Home

Raad van State, 05-02-2014, ECLI:NL:RVS:2014:319, 201304259/1/V6

Raad van State, 05-02-2014, ECLI:NL:RVS:2014:319, 201304259/1/V6

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
5 februari 2014
Datum publicatie
5 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:RVS:2014:319
Zaaknummer
201304259/1/V6

Inhoudsindicatie

Bij onderscheiden besluiten van 24 november 2011 heeft de minister, voor zover thans van belang, de verzoeken van [appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen: appellanten) om hun het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen.

Uitspraak

201304259/1/V6.

Datum uitspraak: 5 februari 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 4 april 2013 in zaken nrs. 12/1460 en 12/1455 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 24 november 2011 heeft de minister, voor zover thans van belang, de verzoeken van [appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen: appellanten) om hun het Nederlanderschap te verlenen, afgewezen.

Bij onderscheiden besluiten van 14 mei 2012 heeft de minister de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 april 2013 heeft de rechtbank de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2013, waar appellanten, bijgestaan door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Waalwijk, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.

Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.

Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.

Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort).

In de Handleiding is vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie. In bewijsnood is voorts een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.

3. Niet is in geschil dat appellanten bij hun naturalisatieverzoeken geen van apostille voorziene geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument hebben overgelegd. Tevens is niet in geschil dat zij houder zijn van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft het verzoek van appellanten afgewezen, omdat hun nationaliteit en identiteit niet zijn komen vast te staan en bewijsnood zich niet voordoet.

4. Appellanten betogen dat de rechtbank niet op alle gronden van het beroep heeft beslist. Ter zitting bij de Afdeling hebben zij in dit verband gewezen op hun betoog in beroep dat het besluit van 14 mei 2012 had moeten worden herroepen wegens schending van de hoorplicht. Zij voeren aan dat zij meer tijd hadden behoren te krijgen om de verklaring van de burgemeester van Abovyan van 6 februari 2012 van een apostille te voorzien en recht hadden op een nieuwe hoorzitting. Voorts betogen appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris geen vrijstelling verleent ter zake het overleggen van de gevraagde documenten indien sprake is geweest van verlening van een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘medische noodsituatie’. Appellanten betogen verder dat de rechtbank hun beroep op bewijsnood ten onrechte heeft verworpen. Zij voeren in dit verband aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Armeense ambassade in Den Haag hen niet kan helpen bij de verkrijging van de gevraagde documenten en dat zij met medische stukken hebben onderbouwd dat zij niet naar Armenië kunnen reizen. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte geen betekenis toegekend aan de omstandigheid dat appellanten van Koerdische afkomst zijn en derhalve sprake is van deregistratie, aldus appellanten.

4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris de hoorplicht van appellanten, als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet heeft geschonden. Vaststaat dat de staatssecretaris appellanten in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, dat de gemachtigde van appellanten op de hoorzitting van 27 maart 2012 is verschenen en het bezwaar heeft toegelicht en dat appellanten eerst acht dagen na de hoorzitting hebben bericht dat zij wegens ziekte niet in persoon konden verschijnen.

Tijdens de hoorzitting is aan appellanten een termijn van vier weken gegeven om de verklaring van de burgemeester van een apostille te voorzien en is vermeld dat extra uitstel kan worden verleend, mits wordt aangetoond welke stappen zijn gezet en zicht bestaat op verkrijging van de apostille. In een brief van 23 april 2012 vermeldt de gemachtigde van appellanten dat hij met zijn cliënten in overleg is over de mogelijkheid om de verklaring van de burgemeester van Abovyan te laten legaliseren en verzoekt hij om verdere besluitvorming aan te houden. Nu er slechts sprake was van overleg en derhalve niet was voldaan aan de voorwaarden voor extra uitstel, was de staatssecretaris niet gehouden appellanten een extra termijn te verlenen en heeft hij evenmin aanleiding hoeven zien een nieuwe hoorzitting te houden.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201101945/1/V6) is de verlening van het Nederlanderschap, gelet op de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om te eisen dat de desbetreffende verzoeker op de in de Handleiding neergelegde wijze zijn identiteit en nationaliteit aantoont.

Zoals onder 2. is weergegeven, dient de verzoeker die houder van een regulier verblijfsrecht is, in beginsel een geldig buitenlands reisdocument en een gelegaliseerde of van apostille voorziene geboorteakte over te leggen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daarbij geen uitzondering wordt gemaakt voor verzoekers die een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet hebben verkregen en evenmin voor verzoekers die in het bezit zijn - geweest - van een reguliere verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘medische noodsituatie’.

Dat appellanten meermaals brieven hebben verzonden naar de Armeense ambassade in Den Haag en naar de gemeente Abovyan in Armenië zonder antwoord te hebben ontvangen, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij van de Armeense autoriteiten niet de vereiste documenten kunnen verkrijgen. Voorts hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat zij de Armeense ambassade in Den Haag hebben bezocht en wat daar met wie zou zijn besproken. Bovendien hebben zij met de stelling dat de Armeense ambassade hen niet helpt omdat ze hun Armeense nationaliteit niet kunnen aantonen, niet aangetoond dat zij niet door de Armeense autoriteiten in het bezit kunnen worden gesteld van de vereiste documenten, nu hieruit niet volgt welke documenten zij hebben overgelegd en welke documenten voor afgifte noodzakelijk zijn.

Het betoog dat sprake is van deregistratie omdat appellanten van Koerdische afkomst zijn, faalt reeds omdat het niet is onderbouwd. De verklaring van de burgemeester van Abovyan is niet gelegaliseerd of van apostille voorzien, zodat door de staatssecretaris niet kon worden beoordeeld of deze door de daartoe bevoegde autoriteit is afgegeven. Dat de verklaring nu wel van een apostille is voorzien, maakt dat niet anders, nu het aan appellanten was om reeds in de bestuurlijke fase de benodigde documenten over te leggen. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat appellanten met die verklaring niet hebben aangetoond dat zij voor het overleggen van de vereiste documenten in bewijsnood verkeren.

De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij al het mogelijke hebben gedaan om in het bezit te komen van de voor naturalisatie benodigde documenten, nu van appellanten mag worden gevergd af te reizen naar Armenië om deze documenten te verkrijgen. De overgelegde medische stukken, die slechts betrekking hebben op [appellant A], leiden niet tot een ander oordeel, reeds omdat het gestelde onvermogen van [appellant A] om inspanningen te verrichten ter verkrijging van de vereiste documenten, onverlet laat dat van [appellant B] mag worden gevergd dat hij, mede voor [appellant A], dergelijke inspanningen wel verricht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat appellanten niet hebben gesteld dat de directe betrokkenheid van [appellant A] daarbij noodzakelijk is.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.

w.g. Hent w.g. Groenendijk

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014

164-800.