Home

Raad van State, 02-10-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1342, 201210300/1/A2

Raad van State, 02-10-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1342, 201210300/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
2 oktober 2013
Datum publicatie
2 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:1342
Zaaknummer
201210300/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 14 oktober 2011 heeft de Belastingdienst de zorgtoeslag van [appellante] over 2009 vastgesteld op nihil en € 613,00 aan uitbetaalde voorschotten van haar teruggevorderd.

Uitspraak

201210300/1/A2.

Datum uitspraak: 2 oktober 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 oktober 2012 in zaken nrs. 12/767, 12/831, 12/833 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2011 heeft de Belastingdienst de zorgtoeslag van [appellante] over 2009 vastgesteld op nihil en € 613,00 aan uitbetaalde voorschotten van haar teruggevorderd.

Bij besluit van dezelfde datum heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellante] over 2009 vastgesteld op nihil en € 2.831,00 aan uitbetaalde voorschotten van haar teruggevorderd.

Bij besluit van 17 februari 2012 heeft de Belastingdienst de door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij besluit van 2 december 2011 heeft de Belastingdienst de kindertoeslag van [appellante] over 2008 vastgesteld op nihil en € 994,00 aan uitbetaalde voorschotten van haar teruggevorderd.

Bij besluit van 24 februari 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen de besluiten van 17 en 24 februari 2012 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder p (vanaf 1 juli 2009: onder o), van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR).

Ingevolge artikel 8, eerste lid, is het toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.

Ingevolge artikel 20, eerste lid, herziet de Belastingdienst, indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een wijziging van een inkomensgegeven blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, de tegemoetkoming met inachtneming van die wijziging.

Ingevolge artikel 21, aanhef en onder e, van de AWR wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan onder inkomensgegeven:

1o. indien over een kalenderjaar een aanslag inkomensbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;

2o. indien over een kalenderjaar geen aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.

2. De Belastingdienst heeft aan de vaststelling op nihil van de zorg-, huur- en kindertoeslag en de terugvordering van de uitbetaalde voorschotten ten grondslag gelegd dat [appellante] gezien de hoogte van het toetsingsinkomen geen aanspraak heeft op die toeslagen. De Belastingdienst is daarbij uitgegaan van de door de inspecteur voor de inkomstenbelasting vastgestelde inkomensgegevens over de desbetreffende jaren.

3. [appellante] betoogt voor het eerst in hoger beroep dat de Belastingdienst haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure en ten onrechte ervan uitgegaan is dat aan haar voorschotten zijn betaald.

Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze gronden niet reeds bij de rechtbank konden worden aangevoerd en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partij omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dienen deze gronden buiten beschouwing te blijven en kunnen die reeds daarom niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

4. Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de Belastingdienst zich heeft gebaseerd op een onjuist toetsingsinkomen en dat de berekening van de toeslagen niet klopt. De Belastingdienst is bij de vaststelling van de toeslagen uitgegaan van de door belastinginspecteur vastgestelde inkomensgegevens. Uit de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onder p, en 8, eerste lid, van de Awir en artikel 21, aanhef en onder e, van de AWR volgt dat de Belastingdienst daartoe gehouden is. Voorts heeft [appellante] haar stelling dat de berekening van de toeslagen niet klopt op geen enkele wijze gestaafd.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Jansen

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013

609.