Home

Raad van State, 09-07-2013, ECLI:NL:RVS:2013:3186, 201204559/1/V1 en 201207753/1/V1

Raad van State, 09-07-2013, ECLI:NL:RVS:2013:3186, 201204559/1/V1 en 201207753/1/V1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
9 juli 2013
Datum publicatie
17 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:298
Zaaknummer
201204559/1/V1 en 201207753/1/V1
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022], Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 66a, Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 67

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 9 februari 2012 heeft de minister de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.

Uitspraak

201204559/1/V1 en 201207753/1/V1.

Datum uitspraak: 9 juli 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:

[de vreemdeling],

tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 6 april 2012 in zaak nr. 12/6535 en van 10 juli 2012 in

zaak nr. 12/10441 in de gedingen tussen:

de vreemdeling

en

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2012 heeft de minister de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft de vreemdeling op 24 februari 2012 beroep ingesteld.

Bij besluit van 28 maart 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft de vreemdeling op 28 maart 2012 beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 6 april 2012 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit van 9 februari 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder zaak nr. 201204559/1/V1. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

Bij uitspraak van 10 juli 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door de vreemdeling tegen het besluit van 28 maart 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder zaak nr. 201207753/1/V1. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft verweerschriften ingediend.

De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

In zaak nr. 201204559/1/V1

2. Het hoger beroep ziet op het inreisverbod van 9 februari 2012, dat de staatssecretaris tegen de vreemdeling heeft uitgevaardigd voor de duur van twee jaren. Aangezien de staatssecretaris bij besluit van 28 maart 2012 een inreisverbod tegen de vreemdeling heeft uitgevaardigd voor de duur van drie jaren, moet hij - anders dan de vreemdeling betoogt - worden geacht daarmee het inreisverbod van 9 februari 2012 te hebben ingetrokken. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de vreemdeling niet gesteld hoe hij desondanks door het hoger beroep in een gunstiger positie kan geraken. Het hoger beroep dient derhalve wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.

In zaak nr. 201207753/1/V1

4. Met betrekking tot de afwijzing van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 28 maart 2012 wordt ambtshalve als volgt overwogen.

4.1. Ingevolge artikel 66a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) vaardigt de staatssecretaris een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland:

a. onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, of

b. niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.

Ingevolge het zesde lid, voor zover thans van belang, kan de vreemdeling jegens wie een inreisverbod geldt, in afwijking van artikel 8, geen rechtmatig verblijf hebben, met uitzondering van het rechtmatig verblijf:

a. van de vreemdeling die een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 heeft ingediend, zolang op die aanvraag nog niet is beslist; b. bedoeld in artikel 8, onder j, en c. van de vreemdeling wiens uitzetting op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of beroepschrift is beslist.

Ingevolge het zevende lid kan de vreemdeling jegens wie een inreisverbod geldt, in afwijking van het zesde lid en artikel 8 en met uitzondering van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling die een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 heeft ingediend zolang op die aanvraag nog niet is beslist, geen rechtmatig verblijf hebben, in geval de vreemdeling:

a. bij onherroepelijk geworden rechtelijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;

b. een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

c. naar het oordeel van de staatssecretaris een ernstige bedreiging vormt als bedoeld in het vierde lid, dan wel

d. ingevolge een verdrag of in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland ieder verblijf dient te worden ontzegd.

4.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 66a van de Vw 2000 (Kamerstukken II 2010/11 32 420, nr. 9, blz. 5) blijkt dat de wetgever met het zevende lid heeft beoogd te waarborgen dat de rechtsgevolgen van een inreisverbod voor het rechtmatig verblijf vergelijkbaar zijn met de gevolgen voor het rechtmatig verblijf in geval de desbetreffende vreemdeling ongewenst zou zijn verklaard en mogelijk te maken dat de staatssecretaris een inreisverbod met de in het zevende lid bedoelde rechtsgevolgen kan uitvaardigen in vergelijkbare gevallen als waarin hij krachtens artikel 67, eerste lid, onder b tot en met e, van de Vw 2000 een vreemdeling ongewenst kan verklaren. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2012 in zaak nr. 201103520/1/V3 volgt dat daarvan uitgezonderd is een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend, zolang op die aanvraag nog niet is beslist, en een vreemdeling die in afwachting is van de formele indiening van een dergelijke aanvraag. Op vorenstaande uitzonderingen na heeft een vreemdeling tegen wie de staatssecretaris een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 heeft uitgevaardigd, dus geen rechtmatig verblijf.

