Home

Raad van State, 02-08-2013, ECLI:NL:RVS:2013:2895, 201206825/1/V1

Raad van State, 02-08-2013, ECLI:NL:RVS:2013:2895, 201206825/1/V1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
2 augustus 2013
Datum publicatie
7 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:633
Zaaknummer
201206825/1/V1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 23 december 2010 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.

Uitspraak

201206825/1/V1.

Datum uitspraak: 2 augustus 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 15 juni 2012 in zaak nr. 11/29018 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2010 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 7 september 2011 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 15 juni 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 25 juli 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het door de vreemdeling gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.

De vreemdeling en de staatssecretaris hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

Het tegen het besluit van 25 juli 2012 gerichte beroepschrift heeft de rechtbank bij brief van 26 juni 2013 aan de Afdeling ter behandeling doorgezonden.

Bij brief van 22 juli 2013 heeft de vreemdeling een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.

2. Hetgeen de vreemdeling met haar hoger beroep nastreeft is bereikt, aangezien aan haar bij besluit van 4 oktober 2012 een verblijfsvergunning regulier is verleend onder de beperking "verblijf bij kinderen [kind 1] en [kind 2]" met een geldigheidsduur van 31 augustus 2012 tot 31 augustus 2013.

Voor het oordeel dat de vreemdeling niettemin nog belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep, bestaat geen grond. Het daartoe gestelde in haar brief van 22 juli 2013, namelijk dat het niet duidelijk is of de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning verlengd zal worden en zij belang heeft bij beantwoording van een aantal rechtsvragen dat in de in hoger beroep aangevallen uitspraak en in het besluit van 25 juli 2012 aan de orde is, leidt niet tot een ander oordeel. Indien op een eventuele aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning afwijzend wordt beslist, kan de vreemdeling hiertegen rechtsmiddelen aanwenden.

3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.

4. Bij het besluit van 25 juli 2012 heeft de staatssecretaris, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van de vreemdeling is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van de vreemdeling, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.

5. Uit hetgeen onder 2 is overwogen volgt dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen het besluit van 25 juli 2012.

6. Het beroep tegen het besluit van 25 juli 2012 is kennelijk niet-ontvankelijk.

7. Nu de staatssecretaris met het besluit van 4 oktober 2012 de vreemdeling tegemoet is gekomen, dient hij op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep tegen het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 25 juli 2012 niet-ontvankelijk;

III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van dat beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Idema

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2013

512.