestigd te Zutphen,

2. [appellant sub 2], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Zutphen,

en

de raad van de gemeente Zutphen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Noorderhaven" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Flamco en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2013, waar Flamco, vertegenwoordigd door H.B. Robers en bijgestaan door mr. drs. M.M. Kaajan, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door J.N.J.W. Horak en bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door T.C. Jansen, E. Koning en R. Bruinsma, allen werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Deventer, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van nieuwe woningen, centrumfuncties en kantoren in het gebied Noorderhaven in Zutphen. Het plan is grotendeels globaal van aard en heeft als doel de voorziene ontwikkeling op hoofdlijnen vast te leggen. Alleen de eerste fase is gedetailleerd vastgelegd. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Dreef en het bedrijventerrein De Mars, aan de oost- en zuidzijde door de spoorlijn Arnhem-Deventer en aan de westzijde door de IJssel.

Intrekking beroepsgronden

3. Flamco heeft haar beroep ten aanzien van de afstand van de uit te werken woonbestemming tot haar munitieopslag ingetrokken. [appellant sub 2] heeft het beroep wat betreft het betoog dat niet duidelijk is of rekening is gehouden met zijn vuurwerkbewaarplaats ingetrokken.

Relativiteitsvereiste

4. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mag de administratieve rechter een besluit niet vernietigen op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

5. Flamco betoogt dat de raad op verkeerde gronden heeft geconcludeerd dat geen passende beoordeling als bedoeld in artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) nodig was. Uit het "Nader ecologisch onderzoek Noorderhaven Zutphen" van 5 juli 2010 van Arcadis B.V. (hierna: het nader ecologisch onderzoek) blijkt dat mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. In dat geval dient een volledige passende beoordeling te worden gemaakt. Flamco betoogt dat artikel 8:69a van de Awb niet in de weg staat aan vernietiging op grond van de strijdigheid van het plan met artikel 19j van de Nbw 1998 omdat strijd met dit artikel er toe leidt dat het plan niet uitvoerbaar is en de norm van de uitvoerbaarheid strekt tot bescherming van haar belang.

5.1. De raad stelt dat de normen uit de Nbw 1998 niet strekken tot bescherming van de belangen van Flamco en het betoog ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het plan kan leiden.

5.2. De bepalingen van de Nbw 1998 hebben met name ten doel om het algemene belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011 in zaak nr. 201008514/1/M3 volgt dat de individuele belangen van burgers die in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura 2000-gebied wonen bij behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Nbw 1998 beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Nbw 1998 kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Hiervan is bij Flamco geen sprake. De betrokken normen van de Nbw 1998 strekken kennelijk niet tot bescherming van de bedrijfseconomische belangen van Flamco. Hetgeen Flamco over het niet maken van een passende beoordeling heeft aangevoerd, kan op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het plan. Het betoog van Flamco dat artikel 8:69a van de Awb niet in de weg staat aan vernietiging, omdat haar beroepsgrond is gericht op de uitvoerbaarheid van het plan, kan niet slagen, nu Flamco betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 19j van de Nbw 1998 en het beroep strekt tot vernietiging van het besluit wegens strijd met dit artikel. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van het betoog.

6. Flamco betoogt voorts dat het plan niet uitvoerbaar is omdat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) noodzakelijk is voor het verstoren en vernielen van vaste verblijfplaatsen van vleermuissoorten, het vernielen van jaarrond beschermde nesten van vogels en het vernielen van beschermde plantensoorten. Het enkel mitigeren van de effecten is niet voldoende om overtreding van de Ffw te voorkomen. Flamco betoogt dat een reële kans bestaat dat de ontheffing voor de Ffw niet verleend kan worden gelet op het strenge toetsingskader voor de in het gebied aanwezige soorten laatvlieger en gewone dwergvleermuis die in bijlage IV van de habitatrichtlijn staan en de in het plangebied voorkomende beschermde vogelsoorten.

