Home

Raad van State, 22-11-2013, ECLI:NL:RVS:2013:2099, 201112327/1/V1

Raad van State, 22-11-2013, ECLI:NL:RVS:2013:2099, 201112327/1/V1

Gegevens

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 december 2010 heeft het COa de aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) opvang te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Uitspraak

201112327/1/V1.

Datum uitspraak: 22 november 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 28 oktober 2011 in zaak nr. 10/42325 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

het COa.

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2010 heeft het COa de aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) opvang te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 28 oktober 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Het COa en de vreemdeling hebben desgevraagd nadere stukken ingediend.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft desgevraagd een stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In grief 1 klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling niet voor opvang in aanmerking komt. Het COa voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de door de vreemdeling overgelegde stukken niet staat dat zijn medische problematiek zodanig is dat zich een acute medische noodsituatie voordoet die tot verlening van opvang noopt. In deze stukken staat volgens het COa evenmin dat de medische zorg, welke volgens het advies van het Bureau Medische Advisering van 10 maart 2011 (hierna: het BMA-advies) bestaat uit contactgesprekken en medicatie, niet buiten de opvang kan worden voortgezet, gelet op artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).

1.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 kan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan.

Ingevolge het tweede lid kan van het eerste lid worden afgeweken indien de aanspraak betrekking heeft op de verlening van medisch noodzakelijke zorg.

Ingevolge artikel 64 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van een vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa) is het COa onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.

Ingevolge het tweede lid kan de staatssecretaris het COa taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.

Ingevolge artikel 12, zoals luidend ten tijde van belang, kan de staatssecretaris regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.

De Rva 2005 strekt ter uitvoering van artikel 12 van de Wet COa.

In artikel 3 van de Rva 2005 is bepaald aan welke categorieën asielzoekers of daarmee gelijk te stellen categorieën vreemdelingen het COa opvang biedt.

Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, g en n, stelt het COa aan de in het tweede lid vermelde categorieën asielzoekers gelijk een vreemdeling van wie uitzetting krachtens artikel 64 van de Vw 2000 achterwege blijft, een vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f of h, van de Vw 2000, die zich naar het oordeel van de staatssecretaris feitelijk bevindt in dezelfde situatie als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000, alsmede een uitgeprocedeerde asielzoeker met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000, die voorafgaand aan de aanvraag om verblijf op medische gronden zijn complete en actuele medische gegevens heeft overgelegd.

Ingevolge het vierde lid draagt het COa zorg voor de centrale opvang van andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede, lid, van de Wet COa na een verzoek hiertoe van de staatssecretaris.

1.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 maart 2012 in zaak nr. 201102130/1/V1, houdt de in artikel 3 van de Wet COa neergelegde wettelijke taak van het COa ook in dat het, hoewel een vreemdeling geen aanspraak heeft op verstrekkingen bij of krachtens de Wet COa, opvang verleent in zeer bijzondere omstandigheden, zoals in geval van een acute medische noodsituatie, die tot feitelijke opvang nopen, voor zover deze omstandigheden niet vallen onder het bereik van de categorieën van artikel 3 van de Rva 2005. Het is evenwel aan de vreemdeling om, indien daartoe aanleiding bestaat, aannemelijk te maken dat van zodanige bijzondere omstandigheden sprake is.

1.3. Het COa heeft toegelicht dat met artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, g en n, van de Rva 2005 reeds is voorzien in een aanspraak op opvang voor vreemdelingen met medische problematiek. Omstandigheden van medische aard merkt het COa dan ook niet aan als zodanig bijzonder dat zij nopen tot feitelijke opvang, tenzij zich een acute medische noodsituatie voordoet. Ter beantwoording van de vraag of zodanige situatie zich voordoet, beoordeelt het COa of een vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke dan wel lichamelijke schade. Dat die situatie zich voordoet, behoeft niet aan het onthouden van opvang in de weg te staan, indien de desbetreffende vreemdeling aanspraak heeft op een voorziening in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000, die het intreden van de gevolgen van het achterwege laten van medische behandeling voorkomt.

1.4. Het COa heeft zich in het besluit van 8 december 2010 op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet behoort tot een van de categorieën vreemdelingen bedoeld in artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, g en n, van de Rva 2005, hetgeen de vreemdeling in beroep niet heeft bestreden.

Voorts heeft het COa zich in dit besluit op het standpunt gesteld dat de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat zij nopen tot feitelijke opvang, nu de vreemdeling niet heeft aangetoond dat zich een acute medische noodsituatie voordoet.

