Home

Raad van State, 29-03-2013, BZ8679, 201113272/1/V1

Raad van State, 29-03-2013, BZ8679, 201113272/1/V1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
29 maart 2013
Datum publicatie
25 april 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:BZ8679
Zaaknummer
201113272/1/V1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 10 december 2010 heeft de minister de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en hem ongewenst verklaard.

Uitspraak

201113272/1/V1.

Datum uitspraak: 29 maart 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 1 december 2011 in zaak nr. 11/22869 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2010 heeft de minister de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en hem ongewenst verklaard.

Bij besluit van 11 juli 2011 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 1 december 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en een voorlopige voorziening getroffen inhoudende dat het besluit van 10 december 2010 wordt geschorst tot vier weken nadat de minister opnieuw op het bezwaar heeft beslist. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris), hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder e van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de desbetreffende vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

Ingevolge artikel 19 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op gronden als bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.

Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard, indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.

Ingevolge artikel 3.86, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, worden afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder e, van de Vw 2000 wegens gevaar voor de openbare orde, indien de desbetreffende vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd, bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf of een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a of b, van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, dan wel het buitenlandse equivalent van een dergelijke straf of maatregel is opgelegd, en de totale duur van de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van die straffen en maatregelen ten minste gelijk is aan de in het tweede lid bedoelde norm.

Ingevolge het tweede lid bedraagt de in het eerste lid bedoelde norm bij een verblijfsduur van ten minste zeven jaar, maar minder dan acht jaar, 36 maanden.

Ingevolge het zesde lid wordt voor de toepassing van de voorgaande leden onder verblijfsduur verstaan: de duur van het rechtmatige verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000 of als Nederlander, direct voorafgaande aan het moment waarop het misdrijf is gepleegd of aangevangen.

Ingevolge het zestiende lid wordt de aanvraag in afwijking van de voorgaande leden niet afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (hierna: het Besluit nr. 1/80), tenzij diens persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.

Volgens paragraaf A5/10.2, onder b, van de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 betrekking op vreemdelingen wier verblijfsrecht wegens inbreuk op de openbare orde is beëindigd.

2. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat niet in geschil is, dat de vreemdeling een verblijfsrecht aan het Besluit nr. 1/80 ontleent.

3. Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 maart 2011 heeft de strafrechter de vreemdeling bij onherroepelijk geworden vonnissen van 23 december 2003, 21 juni 2005 en 30 oktober 2008 veroordeeld wegens diefstal door middel van braak, meermalen gepleegd. Bij voormeld vonnis van 21 juni 2005 heeft de strafrechter hem eveneens veroordeeld wegens pogingen tot diefstal door middel van braak. Verder heeft het Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, hem bij onherroepelijk geworden arrest van 14 november 2008 (LJN BG4510) veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf met aftrek van voorarrest wegens verkrachting gepleegd op 18 oktober 2005 en verkrachting en diefstal gepleegd op 18 december 2006, alsmede de tenuitvoerlegging van de bij voormeld vonnis van 21 juni 2005 aan de vreemdeling opgelegde vijf maanden voorwaardelijke gevangenisstraf. De vreemdeling is voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd van 22 oktober 2010 tot 22 juni 2012 onder de bijzondere voorwaarden van een contactverbod, een meldingsplicht, gedragsinterventies en ambulante behandeling. Voorts blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 juli 2011 dat de strafrechter de vreemdeling bij onherroepelijk geworden vonnis van 14 april 2011 tot acht weken gevangenisstraf heeft veroordeeld wegens diefstallen door middel van braak, gepleegd in de periode van 30 november 2010 tot en met 1 december 2010 en in de nacht van 12 op 13 januari 2011.

4. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling sinds 2006 met verkrachting vergelijkbare misdrijven heeft gepleegd, dat de misdrijven waarvoor de strafrechter hem bij voormeld vonnis van 14 april 2011 heeft veroordeeld, volgens een schriftelijke verklaring van zijn psychotherapeut van 6 juni 2011 en onderscheiden verklaringen van zijn psychotherapeut en reclasseringsambtenaar ter zitting bij de rechtbank, waren ingegeven door een ongelukkige samenloop van omstandigheden en dat, volgens deze schriftelijke verklaring, sindsdien het risico op recidive aanzienlijk is afgenomen, omdat de vreemdeling inmiddels bij zijn moeder inwoont, een uitkering ontvangt en een werk-stageplek heeft. De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zowel de door de vreemdeling gepleegde verkrachtingen alsook de door deze gepleegde diefstallen met braak een werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, die actueel is. De proefperiode, de daarbij opgelegde bijzondere voorwaarden noch diens ongewenstverklaring hebben de vreemdeling ervan weerhouden zijn criminele gedrag na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling voort te zetten. Gelet hierop komt aan de verklaringen uit de omgeving van de vreemdeling geen betekenis toe, aldus de staatssecretaris.