6.1. De raad stelt dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het plan op grond van strijd met de Ffw.

6.2. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

6.3. Een redelijke toepassing van het relativiteitsvereiste, als vervat in artikel 8:69a van de Awb, brengt met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de normen van de Flora- en faunawet omdat die normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, zich evenmin op die normen kunnen beroepen ten betoge dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is. Het betoog van Flamco strekt tot vernietiging van het bestreden besluit op de grond dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege het in strijd met de Ffw verstoren en vernielen van vaste verblijfplaatsen van vleermuissoorten, het vernielen van jaarrond beschermde nesten van vogels en het vernielen van beschermde plantensoorten. In zoverre beroept Flamco zich, ter onderbouwing van haar stelling dat het plan niet uitvoerbaar is, dan ook op de strijdigheid met de rechtsregels uit de Ffw. De ingeroepen normen uit de Ffw strekken tot bescherming van de genoemde plant- en diersoorten en hun nesten en vaste rust- of verblijfplaatsen. Het daadwerkelijke belang waarin Flamco dreigt te worden geraakt als gevolg van de realisering van het plan, is haar bedrijfsbelang dat is gelegen in het kunnen voortzetten en uitbreiden van de bedrijfsactiviteiten. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 19 juni 2013 in zaak nrs. 201210708/1/A4, 201210709/1/A4, 201210711/1/A4, 201210712/1/A4, 201210714/1/A4, 201210745/1/A4, 201210748/1/A4, 201210751/1/A4, 201210752/1/A4 behoeft niet in alle gevallen op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Ffw met de bescherming van diersoorten tevens bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe leefomgeving van omwonenden. Dit geval doet zich, gelet op het feit dat het belang van Flamco gelegen is in haar bedrijfsbelang echter hier niet voor. De ingeroepen normen uit de Ffw strekken derhalve kennelijk niet tot bescherming van het belang van Flamco. Dit betekent dat het betoog van Flamco dat het plan niet uitvoerbaar is omdat geen ontheffing op grond van de Ffw verleend kan worden, wat hier verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dat betoog

Beroep Flamco

Flamco - beperking bedrijfsactiviteiten

7. Flamco betoogt dat de in het plan voorziene woningen in de nabijheid van haar bedrijf aan de Hermesweg 2 te Zutphen in de weg staan aan de geplande uitbreiding van haar bedrijfsactiviteiten. Flamco heeft concrete plannen voor de uitbreiding van de capaciteit van de productie binnen de huidige bebouwing, waarvan het gemeentebestuur op de hoogte is, aldus Flamco.

7.1. De raad stelt dat de geluidbelasting van Flamco maatgevend is voor de milieubelasting vanwege Flamco. In het plan is als uitgangspunt gehanteerd dat bij de uitwerking de geluidbelasting op woningen die het plan mogelijk maakt niet hoger is dan 50 dB(A). Ingevolge artikel 11, lid 11.2, aanhef en onder r, onder 1, van de planregels mag woningbouw alleen buiten de 50 dB(A) contour worden gerealiseerd. Voor de gronden met de bestemming "Woongebied - Uit te werken" en de aanduiding "overig veld 5" geldt ingevolge artikel 11, lid 11.2, aanhef en onder s, van de planregels dat de woningen aan de noordwestzijde, de noordzijde en de noordoostzijde ten opzichte van de bedrijfsbestemming moeten worden voorzien van een aaneengesloten dove gevel, zodanig dat geen sprake is van een gevel in de zin van de Wet geluidhinder. Op de gronden tussen het bouwblok op de gronden met de aanduiding "overig veld 5" en de bedrijfsbestemming zijn geen geluidgevoelige functies toegestaan. Daarnaast is een aanduiding "milieuzone - hinderzone" met een straal van 50 m rond het bedrijf Flamco in de verbeelding opgenomen. Deze zone ligt gedeeltelijk op de in de nabijheid van Flamco gelegen gronden met de bestemming "Woongebied - Uit te werken" en de aanduiding "overig veld 4" en de gronden met de bestemming "Groen" en de aanduiding "overig veld 21B".

De raad stelt dat Flamco op 31 mei 2012 een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit milieu bij het college van burgemeester en wethouders van Zutphen heeft ingediend, die op 4 oktober 2012 en 14 januari 2013 is aangevuld. De raad stelt dat uit het akoestisch onderzoek bij deze aanvraag blijkt dat de aangevraagde activiteit leidt tot een geluidbelasting met een etmaalwaarde van 50 dB(A) op 25 m van het bedrijf. Dit is ruimschoots binnen de aanduiding "milieuzone - hinderzone". Het plan staat in zoverre wat betreft de geluidbelasting niet in de weg aan de uitbreiding. Daarnaast staat het plan niet in de weg aan verdere uitbreiding van de activiteiten mits de geluidbelasting binnen de milieuzone-hinderzone blijft en op de overige voorziene woningen niet groter wordt dan 50 dB(A), aldus de raad.

