Home

Raad van State, 30-07-2014, ECLI:NL:RVS:2014:2862, 201310328/1/R2

Raad van State, 30-07-2014, ECLI:NL:RVS:2014:2862, 201310328/1/R2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
30 juli 2014
Datum publicatie
30 juli 2014
ECLI
ECLI:NL:RVS:2014:2862
Zaaknummer
201310328/1/R2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 4 juli 2013, nr 307997, heeft de raad het bestemmingsplan "Krachtighuizen 2013" (hierna: het plan) vastgesteld.

Uitspraak

201310328/1/R2.

Datum uitspraak: 30 juli 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Putten,

2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

3. [appellante sub 3], wonend te [woonplaats],

4. [appellant sub 4], wonend te Putten,

5. [appellant sub 5], wonend te Putten,

6. [appellant sub 6], wonend te Putten,

en

de raad van de gemeente Putten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2013, nr 307997, heeft de raad het bestemmingsplan "Krachtighuizen 2013" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 5] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2014, waar [appellant sub 1] en anderen, bij monde van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 4], vertegenwoordigd onderscheidenlijk bijgestaan door S. van Westreenen, [appellant sub 6], vertegenwoordigd door J.G. Schreuder, en de raad, vertegenwoordigd door M. Struijs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de Diaconie Hervormde Gemeente Putten, vertegenwoordigd door [voorzitter] en [secretaris].

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor Krachtighuizen, een buurtschap binnen de gemeente Putten.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen

3. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is gericht tegen de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" toegekend aan het perceel kadastraal bekend, gemeente Putten, sectie D 4011 (hierna: het perceel). [appellant sub 1] en anderen betogen dat de wijzigingsbevoegdheid afbreuk doet aan het open en landelijk karakter van Krachtighuizen en dat de te realiseren woningbouw niet passend is in de omgeving.

3.1. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden betreffende het perceel de bestemming "Agrarisch" met deels de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" is toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.8.4, van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van de gronden te wijzigen ten behoeve van de bestemming "Wonen" en "Tuin" ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied", met inachtneming van het volgende:

1. het aantal woningen bedraagt niet meer dan 3;

2. de afstand van de woning tot de bestemming "Verkeer" bedraagt niet minder dan 5 m;

3. de woningen worden georiënteerd aan de Krachtighuizerweg;

4. aangetoond is dat voldaan kan worden aan de eisen van de milieuwetgeving;

5. zowel de bebouwing als tuin en erf worden landschappelijk ingepast, in welk kader een landschappelijk inrichtingsplan dient te worden opgesteld;

6. toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid leidt ertoe dat de regels van Artikel 16 Wonen en Artikel 14 Tuin van toepassing zijn.

3.2. De Afdeling stelt vast dat met de wijzigingsbevoegdheid op het perceel maximaal drie woningen mogelijk kunnen worden gemaakt. In de bestaande situatie is het perceel onbebouwd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het perceel midden in Krachtighuizen is gelegen en wordt omringd door woon- dan wel recreatiebebouwing. De bestaande woningen zijn voornamelijk georiënteerd aan de Krachtighuizerweg en zijn gelegen op enkele meters afstand van die weg. Voor de drie met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk te maken woningen is in de voorwaarden aangesloten bij deze oriëntatie en is een aan te houden afstand ten opzichte van de weg opgenomen. Tevens dienen, volgens de voorwaarden, de mogelijk te maken bebouwing en tuin landschappelijk te worden ingepast en dient een landschappelijk inrichtingsplan te worden opgesteld. Voorts gaan voor bedoelde woningen dezelfde gebruiks- en bouwregels gelden als voor de bestaande woningen, nu in de voorwaarden is bepaald dat na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de planregels van dit plan betreffende de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" van toepassing zijn.

Gelet op het reeds bebouwde karakter van het gebied en de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de mogelijk te maken woningen passend zijn in de omgeving. Het betoog faalt.

3.3. Het beroep is ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3]

4. [appellant sub 2] en [appellante sub 3] richten zich tegen het plan voor zover voor het perceel, kadastraal bekend gemeente Putten sectie D 4032 (hierna: perceel 4032), onderscheidenlijk het perceel, kadastraal bekend gemeente Putten sectie D 3757 (hierna: perceel 3757), is voorzien in de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" en één bouwvlak is toegekend. [appellant sub 2] betoogt daartoe dat het gebruik van een aantal woningen op het perceel 4032 als burgerwoning ten onrechte niet als zodanig is bestemd. [appellante sub 3] betoogt daartoe dat het gebruik van de voormalige agrarische schuren op het perceel 3757 als burgerwoning ten onrechte niet als zodanig is bestemd. In dit verband voeren zij aan dat het opnemen van een woonbestemming niet in strijd is met het provinciale beleid en evenmin met de doelstelling van het plan.

