Home

Raad van State, 27-02-2013, ECLI:NL:RVS:2013:3447 BZ2527, 201207119/1/T1/A1

Raad van State, 27-02-2013, ECLI:NL:RVS:2013:3447 BZ2527, 201207119/1/T1/A1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 30 maart 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan bewonen van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te Nunspeet. De omgevingsvergunning heeft een persoonsgebonden karakter.

Uitspraak

201207119/1/T1/A1.

Datum uitspraak: 27 februari 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 13 juni 2012 in zaak nr. 11/1435 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Witte Wieven B.V.", gevestigd te Nunspeet

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan bewonen van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te Nunspeet. De omgevingsvergunning heeft een persoonsgebonden karakter.

Bij besluit van 17 augustus 2011 heeft het college het door "De Witte Wieven B.V." daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 juni 2012 heeft de rechtbank het door "De Witte Wieven B.V." daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 augustus 2011 vernietigd, het primaire besluit herroepen, de door [vergunninghouder] op 14 januari 2011 gevraagde omgevingsvergunning geweigerd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

"De Witte Wieven B.V." heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2012, waar het college, vertegenwoordigd door W. van Dijk en M.Y.M. Baars, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting "De Witte Wieven B.V.", vertegenwoordigd door haar directeur [directeur], bijgestaan door mr. G. Janssen, advocaat te Nijmegen, gehoord.

Overwegingen

1.    Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat, nu de aangevallen uitspraak is bekendgemaakt vóór 1 januari 2013 deze moet worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dit gold vóór inwerkingtreding van deze wet.

Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Ingevolge artikel 4, aanhef en tiende lid, van de bij het Bor behorende bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;

c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

2.    "De Witte Wieven B.V." exploiteert recreatiepark De Witte Wieven te Nunspeet en verhuurt in het kader van die exploitatie staanplaatsen voor kampeermiddelen, stacaravans en bungalows. Het recreatiepark is gelegen op een terrein, dat in eigendom is van de gemeente. De gemeente en "De Witte Wieven B.V." hebben terzake een erfpachtovereenkomst gesloten. [vergunninghouder] heeft de recreatiewoning op het perceel, dat is gelegen in recreatiepark De Witte Wieven, in 1998 gekocht.

3.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Herziening 1996" rust op het perceel de bestemming "Verblijfsrecreatie". Niet in geschil is dat ingevolge de planvoorschriften permanente bewoning van de recreatiewoning niet is toegestaan. Teneinde de permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en tiende lid, van de bij het Bor behorende bijlage II een omgevingsvergunning verleend.

4.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die aan het verlenen van een omgevingsvergunning in de weg staat. Hiertoe voert het college aan dat [vergunninghouder] weliswaar in strijd handelt met de door hem met "De Witte Wieven B.V." gesloten huurovereenkomst met betrekking tot een staanplaats, door de recreatiewoning voor permanente bewoning te gebruiken, maar dat hierin geen belemmering is gelegen om van de omgevingsvergunning gebruik te maken, nu de kantonrechter de vordering van "De Witte Wieven B.V." tot ontbinding van de huurovereenkomst bij vonnis van 15 februari 2012 in zaak nr. 454661 CV-EXPL 11-1847, heeft afgewezen.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr. 200906091/1/H1), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. De Wabo geeft geen aanleiding om daar ten aanzien van een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo wordt verleend, anders over te oordelen.

4.2.    In artikel 7 van het tussen [vergunninghouder] en "De Witte Wieven B.V." op 1 januari 2006 gesloten contract ter zake van de huur van de staanplaats op het perceel is bepaald dat het gehuurde uitsluitend mag worden gebruikt voor recreatief verblijf en dat gebruikers geen domicilie mogen kiezen op het adres van verhuurder. Voorts is bepaald dat permanente bewoning niet is toegestaan. Niet in geschil is dat [vergunninghouder] in strijd met de huurovereenkomst handelt door de recreatiewoning op het perceel voor permanente bewoning te gebruiken.

Het enkele bestaan van een contractuele relatie tussen "De Witte Wieven B.V." en [vergunninghouder], waarbij is overeengekomen dat permanente bewoning van het gehuurde niet is toegestaan, betekent nog niet dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat het handelen in strijd met artikel 7 van het huurcontract moet worden aangemerkt als een evidente privaatrechtelijke belemmering, die aan het verlenen van een omgevingsvergunning in de weg staat.

Het betoog slaagt.

5.    Nu de rechtbank niet is toegekomen aan de bespreking van de overige door "De Witte Wieven B.V." in beroep aangevoerde gronden, zal de Afdeling deze gronden alsnog beoordelen.