7.2. De raad heeft aannemelijk gemaakt dat het plan de gewenste uitbreiding en de vergunde bedrijfsvoering wat het geluidaspect betreft niet beperkt. Flamco heeft geen concrete aanvraag ingediend voor verdere uitbreiding van haar bedrijfsactiviteiten. Gelet daarop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat Flamco niet zodanig in haar bedrijfsvoering wordt beperkt dat de uit te werken woonbestemming niet had mogen worden vastgesteld. Het betoog van Flamco faalt.

Flamco - Uitwerkingsregels en wijzigingsbevoegdheid

8. Flamco richt zich tegen de bestemming "Woongebied - Uit te werken", wat betreft de uitwerkingsregels in artikel 11, lid 11.2, van de planregels. Zij betoogt dat deze uitwerkingsregels onvoldoende objectief begrensd zijn. In het bijzonder betoogt zij dat de norm goed woon- en leefklimaat in artikel 11, lid 11.2, aanhef en onder r, niet voldoende afgebakend is met criteria. De nadere afweging die het college ingevolge artikel 11.2, aanhef en onder r, onder 2, van de planregels kan maken ten aanzien van het toelaten van woningen bij een geluidbelasting van 53 dB(A) is volgens Flamco evenmin voldoende objectief bepaald.

Vanwege voornoemde bezwaren tegen de bestemming "Woongebied - Uit te werken" betoogt Flamco dat de wijzigingsbevoegdheid in artikel 21, lid 21.1, van de planregels eveneens niet in stand kan blijven, voor zover het betreft de bevoegdheid de bestemming "Groen" van de gronden ten westen van de bedrijfspanden van Flamco te wijzigen in de bestemming "Woongebied - Uit te werken".

8.1. De Afdeling overweegt dat, anders dan ten aanzien van de wijzigingsregels, waarop artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro betrekking heeft, ten aanzien van uitwerkingsregels, als bedoeld in het eerste lid, onder b, niet de eis wordt gesteld dat deze bij het bestemmingsplan objectief zijn begrensd. Het betoog van Flamco dat de uitwerkingsregels niet objectief zijn begrensd, wat daar ook van zij, kan derhalve niet leiden tot vernietiging van de uitwerkingsregels.

Artikel 3.1.4 van het Besluit ruimtelijke ordening brengt evenwel met zich dat uitwerkingsregels voldoende inzicht dienen te bieden in de toekomstige ontwikkeling van het uit te werken gebied. Dit betekent dat naarmate de gevestigde belangen in een bepaald gebied groter of talrijker zijn, een groter inzicht hierin moet worden geboden.

8.2. Ingevolge artikel 11, lid 11.2, van de planregels werkt het college de in lid 11.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van onder andere de volgende regels:

a. voor de gronden binnen het plangebied met een woonbestemming (Woongebied, Woongebied - Uit te werken en Centrum - Uit te werken) geldt voor deze bestemmingen gezamenlijk, dat maximaal 840 woningen mogen worden gerealiseerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid als genoemd onder 21.1 sub a en de bevoegdheid tot afwijken als genoemd onder 11.4 onder a in dit aantal niet zijn meegenomen;

(…)

r. woningen en andere hindergevoelige objecten zijn uitsluitend toegelaten indien genoegzaam is aangetoond dat feitelijk en op grond van de juridisch vergunde situatie de milieuruimte van binnen en buiten het plangebied gelegen bedrijven zodanig is aangepast dat daarmee ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Bij uitwerking wordt rekening gehouden met:

1. de geluiduitstraling van de binnen en buiten het plangebied gelegen bedrijven, waarbij pas buiten de 50 dB(A) contour wordt voorzien in de bestemming wonen;