Voorts betogen zij dat de percelen 4032 en 3757 ten onrechte met een aantal andere percelen in één bouwvlak zijn opgenomen, omdat perceel 3757 en die andere percelen geen onderdeel zijn van recreatieterrein "De Reebok" op perceel 4032. Hierdoor is volgens [appellant sub 2] onduidelijk of hij het gebouw aangeduid als [locatie 1], gelegen op perceel 4032, nog als bedrijfswoning kan gebruiken.

4.1. In de verbeelding is weergegeven dat onder meer aan de percelen 4032 en 3757 de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" is toegekend met één bouwvlak.

Ingevolge artikel 10, lid 10.1, voor zover thans van belang, zijn op de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" aangewezen gronden bestemd voor terreinen voor verblijfsrecreatie inclusief centrale voorzieningen. Per afzonderlijk bedrijf, zoals aangegeven in de bijlage "Lijst recreatieterreinen", is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan.

Ingevolge artikel 1, lid 1.9, van de planregels, is een bedrijfswoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

Ingevolge de "Lijst recreatieterreinen", voor zover thans van belang, is op recreatieterrein De Reebok aan de [locatie 1] een bedrijfswoning toegestaan.

4.2. In de plantoelichting is vermeld dat als uitgangspunt van het plan geldt, dat recreatieterreinen behouden dienen te blijven voor recreatieve doeleinden. Dit uitgangspunt doet er echter niet aan af dat de raad bij het opstellen van het plan de relevante feiten dient vast te stellen en de nodige kennis dient te vergaren over de af te wegen belangen. Dit betekent dat de raad zich op de hoogte dient te stellen van de aard en omvang van bestaand gebruik en tevens of dit gebruik legaal of illegaal is, zodat een keuze gemaakt kan worden of een, en zo ja welke, regeling met betrekking tot het gebruik in het plan wordt opgenomen.

Uit de stukken blijkt en ter zitting is bevestigd dat bij de voorbereiding van het plan geen inventarisatie is gemaakt van het bestaande gebruik van de gebouwen op de door [appellant sub 2] en [appellante sub 3] genoemde percelen. Evenmin is bezien of voor het gebruik als woning van deze gebouwen in het verleden een zogenoemde woonvergunning is afgegeven dan wel of dit gebruik onder het overgangsrecht van het voorheen geldende plan viel dat illegaal gebruik van de werking daarvan niet uitsloot. Dit klemt te meer nu door de raad ter zitting niet uitgesloten werd geacht dat ter plaatse overgangsrecht van toepassing is dan wel woonvergunningen zijn verleend. De raad heeft dan ook gehandeld in strijd met de bij de voorbereiding van het besluit te betrachten zorgvuldigheid. De betogen slagen.

4.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] over zijn bedrijfswoning, stelt de Afdeling vast dat de raad in dit plan heeft gekozen voor een tekstuele bestemming van bedrijfswoningen. Dit is neergelegd in de artikelen 10, lid 10.1, en 1, lid 1.9, van de planregels in samenhang te lezen met de bij de planregels behorende bijlage "Lijst van recreatieterreinen". Uit die lijst blijkt dat op het recreatieterrein aan de [locatie 1], één gebouw als bedrijfswoning mag worden gebruikt. De term recreatieterrein is echter niet nader gedefinieerd in de planregels. Voor zover door de raad is beoogd met het toegekende bouwvlak één recreatieterrein waarop één bedrijfswoning mogelijk is, te omvatten, is onweersproken dat binnen bedoeld bouwvlak meerdere percelen met meerdere eigenaars zijn opgenomen en binnen dat bouwvlak meerdere gebouwen aanwezig zijn die kunnen voldoen aan de begripsomschrijving "bedrijfswoning". De Afdeling kan het standpunt van de raad dat het plan in zoverre rechtszeker is nu daaruit met voldoende zekerheid blijkt dat het gebruik van het pand aangeduid [locatie 1] als bedrijfswoning als zodanig is bestemd, dan ook niet volgen.

Het betoog slaagt.