6.    "De Witte Wieven B.V." betoogt in beroep dat [vergunninghouder] ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet voldeed, en nog steeds niet voldoet, aan de voorwaarden om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en tiende lid, van de bij het Bor behorende bijlage II een omgevingsvergunning te kunnen verlenen voor het gebruiken van een recreatiewoning voor permanente bewoning. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat [vergunninghouder] tot en met 2010 altijd de stellige indruk heeft gewekt recreatief op het recreatiepark te verblijven. Voorts heeft zij aangevoerd dat uit de door [vergunninghouder] overgelegde bewijsstukken niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de recreatiewoning op 31 oktober 2003 als woning in gebruik had en sedertdien onafgebroken heeft bewoond.

6.1.    Gelet op de door [vergunninghouder] overgelegde bewijsstukken heeft het college voldoende aannemelijk kunnen achten dat [vergunninghouder] de recreatiewoning reeds voor 31 oktober 2003 als woning in gebruik had. Deze stukken bieden evenwel niet voldoende grond voor het oordeel dat [vergunninghouder] de recreatiewoning vanaf 31 oktober 2003 onafgebroken heeft bewoond.

Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [vergunninghouder] in de periode vanaf 31 oktober 2003 in de Gemeentelijke Basisadministratie niet stond ingeschreven op het adres van de recreatiewoning, zodat hoge eisen moeten worden gesteld aan het bewijs om aannemelijk te achten dat [vergunninghouder] daar wel zijn hoofdverblijf heeft gehad.

Het college heeft bij zijn besluit in aanmerking genomen dat uit de door [vergunninghouder] overgelegde gegevens van Nuon blijkt dat sprake is van een consistent energieverbruik in de recreatiewoning gedurende de jaren 2002 tot medio 2010. Dit energieverbruik is volgens de richtlijnen van Nuon vergelijkbaar met het verbruik in een tussenwoning en/of hoekwoning. Voorts heeft het college van belang geacht dat IrisZorg Crisisopvang Nunspeet heeft bevestigd dat wijlen de echtgenote van [vergunninghouder] in de periode van 20 juni 1989 tot 31 mei 2008 werkzaam is geweest bij die organisatie en dat uit een verklaring van een in Nunspeet gevestigde huisarts blijkt dat [vergunninghouder] vanaf 1992 in de desbetreffende praktijk staat ingeschreven. Daarnaast heeft het college gewicht toegekend aan overgelegde gegevens waaruit blijkt dat [vergunninghouder] vanaf 1996 bij verschillende organisaties in Nunspeet actief is geweest als vrijwilliger. Uit de door [vergunninghouder] overgelegde fiscale gegevens blijkt voorts dat hij jaarlijks inkomsten uit tijdelijke verhuur van zijn eigen woning in Amstelveen in de belastingaangifte heeft vermeld, waaruit is op te maken dat hij deze woning toen niet bewoonde. Alleen over het jaar 2005 zijn geen inkomsten uit verhuur van de eigen woning aangegeven. Dit strookt met de beide overgelegde huurcontracten met betrekking tot de eigen woning in Amstelveen, waaruit blijkt dat de woning is verhuurd vanaf 2001 tot uiterlijk 1 augustus 2004 en vanaf 10 januari 2006. Op grond van deze gegevens, in samenhang bezien, moet worden geconcludeerd dat het college voor het grootste deel van de voor dit geding relevante periode voldoende aannemelijk heeft kunnen achten dat [vergunninghouder] de recreatiewoning heeft bewoond, maar dat dat niet geldt voor de periode van 1 augustus 2004 tot 10 januari 2006, nu de door [vergunninghouder] overgelegde stukken de mogelijkheid openlaten dat [vergunninghouder] in bedoelde periode zijn hoofdverblijf in de eigen woning in Amstelveen had.

Het betoog slaagt.

7.    De conclusie is dat het besluit van 17 augustus 2011 is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De door "De Witte Wieven B.V." in beroep aangevoerde grond is in zoverre terecht voorgedragen en leidt tot de hierna onder 8 vermelde opdracht aan het college.

8.    De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het besluit van 17 augustus 2011 binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. Het college dient hiertoe met inachtneming van overweging 6.1 alsnog toereikend te motiveren dat [vergunninghouder] de recreatiewoning permanent heeft bewoond in de periode van 1 augustus 2004 tot 10 januari 2006. Zo nodig dient het college het bestreden besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen. In dat geval dient het nieuwe besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt.

9.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen:

- het besluit van 17 augustus 2011, zonder kenmerk te herstellen op een wijze als bedoeld in rechtsoverweging 8;

- de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W.  Sorgdrager en mr. P.A.  Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Oudenaller

voorzitter    ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013

604.