2. dan wel wordt bij de uitwerking afgewogen of ook bij een geluidbelasting van maximaal 53 dB(A) ten gevolge van binnen of buiten het plangebied gelegen bedrijven, woningbouw kan worden toegelaten. Hierbij dient de geluidruimte van 53 dB(A) op grond van de feitelijke en juridische situatie te worden vastgelegd en dient bij de uitwerking van de bouwvlakken rekening gehouden wordt met de geluidbelasting vanwege de bedrijven. De geluidbelasting van maximaal 53 dB(A) wordt alleen acceptabel geacht, vanwege de al aanwezige geluidbelasting vanwege wegverkeer en de aanwezigheid van een geluidluwe gevel.

s. in afwijking van het gestelde onder r geldt ter plaatse van de aanduiding "Overig -veld 5" dat:

1. de woningen aan de noordwest-, noord en noordoostzijde ten opzichte van de gronden met een bedrijfsbestemming worden voorzien van een aaneengesloten zogenaamde dove gevel, zodanig dat er geen sprake is van een gevel in de zin van de wet geluidhinder. De gevel moet bovendien worden uitgevoerd zonder te openen delen en zonder ventilatievoorzieningen. Deze maatregelen en het behoud er van dienen middels voorschriften bij de 'omgevingsvergunning tot bouwen' te worden geborgd.

2. Op de gronden tussen het bouwblok en de gronden met een bedrijfsbestemming geen geluidgevoelige functies zijn toegelaten.

In lid 11.3 van dit artikel zijn specifieke uitwerkingsregels gegeven waaronder een nadere specificering van het maximaal aantal woningen per aangeduid "veld" en bouwregels voor de aangeduide velden binnen het plangebied.

8.3. Het bestemmingsplan voorziet met de bestemming "Woongebied - Uit te werken" in een nieuw woongebied. Hiermee bestaat al een ruime mate van inzicht in de toekomstige ontwikkeling van het uit te werken gebied. Voorts voorzien de uitwerkingsregels voor de als velden aangeduide deelgebieden in het maximaal aantal woningen en in bouwregels voor deze woningen. De Afdeling is, gelet op de gedetailleerde uitwerkingsregels voor de verschillende delen van het plangebied in artikel 11.2 en 11.3 van de planregels, van oordeel dat de doelstellingen voor het uit te werken plan op zodanige wijze worden aangegeven dat voldoende inzicht wordt verkregen in de toekomstige ontwikkeling van het plangebied. Het betoog van Flamco faalt in zoverre. Nu het betoog ten aanzien van de bestemming "Woongebied - Uit te werken" faalt, faalt het betoog wat betreft de wijzigingsbevoegdheid, nu dat tevens op de voorwaarden van deze bestemming ziet, eveneens.

Flamco - Grondwaterstromen

9. Flamco heeft twijfels over het bodemonderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het plan, met name wat betreft de invloed van het plan op de grondwaterstromen. Zij betoogt dat de raad de door haar ingediende zienswijze, die onderbouwd is met een rapport van Oranjewoud, onvoldoende heeft weerlegd.

9.1. De raad verwijst in de zienswijzen naar de notitie van Tauw van 22 september 2010 in bijlage 2 van de plantoelichting. In deze notitie staat dat de aanleg van de haven binnen een beperkte straal effect heeft op de omliggende grondwaterstanden en niet leidt tot een wijziging van de grondwaterstromen ter plaatse van de zogenoemde verontreinigingspluim. De aanleg van de spoorwegonderdoorgangen hebben slechts een zeer beperkt effect op de grondwaterstanden en grondwaterstroming in de omgeving, vanwege de aanlegmethode met onderwaterbeton. De invloedstraal reikt niet tot aan de verontreinigingspluim, aldus de notitie van Tauw.

9.2. Oranjewoud onderschrijft het model en de uitkomsten van het onderzoek van Tauw waaruit blijkt dat de invloed van het plan leidt tot enkele centimeters grondwaterdaling en stijging. De visualisatie van de effecten in "isohypsen" geeft volgens Tauw echter geen goed beeld van de effecten op de verontreinigingspluim. Hiervoor is een visualisatie met stroombanen beter geschikt. Hierdoor is onduidelijk wat de invloed is van de stijging en daling van de grondwaterstand op de stroomsnelheid van het grondwater en het mogelijke effect op de verplaatsing van de verontreinigingspluim. Ook stelt Oranjewoud dat de invloed van de hemelwaterinfiltratie onvoldoende in beeld is gebracht.