4.4. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellante sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" betreffende het perceel, kadastraal bekend gemeente Putten sectie D 4032, en het perceel, kadastraal bekend gemeente Putten sectie D 3757, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en het rechtszekerheidsbeginsel. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 4]

5. [appellant sub 4] stelt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om het gebouw aan de [locatie 2] (hierna: het gebouw) te gebruiken als bedrijfswoning. Daartoe wijst hij erop dat het feitelijk gebruik als woning al lange tijd bestaat en met het plan voor een tweede keer onder het overgangsrecht wordt gebracht.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gebruik niet onder het overgangsrecht van het voorheen geldende plan "Krachtighuizen" valt. Voorts zijn tweede bedrijfswoningen ongewenst, volgens de raad. Deze zijn enkel toegestaan na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen voor gronden waaraan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" is toegekend.

5.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden aan de [locatie 3] en [locatie 2] de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" is toegekend.

Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels is op de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" aangewezen gronden per afzonderlijk bedrijf, zoals aangegeven in de bijlage "Lijst recreatieterreinen", ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan. Ingevolge de "Lijst recreatieterreinen", voor zover thans van belang, is op het recreatieterrein ’t Turfwegje aan de [locatie 3] een bedrijfswoning toegestaan.

5.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning aangeduid als [locatie 3] thans als bedrijfswoning in gebruik is en dat dit gebruik als zodanig is bestemd nu het plan één bedrijfswoning toestaat op het recreatieterrein op dit adres. Evenmin is in geschil dat een tweede bedrijfswoning, waarvoor het gebouw aangeduid als [locatie 2] thans wordt gebruikt, in dit plan niet is toegestaan.

Ten aanzien van de stelling van [appellant sub 4] dat dit ten onrechte niet is toegestaan gelet op het langdurige gebruik en het overgangsrecht uit het voorheen geldende plan, overweegt de Afdeling het volgende. Hoewel [appellant sub 4] afdoende heeft aangetoond dat het gebouw [locatie 2] reeds bewoond was vóór 30 augustus 1993, de peildatum van belang betreffende het voorheen geldende plan, en vast is komen te staan dat dit plan illegaal gebruik niet uitsloot van de werking van het overgangsrecht, kan niet worden geoordeeld dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat bedoeld gebruik ten tijde van het bestreden besluit niet langer onder de werking van dit overgangsrecht viel. Daartoe is van belang dat uit de door de raad en door [appellant sub 4] zelf overgelegde gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie is gebleken van twee hiaten in deze bewoning, waarvan één periode bijna twee jaar bedraagt. [appellant sub 4] heeft niet aan de hand van concrete en objectieve gegevens aannemelijk maakt dat de hiaten verband houden met zodanig bijzondere omstandigheden dat ondanks de lange duur daarvan moet worden uitgegaan van blijvend voortgezet gebruik. De raad heeft er derhalve van uit kunnen gaan dat het gebruik voor bewoning niet onafgebroken is voortgezet sinds bedoelde peildatum. De stelling van [appellant sub 4] dat het gebruik voor bewoning met dit plan wederom onder het overgangsrecht is gebracht, faalt dan ook reeds hierom. De Afdeling laat thans dan ook buiten beschouwing de vraag of het gebruik voor bewoning sinds voornoemde peildatum steeds gebruik als bedrijfswoning betrof.

Nu geen sprake is van bestaande rechten en de raad heeft medegedeeld dat illegaal gebruik in overeenstemming met het plan zal worden gebracht, heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het toekennen van een tweede bedrijfswoning ter plaatse. Het betoog faalt.

5.4. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 5]

6. Het beroep van [appellant sub 5] is gericht tegen de aanduiding "recreatiewoning" die is toegekend aan een deel van het perceel [locatie 4], nu daarmee de aanwezige woning ten onrechte niet als burgerwoning is bestemd. In dit verband wijst hij erop dat de percelen Krachtighuizerweg 23a en 30-2 wel als zodanig zijn bestemd.

Voor zover de raad heeft kunnen afzien van het bestemmen van de woning als burgerwoning, betoogt [appellant sub 5] dat ten onrechte geen persoonsgebonden overgangsrecht in het plan is opgenomen voor het gebruik als burgerwoning.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ter plaatse enkel een recreatiewoning dient te worden bestemd en de toegekende aanduiding de enige juiste is.

6.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden aan de [locatie 4] de bestemming "Wonen" met deels de aanduiding "recreatiewoning" is toegekend. Tevens is een bouwvlak toegekend.

