Home

Raad van State, 23-10-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1639, 201300085/1/A1

Raad van State, 23-10-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1639, 201300085/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
23 oktober 2013
Datum publicatie
23 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:1639
Zaaknummer
201300085/1/A1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 27 september 2011 heeft het college geweigerd omgevingsvergunning te verlenen aan [belanghebbende] voor het oprichten van een botenopslagloods op het perceel [locatie] te Uitgeest.

Uitspraak

201300085/1/A1.

Datum uitspraak: 23 oktober 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B] en [appellant C], gevestigd dan wel wonend te Uitgeest (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 november 2012 in zaak nr. 12/680 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2011 heeft het college geweigerd omgevingsvergunning te verlenen aan [belanghebbende] voor het oprichten van een botenopslagloods op het perceel [locatie] te Uitgeest.

Bij besluit van 2 januari 2012 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 november 2012 heeft de rechtbank het door [belanghebbende] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 2 januari 2012 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 11 april 2013 heeft het college alsnog omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een botenopslagloods op het perceel.

[appellant] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door B. Visser en L. van der Roest, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. E.W.M. Aalsma, advocaat te Zaandam, ter zitting gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Watersportcentrum Zaadnoordijk 1993" rust op het perceel de bestemming "Recreatieve doeleinden; watersportcentrum".

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn deze gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor een watersportcentrum en/of verblijfsrecreatie met daaraan verwante functies, zoals:

a. opslag, reparatie, bouw en verkoop van motoren en vaartuigen;

[…]

met de daarbij behorende bouwwerken en terreinen.

In artikel 3, derde lid, van de planvoorschriften wordt de wijze waarop met dit plan het doel van de bestemming zal worden nagestreefd in hoofdlijnen beschreven. Ten aanzien van de landzone is opgenomen dat de jachthavenactiviteiten, waaronder de verkoop van watersportartikelen in deze zone worden geconcentreerd; grotere bouwvolumes waaronder de botenloodsen, de werkplaatsen, de slechtweer- en/of sportaccommodatie, de showroom en de winkel zullen hierin hun plaats kunnen krijgen. Plaatskeuze van deze gebouwen daarin kan aan bedrijfsorganisatorische overwegingen van de exploitant worden overgelaten. Desalniettemin is het de bedoeling een grote boten- annex reparatieloods aan de westzijde van het plangebied evenwijdig aan Rijksweg 9 te bouwen, opdat deze mede kan dienen als geluidsscherm voor het verkeerslawaai vanwege deze weg. Het is de bedoeling een dergelijk loods te bouwen op de eventueel te verwerven gronden van de aangrenzende jachthaven ten zuiden van de daartoe op de kaart aangegeven bebouwingsgrens. De bouw van de loods zal niet eerder plaatsvinden dan nadat de permanente bewoning van de op de aangrenzende jachthaven aanwezige woning is gestaakt.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Hij stelt, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2011 in zaak nr. 201008174/1/R2, in dit kader dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een beschrijving in hoofdlijnen in beginsel bindend is en dat in dit geval artikel 3 van de planvoorschriften een duidelijk, concreet voorschrift bevat. Voorts verwijst [appellant] naar artikel 4, vierde lid, van de planvoorschriften waaruit volgens hem eveneens kan worden afgeleid dat het bouwen van de botenopslagloods in strijd is met artikel 3 van de planvoorschriften.

2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 12 september 2012 in zaak nr. 201105535/1/A1) geeft een beschrijving in hoofdlijnen de wijze weer waarop de doeleinden van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Slechts wanneer een in de beschrijving in hoofdlijnen opgenomen artikel duidelijk en concreet is geformuleerd, kan dit functioneren als rechtstreekse toetsingsnorm voor het toegestane gebruik.