In een aanvullende notitie van Tauw van 8 oktober 2013 stelt Tauw dat een weergave met stroombanen gelet op het geringe richtings- en snelheidsverschil van de grondwaterstromingen geen leesbare afbeelding oplevert. De infiltratie van het hemelwater levert een diffuse afvoer op over het gebied. Gelet daarop en gelet op de drainerende, infiltrerende en waterdrukeffecten van de IJssel in het gebied zal de invloed van het infiltrerende hemelwater geen wezenlijk effect hebben op de verontreinigingspluim ter plaatse van de bedrijfslocatie van Flamco, aldus de aanvullende notitie van Tauw. Ter zitting heeft Flamco aangegeven dat door de modellen geen 100% zekerheid kan worden geboden dat geen effect op de verontreinigingspluim optreedt. Deze zekerheid kan volgens Flamco alleen verkregen worden door daadwerkelijk in de praktijk te meten wat de effecten zijn.

9.3. De validiteit van de gebruikte modellen is door Flamco onderschreven. De Afdeling overweegt dat modellen noodzakelijkerwijs altijd een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weergeven en daardoor nooit 100% zekerheid over de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid kan geven. Gelet op de notitie van Tauw en de aanvullende notitie van Tauw, waarin de opmerkingen van Oranjewoud zijn weerlegd, geeft hetgeen Flamco heeft betoogd de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat het plan leidt tot een zodanige verandering van de grondwaterstromen dat die een effect zal hebben op de verontreinigingspluim ter plaatse van de bedrijfslocatie van Flamco. Het betoog van Flamco faalt.

Flamco - Uitvoerbaarheid

10. Flamco betoogt dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op de zienswijze waarin is betoogd dat niet vast staat dat het plan economisch en financieel uitvoerbaar is omdat het exploitatiegebied kleiner is dan het plangebied en dat niet is onderzocht of de wijzigingsbevoegdheid in het plan financieel uitvoerbaar is.

10.1. De raad heeft in de reactie op de zienswijzen gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid op het perceel van Flamco niet langer is opgenomen in het vastgestelde plan. In de plantoelichting is door de raad verwezen naar het exploitatieplan waaruit blijkt dat het plan financieel uitvoerbaar is.

10.2. Flamco heeft zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is wat betreft de wijzigingsbevoegdheid ingegaan op deze zienswijze. Flamco heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze wat betreft de wijzigingsbevoegdheid in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Flamco heeft daarnaast geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat de raad op grond van het exploitatieplan het plan niet financieel of economisch uitvoerbaar heeft kunnen achten. Het enkele feit dat het exploitatiegebied kleiner is dan het plangebied, maakt niet dat het plan financieel niet uitvoerbaar is. Het betoog van Flamco faalt.

Beroep [appellant sub 2]

11. [appellant sub 2] betoogt dat het plan zijn bedrijfsvoering beperkt en dat de door hem gewenste uitbreiding niet mogelijk is, terwijl de raad op de hoogte was van zijn wens om uit te breiden. Hij betoogt dat de aanduiding "milieuzone - hinderzone" waarbinnen geen woningen mogen worden gebouwd tot een afstand van 100 m van zijn bedrijf moet gelden. Dit is in overeenstemming met de afstanden uit de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) voor geluid. Hij vindt de door de raad met de maatwerkvoorschriften voorgeschreven maatregelen daarnaast niet acceptabel.

11.1. De raad stelt dat de zone met een straal van 50 m rondom het bedrijf van [appellant sub 2], waarbinnen geen woningen en andere hindergevoelige objecten zijn toegestaan, voldoende ruimte biedt voor de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 2]. De raad stelt dat gemotiveerd is afgeweken van de in de VNG-brochure geadviseerde afstand van 100 m voor geluid. Uit het akoestisch onderzoek, neergelegd in de notitie van DGMR van 19 augustus 2009, blijkt volgens de raad dat op 50 m van het bedrijf van [appellant sub 2] kan worden voldaan aan een etmaalwaarde van 50 dB(A) als de overheaddeuren van het bedrijf gesloten blijven. Voor het maximale geluidniveau is een maatwerkvoorschrift gesteld waarmee de maximale geluidbelasting voor de bergingsauto’s in de avond- en nachturen tot 74 dB(A) wordt gelimiteerd. Hiermee wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op een afstand van 50 m van het bedrijf van [appellant sub 2] gewaarborgd. Dit maatwerkvoorschrift en de zone van 50 m geven voldoende milieuruimte voor de bestaande bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 2], aldus de raad. De raad heeft daarnaast samen met [appellant sub 2] onderzoek laten verrichten naar mogelijke uitbreiding bestaande uit vervanging van het naastgelegen Ronex auto’s door een kozijnspuiterij, het toevoegen van een wasplaats en toevoeging van een tweede voorbewerkingsvloer. Onder voorwaarde van het gesloten houden van de overheaddeur, het aanbrengen van geluidgedempte ventilatieroosters in die deur en het eerder genoemde maatwerkvoorschrift zijn deze uitbreidingen met de milieuzone van 50 m mogelijk, aldus de raad. Bij de raad zijn verder geen concrete plannen voor uitbreiding bekend, waarvoor de milieuzone niet toereikend is.