Ingevolge artikel 16, lid 16.1 van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1;

[…]

c. ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning" , een recreatiewoning;

[…]

6.3. Anders dan [appellant sub 5] veronderstelt, en waar ook de raad van uitgaat, heeft het toekennen van de aanduiding "recreatiewoning" aan een deel van bedoelde gronden niet tot gevolg dat enkel gebruik als recreatiewoning is toegestaan. Het bepaalde in artikel 16, lid 16.1, onder c, van de planregels is namelijk niet beperkend ten opzichte van het bepaalde onder a van dit artikellid. Het gebouw op de gronden van [appellant sub 5] waaraan de bestemming "Wonen" en de aanduiding "recreatiewoning" met een bouwvlak, zijn toegekend, kan dan ook ingevolge artikel 16, lid 16.1, zowel gebruikt worden voor burgerbewoning als voor recreatiebewoning. Het betoog van [appellant sub 5] dat de op de gronden aanwezige woning ten onrechte niet als burgerwoning is bestemd, mist dan ook feitelijke grondslag.

Hetgeen [appellant sub 5] overigens heeft aangevoerd, behoeft gelet hierop geen bespreking.

6.4. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 6]

7. [appellant sub 6] heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat het plan ten onrechte geen bedrijfsmatige transportbewegingen vanaf en naar zijn gronden toestaat, ingetrokken.

8. [appellant sub 6] stelt dat ten onrechte niet al de bouwwerken op het perceel [locatie 5], zoals de luifels en overkappingen ten behoeve van zijn houthandel, als zodanig zijn bestemd. Daartoe betoogt hij dat deze bouwwerken niet binnen het in de verbeelding weergegeven bouwvlak zijn opgenomen en in het plan niet is opgenomen dat bouwwerken geen gebouw zijnde, buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd.

[appellant sub 6] stelt voorts dat de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel in het plan ten onrechte zijn beperkt ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. In dit verband wijst hij erop dat enkel nog bedrijvigheid tot en met categorie 2 is toegestaan en dat het aantal toegelaten bedrijven op het perceel is teruggebracht tot twee.

8.1. De raad betoogt dat alle op het perceel aanwezige bebouwing als zodanig in het plan is opgenomen. In dit verband wijst de raad erop dat het plan niet verbiedt om bouwwerken geen gebouw zijnde, buiten het bouwvlak te bouwen.

De raad betoogt voorts dat in het plan bestaand legaal gebruik als zodanig is bestemd. Voorts bestaat geen aanleiding voor een maatbestemming met een grotere ruimtelijke uitstraling, aldus de raad, gelet op het uitgangspunt dat bedrijvigheid nabij de kern onwenselijk is vanwege de ruimtelijke uitstraling. Tevens is het perceel, volgens de raad, niet geschikt voor meer dan twee bedrijven.

8.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden betreffende de percelen kadastraal bekend gemeente Putten, sectie D 3083 en 3084, aan de [locatie 5] de bestemming "Bedrijf" en deels de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - houthandel en houtbewerkingsbedrijf" is toegekend en ter plaatse een bouwvlak is opgenomen.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden, voor zover van belang, bestemd voor:

a. bedrijven tot en met categorie 2 zoals opgenomen in de bij deze regels behorende lijst Staat van bedrijfsactiviteiten;

[…]

e. houthandel en houtbewerkingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - houthandel en houtbewerkingsbedrijf";

Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder b, gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende regels:

1. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 12 m; 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 6 m bedragen;

Ingevolge artikel 4, lid 4.5, geldt voor de doeleinden genoemd in lid 4.1 dat:

a. buitenopslag niet is toegestaan;

b. binnen het bouwvlak uitsluitend één bedrijfscomplex is toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van het bouwvlak gelegen aan de [locatie 5] twee bedrijfscomplexen zijn toegestaan;

[…]

8.3. De Afdeling stelt vast dat in artikel 4, lid 4.2, onder b, van de planregels noch elders in de planregels is bepaald dat op de gronden waaraan de bestemming "Bedrijf" is toegekend, bouwwerken geen gebouwen zijnde uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. Een dergelijke beperking is, in artikel 4, lid 4.2, onder a, sub 1, van de planregels, enkel opgenomen voor gebouwen op gronden waaraan deze bestemming is toegekend. De planregels kunnen naar het oordeel van de Afdeling dan ook niet anders worden begrepen dan dat het is toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak te bouwen. De bestaand legale en buiten het bouwvlak gesitueerde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het perceel van [appellant sub 6] zijn dan ook als zodanig bestemd. Het betoog van [appellant sub 6] dat ten onrechte niet al deze bouwwerken als zodanig zijn bestemd, mist dan ook feitelijke grondslag.