1.5. Zoals volgt uit de in 1.3. weergegeven toelichting complementeert de opvang die het COa verleent in geval van een acute medische noodsituatie de opvang die het verleent krachtens artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, g en n, van de Rva 2005. Nu de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden uitsluitend betrekking hebben op zijn medische situatie en de vreemdeling, zoals volgt uit hetgeen onder 1.4. is overwogen, geen recht heeft op opvang krachtens artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, g en n, van de Rva 2005, heeft het COa zijn beoordeling van die omstandigheden in redelijkheid kunnen beperken tot de vraag of zich zonder opvang een acute medische noodsituatie voordoet.

1.6. De vreemdeling heeft ter staving van zijn stelling dat zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen die nopen tot feitelijke opvang een rapport van een psycholoog van 3 november 2010, een rapport van een psychiater van 29 oktober 2010 en een brief van een psychiater van 24 mei 2011 overgelegd. In het rapport van de psycholoog staat dat de vreemdeling heeft gepoogd zichzelf en een caravan in brand te steken, dat de kans op recidive zeer groot is indien de vreemdeling onbehandeld wordt teruggeplaatst in een asielzoekerscentrum en dat een gedwongen behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis zonder meer noodzakelijk is. In het rapport van de psychiater staat dat een langdurige, aanvankelijk klinische, psychiatrische behandeling van de vreemdeling noodzakelijk is om de kans op recidive te voorkomen of te beperken. In de brief van de psychiater staat dat de vreemdeling lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis die slechts gedeeltelijk behandelbaar is en dat hij een beschermde woonvorm nodig heeft.

De rechtbank heeft niet onderkend dat voor zover uit deze stukken kan worden afgeleid dat ten tijde van het besluit van 8 december 2010 de dreiging van een acute medische noodsituatie aanwezig was, dit niet aan weigering van opvang in de weg staat, aangezien de vreemdeling ook bij het onthouden van opvang aanspraak heeft op verlening van medisch noodzakelijke zorg in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000. Volgens het BMA-advies bestond de zorg die de vreemdeling ten tijde van dat advies ontving uit contactgesprekken en medicatie. De omstandigheid dat de vreemdeling geen opvang heeft in een opvangvoorziening van het COa betekent niet dat die zorg niet mogelijk zal zijn. Weliswaar staat in voormelde rapporten en brief dat langdurige psychiatrische behandeling van de vreemdeling in een kliniek of beschermde woonvorm is geïndiceerd om de kans op recidive te verminderen, maar in zowel het BMA-advies als het rapport van de psycholoog staat dat opvang in een opvangvoorziening van het COa naar zijn aard niet geschikt is voor vorenbedoelde psychiatrische behandeling. Het COa heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat zij nopen tot feitelijke opvang.

1.7. De grief slaagt.

2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Grief 2 behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 8 december 2010 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.

3. De vreemdeling heeft aangevoerd dat op het COa ingevolge artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) een positieve verplichting rust in zijn opvang te voorzien. De vreemdeling heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) van 19 april 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM0956).

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 24 januari 2013 in zaak nr. 201203791/1/V1) kan uit artikel 8 van het EVRM noch uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) worden afgeleid dat voor de Staat een algemene verplichting bestaat om aan een al dan niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling opvang te verlenen. Evenals de CRvB in voormelde uitspraak heeft overwogen, kan uit de jurisprudentie van het EHRM echter wel worden afgeleid dat het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het privéleven - dat mede de fysieke en psychische integriteit van een persoon omvat - onder omstandigheden verplichtingen voor de Staat meebrengt om dat recht te waarborgen. Derhalve kan in een voorkomend geval het recht op respect voor het privéleven van een al dan niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling relevant zijn voor de vraag of op de Staat een verplichting rust om die vreemdeling opvang te verlenen. Voor zover die verplichting voortvloeit uit de medische situatie van een hier te lande verblijvende vreemdeling, voldoet de Staat daar aan door de voorzieningen die het COa biedt ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder f, g en n, van de Rva 2005 en de feitelijke opvang door het COa in geval van een acute medische noodsituatie. Mede gelet op het onder 1.5. en 1.6. overwogene kan de vreemdeling derhalve aan artikel 8 van het EVRM geen recht op opvang ontlenen.

De beroepsgrond faalt.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 28 oktober 2011 in zaak nr. 10/42325;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.

De voorzitter . w.g. Groeneweg

is verhinderd de uitspraak ambtenaar van staat

te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2013

32-747.