11.2. Op de gronden met de aanduiding "overig veld 11" en "overig veld 12" zijn in het plan bij recht woningen voorzien door toekenning van de bestemming "Woongebied". Deze bestemming overlapt deels de aanduiding "milieuzone- hinderzone" die met een straal van 50 m rond het bedrijf van [appellant sub 2] ligt. Voor zover de bestemming "Woongebied" samenvalt met deze aanduiding mogen ingevolge artikel 21, lid 21.13, onder 21.13.2, van de planregels geen woningen of andere hindergevoelige objecten worden gebouwd. Hiervan kan ingevolge lid 21.13, onder 21.13.3, bij omgevingsvergunning worden afgeweken indien genoegzaam is aangetoond dat feitelijk en op grond van de juridisch vergunde situatie de belemmerende contour is opgeheven en het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van binnen of buiten het plangebied gelegen bedrijven daadwerkelijk is geëindigd, dan wel dat wordt aangetoond dat de milieuruimte van binnen en buiten het plangebied gelegen bedrijven zodanig is aangepast dat daarmee ter plaatse van de gebieden met de aanduiding "milieuzone" een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

11.3. De gronden met de bestemming "Woongebied" en de aanduiding "overig veld 11" en "overig veld 12" liggen binnen een straal van 100 m van het bedrijf van [appellant sub 2].

In de notitie van DGMR van 19 augustus 2009 staat dat de etmaalwaarde op de grens van 50 m maximaal 59 dB(A) is. Door het sluiten van de overheaddeuren tijdens de werkzaamheden kan volgens deze notitie de geluidbelasting op de 50 m-grens worden teruggebracht tot een etmaalwaarde van 50 dB(A). Met de maatregelen kan de maximale geluidbelasting worden teruggebracht tot 74 dB(A). Bij besluit van 10 juli 2012 is een maatwerkvoorschrift vastgesteld waarin de maximale geluidbelasting voor bergingsauto’s voor de avond- en nachtperiode op 74 dB(A) is gesteld. In de notitie van DGMR van 9 december 2011 staat dat de door [appellant sub 2] gewenste uitbreiding geen hogere geluidbelasting geeft.

11.4. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bedrijfsvoering van [appellant sub 2] niet onevenredig belemmerd wordt omdat [appellant sub 2] op de grens van de zone met de aanduiding "milieuzone- hinderzone" door het gesloten houden van de overheaddeuren de geluidbelasting op de voorziene woningen kan beperken tot een etmaalwaarde van 50 dB(A) en een maximale geluidbelasting van 74 dB(A). Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

12. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de maximale bouwhoogte van 17,5 m, wat betreft de gronden met de aanduiding "overig veld 11" en "overig veld 12", de doelmatige spreiding van de emissie van de spuitcabine van [appellant sub 2] belemmert. Tevens is de bouwhoogte ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigd waardoor een extra bouwlaag mogelijk is, hetgeen ertoe leidt dat meer mensen hinder kunnen ondervinden, aldus [appellant sub 2].

