Home

Raad van State, 07-08-2013, ECLI:NL:RVS:2013:2887, 201301891/1/A2

Raad van State, 07-08-2013, ECLI:NL:RVS:2013:2887, 201301891/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
7 augustus 2013
Datum publicatie
7 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:692
Zaaknummer
201301891/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 11 juni 2010 heeft de minister de aanvullende bekostiging eerste schooljaar 2009-2010 en de bekostiging personeels- en exploitatiekosten voor de eerste vijf maanden 2009-2010 voor de school voor voortgezet onderwijs Isaac Beeckman Kapelle gewijzigd vastgesteld op nihil, de reeds betaalde bedragen teruggevorderd en bepaald dat deze worden verrekend met de aanvangsbekostiging voor de periode 1 augustus 2010 tot 1 januari 2011.

Uitspraak

201301891/1/A2.

Datum uitspraak: 7 augustus 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 januari 2013 in zaak nr. 12/2580 in het geding tussen:

de stichting Stichting Isaac Beeckman Academie, gevestigd te Kapelle,

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2010 heeft de minister de aanvullende bekostiging eerste schooljaar 2009-2010 en de bekostiging personeels- en exploitatiekosten voor de eerste vijf maanden 2009-2010 voor de school voor voortgezet onderwijs Isaac Beeckman Kapelle gewijzigd vastgesteld op nihil, de reeds betaalde bedragen teruggevorderd en bepaald dat deze worden verrekend met de aanvangsbekostiging voor de periode 1 augustus 2010 tot 1 januari 2011.

Bij besluit van 29 maart 2011 heeft de minister het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 januari 2013 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 maart 2011 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.

De stichting heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2013, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Kurvink, en de stichting, vertegenwoordigd door mr. W. Pors, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De minister betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat hij bij de terugvordering had moeten onderzoeken of de stichting kosten heeft gemaakt die achteraf onvermijdelijk zijn gebleken, een onjuiste uitleg dan wel toepassing aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gegeven.

1.1. Het oordeel van de rechtbank dat de minister op goede gronden de bekostiging heeft vastgesteld op nihil, is niet bestreden. Derhalve staat in rechte vast dat de desbetreffende bedragen onverschuldigd aan de stichting zijn betaald.

Weliswaar heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister bij de toepassing van de bevoegdheid tot terugvordering de daarbij betrokken belangen moet afwegen, maar zij heeft niet onderkend dat bij de terugvordering van de onverschuldigd betaalde bekostiging enkel nog financiële belangen zijn betrokken. De minister behoefde dan ook slechts in zijn beoordeling te betrekken of de terugvordering zou leiden tot een zodanige financiële noodsituatie, dat het voortbestaan van de stichting door de terugvordering in gevaar zou komen. Nu de minister om die reden hangende bezwaar heeft toegezegd een betalingsregeling te zullen treffen en de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat ook hiervan uitgaande haar voortbestaan wordt bedreigd, heeft de rechtbank niet onderkend dat de afweging van de bij de terugvordering betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is dat moet worden geoordeeld dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot terugvordering van de onverschuldigd aan de stichting betaalde bedragen.

Het betoog slaagt.

2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 maart 2011 van de minister alsnog ongegrond verklaren.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 17 januari 2013 in zaak nr. 12/2580;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Poot

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013

362.