4.3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 22 juli 2010 in zaak nr. 201001769/1/V2 (www.raadvanstate.nl) heeft een ongewenst verklaarde vreemdeling, zolang de ongewenstverklaring voortduurt, geen belang bij beoordeling van een beroep tegen een besluit tot afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking van zodanige vergunning. Het onder 4.2. overwogene brengt met zich dat een vreemdeling tegen wie de staatssecretaris een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 heeft uitgevaardigd, zolang dat inreisverbod voortduurt, evenmin belang heeft bij beoordeling van een dergelijk beroep. Dat beroep kan immers nimmer leiden tot de door die vreemdeling beoogde verblijfsvergunning. Of de desbetreffende vreemdeling voldoet aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning, kan ten volle in het kader van de toetsing van dat inreisverbod aan de orde worden gesteld.

Belang bij toetsing in rechte van een besluit tot afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking van zodanige vergunning, is, bij samenloop daarvan met een besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 dan ook eerst aan de orde, indien het besluit tot het uitvaardigen van dat inreisverbod wordt ingetrokken, herroepen of vernietigd, dan wel dat inreisverbod wordt opgeheven. Om deze toetsing op dat moment mogelijk te maken, ook indien een besluit tot afwijzing van de aanvraag om verlening of verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning of tot intrekking daarvan inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, dient de desbetreffende vreemdeling de staatssecretaris te verzoeken de intrekking van de verblijfsvergunning te heroverwegen, dan wel een nieuwe aanvraag om verlening of verlenging van de geldigheidsduur van zodanige vergunning in te dienen. Het uit de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1 voortvloeiende beoordelingskader staat niet aan toetsing van een besluit op zodanig verzoek of zodanige aanvraag in de weg, omdat de intrekking, herroeping, vernietiging of opheffing van dat inreisverbod dan een nieuw gebleken feit is als in voormelde uitspraak van 6 maart 2008 bedoeld, dat zodanige toetsing mogelijk maakt.

4.4. Aan het inreisverbod van 28 maart 2012 heeft de staatssecretaris mede ten grondslag gelegd dat de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Hij heeft daarbij een Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 maart 2012 betrokken, waaruit blijkt dat de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. Nu ingevolge artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafrecht tegen dit misdrijf een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren is bedreigd, heeft het inreisverbod van 28 maart 2012 de in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 bedoelde rechtsgevolgen.

Onder deze omstandigheden had de vreemdeling geen belang bij beoordeling van zijn beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Voor zover het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over dat beroep, heeft de vreemdeling bij beoordeling daarvan evenmin belang.

5. Het hoger beroep is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.

6. Het onder 4.3. overwogene brengt met zich dat hetgeen de vreemdeling in zijn hogerberoepschrift aanvoert over de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden beoordeeld alsof dit deel uitmaakt van zijn grieven over het inreisverbod van 28 maart 2012.

De grieven over dit inreisverbod en het terugkeerbesluit kunnen niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat deze grieven geen vragen opwerpen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.

7. Het hoger beroep is in zoverre kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.

In zaken nrs. 201204559/1/V1 en 201207753/1/V1

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep in zaak nr. 201204559/1/V1 niet-ontvankelijk;

II. verklaart het hoger beroep in zaak nr. 201207753/1/V1, gericht tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 10 juli 2012 in zaak nr. 12/10441, voor zover daarbij het in die zaak ingestelde beroep tegen de afwijzing van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond is verklaard, niet-ontvankelijk;

III. bevestigt die uitspraak voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Van Goeverden-Clarenbeek

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2013

488-747.