Home

Raad van State, 02-04-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1161, 201308103/1/A3

Raad van State, 02-04-2014, ECLI:NL:RVS:2014:1161, 201308103/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
2 april 2014
Datum publicatie
2 april 2014
ECLI
ECLI:NL:RVS:2014:1161
Zaaknummer
201308103/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Baarn [appellant] naar aanleiding van diens verzoek daartoe op voet van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet Woz) dan wel de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) een aantal gegevens verstrekt.

Uitspraak

201308103/1/A3.

Datum uitspraak: 2 april 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Lage Vuursche, gemeente Baarn,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juli 2013 in zaak nr. 12/4187 in het geding tussen:

[appellant]

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Baarn.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Baarn [appellant] naar aanleiding van diens verzoek daartoe op voet van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet Woz) dan wel de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) een aantal gegevens verstrekt.

Bij besluit van 22 januari 2013 heeft de heffingsambtenaar het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 juli 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Nadat partijen bij brieven van 28 februari 2014 en 2 maart 2014 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, gelden de bevoegdheden en verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:

[…]

b. de inspecteur: de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen.

Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet Woz is het college van burgemeester en wethouders belast met de uitvoering van deze wet, tenzij de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, hiermee is belast.

Ingevolge artikel 40, eerste lid, kan op verzoek het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak door de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar worden verstrekt aan een ieder die kan aantonen uit hoofde van de belastingheffing te zijnen aanzien een gerechtvaardigd belang te hebben bij de verkrijging daarvan.

Ingevolge het tweede lid verstrekt de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

2. [appellant] heeft in zijn verzoek van 1 juni 2012 op voet van de Wet Woz dan wel de Wob verzocht om een beschrijving van de waarderingsmethode, gegevens over het marktsegment van zijn woning, verkoopgegevens en relevante kenmerken van alle in de periode van 2009 tot 2012 in zijn marktsegment verkochte woningen die bij het waarderingsproces van de waarde van zijn woning zijn betrokken, alsmede de resultaten van een marktanalyse van het desbetreffende marktsegment.

3. De rechtbank heeft overwogen dat het door de heffingsambtenaar in het besluit van 22 januari 2013 ingenomen standpunt dat hij niet over meer gegevens beschikt dan reeds bij het besluit van 26 juni 2012 aan [appellant] zijn verstrekt, niet ongeloofwaardig voorkomt en dat [appellant] er niet in is geslaagd om het tegendeel aannemelijk te maken.

Nu de rechtbank bij haar beoordeling heeft verwezen naar jurisprudentie van de Afdeling over de toepassing van de Wob (onder meer uitspraak van 3 april 2013 in zaak nr. 201203933/1/A3), gaat de Afdeling er van uit dat de rechtbank aan de hand van de Wob en op grondslag van de door [appellant] tegen het besluit van 22 januari 2013 aangevoerde gronden heeft beoordeeld of de heffingsambtenaar meer gegevens aan [appellant] had moeten verstrekken dan reeds was gedaan.

4. De Afdeling heeft evenwel eerder in een uitspraak van 11 december 2013 in zaak nr. 201208181/1/A3 overwogen dat artikel 40 van de Wet Woz een bijzondere regeling voor openbaarmaking met een uitputtend karakter bevat, die de bepalingen van de Wob opzij zet. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 40 van de Wet Woz (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 27 e.v.) volgt dat de wetgever met deze bepaling een toegesneden regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding heeft willen treffen ter zake van bij de waardevaststelling van woningen betrokken gegevens. Daarbij heeft de wetgever getracht een evenwicht te vinden tussen het belang van degene te wiens aanzien een beschikking is genomen om de waardevaststelling van de eigen woning te kunnen controleren en het belang van geheimhouding van gegevens over een niet aan hem toe te rekenen object.

Dat [appellant] heeft verzocht om gegevens die niet expliciet zijn benoemd in artikel 40 van de Wet Woz, laat onverlet dat zijn verzoek beoordeeld moet worden aan de hand van de in die bepaling vervatte openbaarmakingsregeling, nu hij deze gegevens heeft opgevraagd mede met het oog op het kunnen controleren van de waardevaststelling van zijn woning. Het verstrekken van de verzochte gegevens met toepassing van de Wob zou afbreuk doen aan de strekking van de in artikel 40 van de Wet Woz neergelegde regeling die een vorm van ‘beperkte openbaarheid’ beoogt. Op het verzoek van [appellant] is de Wob derhalve niet van toepassing. De beoordeling of de heffingsambtenaar op grond van de in artikel 40 van de Wet Woz neergelegde openbaarmakingsregeling aan [appellant] de door hem verzochte gegevens had moeten verstrekken, dient plaats te vinden in de procedure tegen de waardevaststelling van zijn woning door de in die procedure bevoegde rechter.

De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend. Dit noopt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu uit het vorenoverwogene volgt dat de rechtbank wel terecht tot het oordeel is gekomen dat het beroep van [appellant] ongegrond dient te worden verklaard.

5. Voor zover [appellant] diverse argumenten heeft aangevoerd die gericht zijn tegen de wijze waarop ter uitvoering van de Wet Woz de waarde van woningen wordt vastgesteld, wordt overwogen dat die argumenten buiten de omvang van dit geding vallen en derhalve geen bespreking behoeven.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden daarvan, te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. Vreken-Westra

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014

434.