12.1. De raad stelt dat de hinder voldoende wordt voorkomen door de milieuzone die met de aanduiding "milieuzone - hinderzone" in het plan is vastgelegd. Binnen deze zone zijn geen woningen toegestaan. De zone voldoet aan de afstandsnormen voor hinder zodat voor de woningen buiten de zone geen hinder is te verwachten. De raad stelt dat voor het nemen van maatregelen vanwege de hoogte van omliggende woningen het gebruikelijk een afstand van 25 m te hanteren en verwijst daartoe naar de normen die voortvloeien uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. De afstand tot het emissiepunt van de spuiterij ligt op 70 m van de grens van de milieuzone. Binnen deze zone zijn geen woningen toegestaan, zodat geen beperking van de emissie optreedt, aldus de raad.

12.2. Ingevolge artikel 4.46, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer worden ten behoeve van het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van diffuse emissies, dampen en gassen die vrijkomen bij:

a. het reinigen, coaten en lijmen van metalen voorwerpen door middel van vernevelen van vluchtige organische stoffen met een nevelspuit;

b. het coaten van metalen voorwerpen door middel van het opbrengen van poeder;

c. het reinigen, coaten en lijmen van metalen voorwerpen met vluchtige organische stoffen door middel van dompeling in open of halfgesloten baden, uitgezonderd de toepassing van hoogkokende stoffen;

d. het aansluitend aan voornoemde activiteiten, drogen dan wel uitharden van met vluchtige organische stoffen behandelde materialen dan wel het moffelen van materialen die zijn voorzien van een poedercoating, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, doelmatig aan de bron afgezogen.

Ingevolge het derde lid worden ten behoeve van het doelmatig verspreiden van emissies naar de buitenlucht, de overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, afgezogen dampen en gassen, die naar de buitenlucht worden afgevoerd bovendaks en omhoog gericht afgevoerd, indien binnen 50 meter van een emissiepunt een gevoelig gebouw, niet zijnde een gevoelig gebouw op een gezoneerd industrieterrein dan wel op een bedrijventerrein met minder dan één gevoelig gebouw per hectare, is gelegen.

Ingevolge het vierde lid worden ten behoeve van het voorkomen dan wel tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder, de overeenkomstig het eerste lid, onderdelen a, c en d afgezogen dampen en gassen, indien deze op de buitenlucht worden geëmitteerd:

a. ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 m van de uitmonding gelegen gebouwen afgevoerd; of

b. geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.

12.3. Op grond van de Activiteitenregeling milieubeheer zijn aanvullende maatregelen voor de verspreiding van de emissie benodigd indien (gevoelige) gebouwen aanwezig zijn op afstanden van 25 m en 50 m van de inrichting. Nu de afstand tussen de voorziene woningen en het emissiepunt van de spuiterij 70 m is ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene woningen niet tot beperking van een doelmatige spreiding van de emissie leiden. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling voorts gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen onder 11.4 ten aanzien van de geluidbelasting is overwogen geen aanleiding voor het oordeel dat het bedrijf van [appellant sub 2] een zodanige invloed heeft op het woon- en leefklimaat bij de voorziene woningen op 50 m van het bedrijf dat de raad geen bouwhoogte van 17,5 m heeft mogen toestaan. Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

13. [appellant sub 2] betoogt dat door de verlegging van De Dreef de parkeerplaatsen bij zijn bedrijf verdwijnen. Het is niet duidelijk of de benodigde parkeerplekken voor zijn bedrijf worden gecompenseerd, aldus [appellant sub 2].

13.1. De raad stelt dat in verband met de herinrichting De Dreef zal worden verlegd, waardoor een aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor het pand van [appellant sub 2] aan De Dreef 18a zal verdwijnen. Er worden echter ook nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Het aantal parkeerplaatsen dat na realisering van het plan resteert, is voldoende voor de uitoefening van het bedrijf van [appellant sub 2], aldus de raad.

13.2. Door de verlegging van de weg vervallen drie openbare parkeerplaatsen, die door [appellant sub 2] worden gebruikt. Gezien het verhandelde ter zitting is er ruimte in de bocht in de nabijheid van het bedrijf van [appellant sub 2] om te voorzien in nieuwe parkeerplaatsen. Bij de voorziene woningen zijn 8 nieuwe parkeerplaatsen voorzien. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ondanks de hiervoor genoemde mogelijkheden om te voorzien in parkeerruimte als gevolg van het plan niet voldoende parkeergelegenheid resteert voor de uitvoering van zijn bedrijf. Het betoog faalt.

Conclusie

14. De beroepen zijn ongegrond.

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. D.A.C. Slump, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Rietberg

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014

725.