4.1. Over de onder 4 bedoelde samenloop van omstandigheden staat in voormelde schriftelijke verklaring van 6 juni 2011, dat de vreemdeling communicatieproblemen met de uitkeringsinstantie heeft gehad waardoor hij financiële problemen heeft gekregen, hij toentertijd onvoldoende om steun heeft gevraagd, hij bij problemen de neiging heeft zich terug te trekken en zijn zogenoemde coping onder stressvolle omstandigheden gebrekkig is. De psychotherapeut en de reclasseringsambtenaar van de vreemdeling hebben ter zitting bij de rechtbank, blijkens het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal, in dezelfde zin verklaard.

4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de onderscheiden verkrachtingen waarvoor het Gerechtshof de vreemdeling heeft veroordeeld zeer ernstige misdrijven zijn.

4.3. Bij de beoordeling of het gedrag van de vreemdeling, mede in verband met deze zeer ernstige misdrijven, een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, komt geen betekenis toe aan de omstandigheid dat niet is gebleken dat de vreemdeling na 2006 met verkrachting vergelijkbare misdrijven heeft gepleegd. Na 2006 heeft hij lange tijd in detentie verbleven en, volgens een tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase door zijn reclasseringsambtenaar gegeven verklaring, onder elektronisch toezicht gestaan. Na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de vreemdeling meer dan één keer misdrijven gepleegd die evenzeer als een ernstige inbreuk op de openbare orde hebben te gelden. Nu de proeftijd, de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden, waaronder gedragsinterventies en ambulante behandeling, noch zijn ongewenstverklaring hem ervan hebben weerhouden te recidiveren, heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geen betekenis toegekend aan voormelde schriftelijke verklaring van 6 juni 2011, alsmede aan de door de psychotherapeut en de reclasseringsambtenaar van de vreemdeling ter zitting bij de rechtbank gegeven verklaringen, en het gedrag van de vreemdeling niet ten onrechte aangemerkt als een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. In zoverre heeft de staatssecretaris terecht de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en hem krachtens artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 ongewenst verklaard. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

De grief slaagt.

5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank behoort te doen, zal het besluit van 11 juli 2011 worden getoetst in het licht van de daartegen bij de rechtbank aangedragen beroepsgronden, voor zover deze nog bespreking behoeven.

6. De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris bij toepassing van artikel 3.86, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met het tweede lid, van het Vb 2000 ten onrechte is uitgegaan van een verblijfsduur van ten minste zeven jaar, maar minder dan acht jaar, omdat de staatssecretaris de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in strijd met het Besluit nr. 1/80 met terugwerkende kracht heeft ingetrokken en dus bij de toepassing van de glijdende schaal had moeten uitgaan van een verblijfsduur van dertien jaar.

6.1. Het betoog faalt. Ingevolgde artikel 3.86, zesde lid, van het Vb 2000 is niet de duur van het rechtmatig verblijf tot aan de datum met ingang waarvan de staatssecretaris de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft ingetrokken relevant bij toepassing van de glijdende schaal, maar de duur van het rechtmatig verblijf tot aan het moment waarop het misdrijf is gepleegd of aangevangen. Niet in geschil is dat deze duur in dit geval ten minste zeven jaar, maar minder dan acht jaar is.

7. De vreemdeling heeft verder betoogd dat de staatssecretaris de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft verlengd nadat hij strafrechtelijk voor de door hem gepleegde geweldsmisdrijven is veroordeeld, zodat hij erop mocht vertrouwen dat deze verblijfsvergunning niet wegens deze veroordeling zou worden ingetrokken.

7.1. Bij besluit van 12 maart 2008 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakt bezwaar tegen de afwijzing van diens aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, gegrond verklaard en deze geldigheidsduur verlengd van 3 juli 2007 tot 3 juli 2012. Het beroep van de vreemdeling op een strafrechtelijke veroordeling wegens door hem gepleegde geweldsmisdrijven wordt opgevat als een beroep op voormeld arrest van het Gerechtshof van 14 november 2008 en de veroordeling in die zaak door de strafrechter in eerste aanleg die, blijkens dat arrest, op 25 maart 2008 heeft plaatsgevonden.

7.2. Het betoog faalt, reeds omdat de vreemdeling ten tijde van het besluit van 12 maart 2008 niet bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak voor de door hem gepleegde geweldsmisdrijven was veroordeeld.

8. De vreemdeling heeft voorts betoogd dat het besluit van 11 juli 2011 strijdig is met het recht op respect voor zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de staatssecretaris niet in aanmerking heeft genomen dat hij het in het verleden heel zwaar heeft gehad, dat zijn moeder met haar kinderen wegens huiselijk geweld haar man heeft moeten ontvluchten en dit schande over de familie heeft gebracht. Voorts heeft de vreemdeling aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte de openbare ordeaspecten zwaarder heeft laten wegen.

8.1. Het betoog faalt, reeds omdat de vreemdeling niet heeft toegelicht waarom voormelde omstandigheden voor hem van belang zijn in het kader van voormeld recht op respect voor zijn privéleven en hij evenmin heeft toegelicht waarom dat recht zwaarder dient te wegen dat het belang van bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 1 december 2011 in zaak nr. 11/22869;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond;

IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Robben

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2013

610