8.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 6] dat de gebruiksmogelijkheden ten onrechte zijn beperkt, overweegt de Afdeling dat in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend aan een geldend bestemmingsplan. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Niet is in geschil dat het bestaande gebruik valt binnen de bedrijvigheid tot en met categorie 2 zoals opgenomen in de bij de planregels behorende lijst "Staat van bedrijfsactiviteiten", en derhalve als zodanig is bestemd. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de toegestane bedrijvigheid ter plaatse heeft kunnen beperken tot voornoemde categorie. Daarbij heeft de raad van belang kunnen achten dat een hogere categorie bedrijvigheid niet langer aanvaardbaar is in de kern van Krachtighuizen, gelet op de directe nabijheid van woningen en recreatieterreinen. Daarbij heeft hij ook van belang kunnen achten dat geen plannen bestaan om de gronden te gaan gebruiken voor bedrijvigheid in een hogere categorie.

Betreffende het maximaal toegestane aantal bedrijfscomplexen ter plaatse, overweegt de Afdeling dat de raad het begrip "bedrijfscomplex" voldoende duidelijk heeft kunnen achten. Volgens algemeen spraakgebruik, zoals omschreven in Van Dale, groot woordenboek der Nederlandse taal, wordt aan het begrip "complex" namelijk de betekenis gegeven "een geheel aan gebouwen en opstallen". Daarbij wordt het woord "bedrijfscomplex" als voorbeeld van een dergelijk complex genoemd. In de stukken en het verhandelde ter zitting is echter onvoldoende onderbouwd waarom de belangen bij de beperking tot het aantal toegestane bedrijfscomplexen ter plaatse tot twee zwaarder wegen dan de belangen van [appellant sub 6] bij het behouden van de mogelijkheid tot verhuur van de loodsen op het perceel aan meer dan twee bedrijven. Voor zover door de raad is gesteld dat de ruimtelijke uitstraling, waarmee de hinder voor de omgeving en verkeersaantrekkende werking is bedoeld, groter is indien meer dan twee bedrijven ter plaatse zijn gevestigd, is deze motivering onvoldoende. Daartoe acht de Afdeling van belang dat de mogelijke hinder door de bedrijvigheid ter plaatse reeds is beperkt door de maximaal toegestane categorie. Door de raad is niet aannemelijk gemaakt dat die beperking onvoldoende is om eventuele hinder voor de omgeving verder te voorkomen of te beperken. Dat de vestiging van meer dan twee, gelet op de toegestane bedrijfsruimte noodzakelijkerwijs kleinere, bedrijven ter plaatse zonder meer zou leiden tot meer verkeersbewegingen dan de vestiging van twee grotere bedrijven, is door de raad niet nader onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Voorts is deze stelling door [appellant sub 6] gemotiveerd bestreden, waarbij hij onder meer heeft gewezen op het soort bedrijven dat ter plaatse is toegestaan en onweersproken heeft gesteld dat de verkeersaantrekkende werking daarvan beperkt is.

Het betoog van slaagt.

8.5. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en deels de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - houthandel en houtbewerkingsbedrijf" betreffende de percelen kadastraal bekend gemeente Putten, sectie D 3083 en 3084, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Proceskostenveroordeling

9. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2], [appellante sub 3] en [appellant sub 6] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Nu de beroepsgronden van [appellant sub 2] en [appellante sub 3] identiek zijn en zij in deze procedure door dezelfde rechtsbijstandsverlener zijn vertegenwoordigd, ziet de Afdeling aanleiding hun beroepen te behandelen als samenhangende zaken, als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, die wat betreft de vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als één zaak worden beschouwd.

Ten aanzien van [appellant sub 5] ziet de Afdeling in de omstandigheden van het geval aanleiding de raad op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen.

Ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 4] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellante sub 3] en [appellant sub 6] gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Putten van 4 juli 2013, nr 307997, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Krachtighuizen 2013" voor zover het betreft:

- het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" betreffende het perceel, kadastraal bekend gemeente Putten sectie D 4032, en het perceel, kadastraal bekend gemeente Putten sectie D 3757;

- het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en deels de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - houthandel en houtbewerkingsbedrijf" betreffende de percelen kadastraal bekend gemeente Putten, sectie D 3083 en 3084;

III. draagt de raad van de gemeente Putten op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen ten aanzien van de onder II genoemde onderdelen een nieuw besluit te nemen;

IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 5] ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Putten tot vergoeding van bij: - [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellante sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 6] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- [appellant sub 5] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Putten aan [appellant sub 2], [appellante sub 3], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) ieder vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.

w.g. Mondt-Schouten w.g. Vogel-Carprieaux

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014

458-779.