Home

Raad van State, 30-04-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1543, 201305325/1/A3

Raad van State, 30-04-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1543, 201305325/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
30 april 2014
Datum publicatie
30 april 2014
ECLI
ECLI:NL:RVS:2014:1543
Zaaknummer
201305325/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 24 april 2013 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd met betrekking tot de woning op het adres [locatie] te Kwadijk voor de periode van 24 april 2013 tot 4 mei 2013.

Uitspraak

201305325/1/A3.

Datum uitspraak: 30 april 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Kwadijk, gemeente Zeevang,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank

Noord-Holland van 2 mei 2013 in zaken nrs. 202483 / FA RK 13-1374 en 202486 / TH ZA 13-3 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Zeevang.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2013 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd met betrekking tot de woning op het adres [locatie] te Kwadijk voor de periode van 24 april 2013 tot 4 mei 2013.

Bij uitspraak van 2 mei 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.H. van den Pol, advocaat te Purmerend, en de burgemeester, vertegenwoordigd door W. Kuppens en P. van Santen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) wordt in deze wet onder huisverbod verstaan: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit tijdelijk huisverbod betrekt de burgemeester bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd uitsluitend de in de bijlage bij dit besluit opgenomen feiten en omstandigheden.

Ingevolge het tweede lid hebben de in het eerste lid bedoelde feiten en omstandigheden betrekking op:

a. de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen;

b. het verloop van het incident dat de aanleiding is te overwegen een huisverbod op te leggen; en

c. de leefomstandigheden van de persoon, bedoeld onder a, en degenen die met deze persoon in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.

Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt het bestuursorgaan, voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.

2. De burgemeester heeft het besluit van 24 april 2013 tot oplegging van het huisverbod gebaseerd op een ingevuld Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) van 24 april 2013. De burgemeester stelt dat de spanningen binnen het gezin toenemen wegens mishandeling en agressieve uitingen van [appellant] naar zijn vrouw en kinderen. De burgemeester heeft van belang geacht dat de twee kinderen minderjarig zijn en het niet wenselijk is hen uit hun omgeving te halen. Derhalve heeft hij aan [appellant] een tijdelijk huisverbod opgelegd.

3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte ervan is uitgegaan dat het tijdelijk huisverbod op 24 april 2013 om 18.10 uur werd opgelegd. Volgens hem vond de oplegging mondeling om 15.35 uur plaats. Dit volgt uit het proces-verbaal van bevindingen, het episode journaal, het feit dat hij kort na 15.35 uur werd aangehouden op verdenking van overtreding van het tijdelijk huisverbod, het bestreden besluit en het in beroep ingediende verweerschrift. Derhalve heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat het tijdstip van 15.35 uur abusievelijk is opgenomen, aldus [appellant].

[appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt over het opleggen van het tijdelijk huisverbod naar voren te brengen voor het nemen van dit besluit. Hij wijst erop dat uit het RiHG niet blijkt dat hij in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt kenbaar te maken. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat hem direct een tijdelijk huisverbod is opgelegd. De door de verbalisanten gestelde vragen waren volgens [appellant] slechts ter afhandeling van de oplegging van het tijdelijk huisverbod, waardoor irrelevant is dat hij deze vragen niet wilde beantwoorden.

3.1. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de politie tussen omstreeks 18.10 uur en 19.00 uur ter plaatse is geweest en [appellant] heeft meegedeeld dat hem met onmiddellijke ingang een huisverbod werd opgelegd. Uit de ondertekening van het besluit blijkt echter dat dit is genomen om 15.35 uur. In het besluit is vermeld dat het huisverbod geldt van 24 april 2013, 15.35 uur, tot 4 mei 2013, 15.35 uur. Het door de burgemeester aangevoerde dat dit tijdstip abusievelijk in het besluit is opgenomen omdat de beschikking automatisch wordt gegenereerd na het afsluiten van het programma waarin het RiHG wordt ingevuld, heeft de voorzieningenrechter ten onrechte van belang geacht, aangezien voor [appellant] niet duidelijk was op welk tijdstip het huisverbod was aangevangen en was afgelopen en hij derhalve in onzekerheid verkeerde over zijn rechtspositie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat overtreding van het huisverbod een strafbaar feit is ingevolge artikel 11 van de Wth. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte de rechtsonzekerheid waarin [appellant] verkeerde door de onduidelijkheid over het tijdstip van aanvangen en eindigen van het huisverbod niet onderkend.

3.2. Uit artikel 4:8, eerste lid, van de Awb volgt dat de burgemeester alvorens een besluit tot oplegging van een huisverbod te nemen, [appellant] in de gelegenheid moest stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. Noch uit het RiHG noch uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [appellant] hiertoe tijdig in de gelegenheid is gesteld. Dat de politie getracht heeft met [appellant] een gesprek te voeren doet niet ter zake, omdat uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [appellant] vooraf werd meegedeeld dat hem met onmiddellijke ingang een huisverbod werd opgelegd en dat de vervolgens gestelde vragen slechts betrekking hadden op de administratieve afhandeling van het huisverbod. Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft onderkend dat artikel 4:8, eerste lid, van de Awb is geschonden bij de oplegging van het huisverbod.

4. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 april 2013 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met de rechtszekerheid en artikel 4:8, eerste lid, van de Awb. De Afdeling ziet evenwel aanleiding te bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven, nu [appellant] in beroep en hoger beroep in de gelegenheid is geweest zich over het besluit tot oplegging van een huisverbod uit te laten.

5. Uit de rapportage ‘situatie ter plaatse’, het RiHG en het proces-verbaal van bevindingen, alle van 24 april 2013, volgt dat de aanleiding voor het opleggen van een tijdelijk huisverbod een op 20 april 2013 plaatsgevonden conflict in de woning van [appellant] is, waarbij [appellant] met zijn zoon zou hebben gevochten en hem zou hebben geslagen. De echtgenote heeft verklaard al jaren structureel mishandeld te worden door [appellant]. Ook de kinderen worden volgens haar door [appellant] geslagen. Hij zou zich tevens verbaal agressief uiten. De echtgenote heeft in 2011 een melding gedaan van een ruzie, waarbij een zorgmelding voor de kinderen is opgemaakt. Nu de feiten en omstandigheden uit de rapportage ‘situatie ter plaatse’, het RiHG en het proces-verbaal van bevindingen niet door [appellant] zijn bestreden en van een onjuiste belangenafweging bij het besluit niet is gebleken, heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig vermoeden en onmiddellijk gevaar opleverde als bedoeld in artikel 2 van de Wth. Derhalve was de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod. Nu [appellant] geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, op grond waarvan de burgemeester van deze bevoegdheid geen gebruik had mogen maken, zal de Afdeling de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand laten vanaf het tijdstip dat het huisverbod [appellant] in elk geval is aangezegd, te weten van 24 april 2013, 19.00 uur, tot 4 mei 2013, 15.35 uur.

6. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter Noord-Holland van 2 mei 2013 in zaken nrs. 202483 / FA RK 13-1374 en 202486 / TH ZA 13-3;

III. verklaart het bij de voorzieningenrechter ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Zeevang van 24 april 2013;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven voor zover het ziet op de periode van 24 april 2013, 19.00 uur, tot 4 mei 2013, 15.35 uur;

VI. veroordeelt de burgemeester van Zeevang tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Klein

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014

176-805.