In de aanhef van artikel 3, derde lid, staat dat in de beschrijving in hoofdlijnen wordt omschreven hoe de met het plan toegekende doeleinden zullen worden nagestreefd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2010 in zaak nr. 200908614/1/H1, heeft de rechtbank terecht overwogen dat deze beschrijving in hoofdlijnen, gelet op de daarin gebezigde term "nastreven" die op een inspanningsverplichting en niet op een resultaatverplichting duidt, onvoldoende duidelijk en concreet is geformuleerd om als rechtstreeks aanvullend toetsingskader voor omgevingsvergunningen te kunnen dienen. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het bouwplan niet in strijd is met de doeleindenomschrijving, zoals omschreven in artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften en dat het bouwplan voldoet aan de in het bestemmingsplan opgenomen bouwvoorschriften.

Dat in artikel 4, vierde lid, onder 6, van de planvoorschriften, ten aanzien van het wijzigen van de bestemming "Recreatieve doeleinden; Jachthaven" naar de bestemmingen "woningen met tuinen en erven" en "watersportcentrum", is opgenomen dat de bouw van een botenopslagloods niet eerder mag plaatsvinden dan nadat de permanente bewoning van de op de westelijk aangrenzende jachthaven aanwezige woning is gestaakt, betekent niet dat artikel 3, derde lid, van de planvoorschriften voldoende concreet is om aan de weigering om omgevingsvergunning te verlenen ten grondslag te leggen, nu het laatstgenoemde planvoorschrift onderdeel uitmaakt van de beschrijving in hoofdlijnen.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

4. Het college heeft bij besluit van 11 april 2013 alsnog omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een botenopslagloods op het perceel. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

5. [appellant] heeft ter zitting de beroepsgrond dat het bouwplan niet is getoetst door de welstandscommissie en dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand ingetrokken.

6. [appellant] betoogt gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1 is overwogen tevergeefs dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.

7. [appellant] betoogt dat in het bouwplan in onvoldoende parkeerplaatsen is voorzien waardoor het in strijd is met artikel 2.5.30 van de bouwverordening van de gemeente Uitgeest (hierna: de bouwverordening). Hij voert aan dat wanneer dit artikel buiten toepassing zou moeten blijven, evenmin is voldaan aan de in de planvoorschriften opgenomen parkeernormen.

7.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet blijven, voor zover de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan, eerstbedoelde voorschriften buiten toepassing.

Ingevolge artikel 3, vierde lid, onder i, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, dient binnen het bestemmingsgebied aan de volgende normen te worden voldaan:

1. 0,15 parkeerplaats per ligplaats (passanten uitgezonderd);

2. 0,4 parkeerplaats per arbeidsplaats.

Ingevolge artikel 2.5.30 van de bouwverordening, moet, voor zover hier van belang en kort samengevat, voor zover de omvang of de bestemming van het gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

7.2. Nu artikel 3, vierde lid, onder i, van de planvoorschriften een voorschrift bevat over parkeren, blijft artikel 2.5.30 van de bouwverordening, gelet op artikel 9, eerste lid, van de Woningwet, in dit geval buiten toepassing.

7.3. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet kan worden voldaan aan de in artikel 3, vierde lid, onder i, van de planvoorschriften opgenomen normen. In het bouwplan zijn 16 parkeerplaatsen op eigen terrein opgenomen. In de botenopslagloods zijn twee personen werkzaam, zodat 0,8 parkeerplaatsen benodigd zijn. Ook indien moet worden aangenomen dat de opslag van een boot in de loods geldt als een ligplaats waarvoor de in artikel 3, vierde lid, onder i, sub 2, van de planvoorschriften opgenomen parkeernorm geldt, wordt de parkeernorm niet overschreden. Nu op het eigen terrein in het benodigde aantal parkeerplaatsen is voorzien is het bouwplan in overeenstemming met artikel 3, vierde lid, onder i, van de planvoorschriften.

Het betoog faalt.

8. De Afdeling ziet in de enkele niet nader gemotiveerde stelling van [appellant] dat het bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte omgevingsvergunning heeft verleend voor het oprichten van de botenopslagloods.

9. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 11 april 2013 is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;

II. verklaart het beroep van [appellante A] en [appellante B] en [appellant C] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 11 april 2013 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Fransen

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013

407-700.