Home

Raad van State, 08-05-2013, BZ9745, 201204688/1/A2

Raad van State, 08-05-2013, BZ9745, 201204688/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
8 mei 2013
Datum publicatie
8 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:BZ9745
Zaaknummer
201204688/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 24 september 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] over 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op € 829,00 gesteld.

Uitspraak

201204688/1/A2.

Datum uitspraak: 8 mei 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Gorinchem,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 9 maart 2012 in zaak nr. 11/309 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellante] over 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op € 829,00 gesteld.

Bij besluit van 28 januari 2011 heeft de Belastingdienst, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 11 mei 2011 heeft de Belastingdienst dat besluit herzien en, voor zover thans van belang, het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het overige ongegrond en het voorschot kennelijk herzien op nihil gesteld.

Bij uitspraak van 9 maart 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het van rechtswege tegen het besluit van 11 mei 2011 ontstane beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 11 april 2013 aan de orde gesteld.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van deel C volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.

2. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:

a. de draagkracht,

b. de kosten van kinderopvang per kind.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst haar ten onrechte niet op haar bezwaar heeft gehoord. Zij is daardoor niet in de gelegenheid gesteld inzichtelijk te maken, wat de praktische en financiële gevolgen van de nihilstelling van het voorschot voor haar zijn.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 28 januari 2009 in zaak nr. 200805565/1), vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Van horen mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) slechts worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. De beslissing om die bepaling toe te passen dient te worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd.

3.2. Bij brief van 28 oktober 2009 heeft [appellante] tegen het besluit van 24 september 2009 bezwaar gemaakt. In die brief heeft zij betoogd dat zij in 2008 aan alle vereisten om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen heeft voldaan.

Bij brief van 3 november 2010 heeft de Belastingdienst [appellante] verzocht om nadere informatie, teneinde de aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen beoordelen.

Bij brief van 16 november 2010 heeft [appellante] een aantal documenten overgelegd.

Bij brieven van 10 december 2010 heeft de Belastingdienst haar bericht dat zij niet op het verzoek om informatie van 3 november 2010 heeft gereageerd en haar opnieuw verzocht om nadere informatie, teneinde op het gemaakte bezwaar te kunnen beslissen.

3.3. Hoewel [appellante] in het bezwaarschrift haar betoog niet heeft toegelicht en evenmin heeft gestaafd aan de hand van stukken, rechtvaardigde, gelet op de omstandigheid dat de Belastingdienst naar aanleiding van het bezwaarschrift nadere informatie heeft gevraagd en [appellante] naar aanleiding van dat verzoek documenten heeft overgelegd, hetgeen in het bezwaarschrift naar voren is gebracht niet de conclusie dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit konden leiden. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, en het besluit van 11 mei 2011, voor zover dat betrekking heeft op 2008, komen reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking.

In verband met de vraag of toepassing kan worden gegeven aan artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zal de Afdeling voorts overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil.

4. De Belastingdienst heeft aan het besluit van 11 mei 2011 ten grondslag gelegd dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad.

5. [appellante] heeft haar betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst door haar niet aannemelijk gemaakt heeft hoeven achten dat zij kosten voor kinderopvang heeft gehad niet nader toegelicht, zodat het reeds daarom niet tot het ermee beoogde doel kan leiden.

6. Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst het voorschot niet op nihil heeft mogen vaststellen, nu [appellante] kosten voor kinderopvang heeft gehad, faalt, reeds omdat, de Belastingdienst, gelet op het hiervoor overwogene, dat door haar niet aannemelijk gemaakt heeft hoeven achten.

7. Nu [appellante] in beroep en hoger beroep haar standpunten nader heeft kunnen toelichten en, gelet op het hiervoor overwogene, de conclusie is dat de Belastingdienst het voorschot 2008 herzien op nihil heeft mogen stellen, bestaat aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, voor zover dat betrekking heeft op dat jaar, in stand te laten.

8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 mei 2011, voor zover dat betrekking heeft op 2008, gegrond verklaren. Dat besluit komt in zoverre wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen ervan in zoverre geheel in stand blijven.

9. De Belastingdienst dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 9 maart 2012 in zaak nr. 11/309, voor zover aangevallen;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 11 mei 2011, kenmerk 1895.13.585 / BOB DAH 2 BT 09 2, voor zover dat betrekking heeft op 2008;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in zoverre geheel in stand blijven;

VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

VII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 384,00 (zegge: driehonderdvierentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Wieland

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013

502.