Home

Raad van State, 10-09-2014, ECLI:NL:RVS:2014:3350, 201310113/1/A1

Raad van State, 10-09-2014, ECLI:NL:RVS:2014:3350, 201310113/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
10 september 2014
Datum publicatie
10 september 2014
ECLI
ECLI:NL:RVS:2014:3350
Zaaknummer
201310113/1/A1
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Woningwet [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 1 mei 2012 heeft het college de beslissing van 29 februari 2012 tot het onmiddellijk toepassen van bestuursdwang jegens [appellant] door het ontmantelen van een hennepkwekerij in de woning op het perceel [locatie] te Rotterdam op schrift gesteld. Daarbij heeft het college [appellant] medegedeeld dat de kosten van toepassing van bestuursdwang op hem zullen worden verhaald.

Uitspraak

201310113/1/A1.

Datum uitspraak: 10 september 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Delft,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 september 2013 in zaak nr. 13/1136 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois (thans: het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2012 heeft het college de beslissing van 29 februari 2012 tot het onmiddellijk toepassen van bestuursdwang jegens [appellant] door het ontmantelen van een hennepkwekerij in de woning op het perceel [locatie] te Rotterdam op schrift gesteld. Daarbij heeft het college [appellant] medegedeeld dat de kosten van toepassing van bestuursdwang op hem zullen worden verhaald.

Bij besluit van 2 mei 2012 heeft het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 2.678,30.

Bij besluit van 19 december 2012 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W.N. van der Voet, advocaat te Delft, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, draagt een ieder die een bouwwerk gebruikt of laat gebruiken er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.

Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

2. Vast staat dat het gebruik van de woning als hennepkwekerij in strijd was met artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet en dat het college bevoegd was terzake handhavend op te treden.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt en de kosten van bestuursdwang ten onrechte op hem heeft verhaald. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij een deugdelijke administratie heeft gevoerd en voorts onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat hij een niet-professionele verhuurder is. De rechtbank heeft voorts ten onrechte geen gewicht toegekend aan de omstandigheid dat hij het makelaarskantoor, NVV Makelaardij, als beheerder van de woning heeft ingeschakeld en hij van het makelaarskantoor de huurpenningen per bank ontving.

3.1. Vast staat dat [appellant], die ten tijde van belang eigenaar was van de woning, die ten tijde van de ontmanteling werd verhuurd aan [huurder], geen professioneel verhuurder is. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 4 december 2013 in zaak nr. 201303632/1/A1) volgt dat [appellant] als overtreder kan worden aangemerkt, indien hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt. Van de eigenaar van een pand dat wordt verhuurd, mag worden gevergd dat deze zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door deze eigenaar verhuurde pand wordt gemaakt. Aan de eisen van administratie van [appellant] kunnen niet dezelfde eisen worden gesteld als aan de administratie van een professionele verhuurder.

[appellant] heeft voor de verhuur van het pand NVV Makelaardij als tussenpersoon ingeschakeld. In de door [appellant] afgesloten huurovereenkomst met [huurder] is opgenomen dat NVV Makelaardij als beheerder optreedt. De overeenkomst bepaalt verder dat [huurder] de huurpenningen maandelijks door middel van overboeking aan NVV Makelaardij overmaakt. [appellant] heeft voorts onweersproken gesteld dat NVV Makelaardij als tussenpersoon is opgetreden bij de totstandkoming van de huurovereenkomst en er afspraken zijn gemaakt dat NVV Makelaardij zich zou belasten met klein onderhoud aan het pand. De huurovereenkomst is verder ter plaatse van het makelaarskantoor en op het briefpapier van NVV Makelaardij getekend. Uit deze feiten en omstandigheden alsmede het feit dat [appellant] na een beroerte in een verpleeghuis verbleef, kan worden afgeleid dat het uitdrukkelijk de bedoeling is geweest het beheer van het pand aan NVV Makelaardij over te dragen. Gelet hierop en nu NVV Makelaardij de overeenkomst met [appellant] nakwam door de maandelijkse bancaire betaling aan [appellant], heeft [appellant] geen aanleiding hoeven zien zich over [huurder] nader te informeren. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan om die reden evenmin van [appellant] worden verwacht dat hij informeerde of [huurder] de huur ook per bankoverdracht aan NVV Makelaardij betaalde. De omstandigheden dat [appellant] niet beschikte over een kopie van een geldig legitimatiebewijs, maar slechts over een kopie van een identiteitskaart van [huurder] uit Malta alsmede niet over een loonstrook of werkgeversverklaring van haar, maakt gelet op de overdracht van het beheer aan het makelaarskantoor, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet dat [appellant] wist dan wel had behoren te weten dat het pand in strijd met artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet werd gebruikt. Hierbij wordt tevens in aanmerking genomen dat in de huurovereenkomst een antidrugsbepaling was opgenomen en er voor [appellant] geen signalen waren waaruit − in de nog korte verhuurperiode van drie maanden tot aan de ontmanteling − het gebruik van het pand als hennepkwekerij kon worden opgemaakt. De rechtbank heeft nu [appellant] geen overtreder is ten onrechte overwogen dat het college terecht de kosten van bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:25, eerste lid, van de Awb op hem heeft verhaald.

Het betoog slaagt. Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 december 2012 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het besluit van 1 mei 2012 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 september 2013 in zaak nr. 13/1136;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 19 december 2012, kenmerk 12/02397;

V. herroept het besluit van 1 mei 2012, kenmerk LJN HF2012.0451 en het besluit van 2 mei 2012, kenmerk LJN HF2012.0451;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Driel

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014

414-789.