Home

Raad van State, 02-10-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1340, 201300060/1/R1

Raad van State, 02-10-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1340, 201300060/1/R1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
2 oktober 2013
Datum publicatie
2 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:1340
Zaaknummer
201300060/1/R1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 12 november 2012 hebben provinciale staten de luchthavenregeling "Luchthaven Zandpad 39 te Breukelen",

Uitspraak

201300060/1/R1.

Datum uitspraak: 2 oktober 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

KNSF Flight Services B.V., gevestigd te Maassluis,

2. de stichting Stichting Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied, gevestigd te Weesp (hierna:

de Vechtplassencommissie),

appellanten,

en

provinciale staten van Utrecht,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2012 hebben provinciale staten de luchthavenregeling "Luchthaven Zandpad 39 te Breukelen",

gemeente Stichtse Vecht, vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben KNSF en de Vechtplassencommissie beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben verweerschriften ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2013, waar KNSF, vertegenwoordigd door R.L. Visser en bijgestaan door mr. F.J.M. Wolbers, advocaat te Amersfoort, de Vechtplassencommissie, vertegenwoordigd door M.C. Smit en A.E.C. Koole en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. M. Tilstra, M. Omerovich, M.C.J. Puhl en H. Mansvelders, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

Overwegingen

De luchthavenregeling

1. De luchthavenregeling betreft de luchthaven gelegen aan het Zandpad 39 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht. De luchthaven is een bedrijfsgebonden helihaven ter ondersteuning van de bedrijfsactiviteiten van KNSF. De luchthaven was in gebruik op grond van een door de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat op 21 december 2005 vastgesteld besluit op grond van het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen (hierna: Bignal).

Op grond van de luchthavenregeling mogen maximaal 1100 vliegbewegingen per jaar worden gemaakt, terwijl op grond van het besluit van 21 december 2005 op jaarbasis 6570 vliegbewegingen waren toegestaan. Voorts waren op grond van dat besluit alle helikopters toegestaan die konden starten en landen op het luchthaventerrein. Op grond van de luchthavenregeling mag uitsluitend met de helikoptertypen Eurocopter EC-120, Eurocopter EC-130 en Eurocopter EC-135 worden opgestegen en geland. Voorts mogen voor privégebruik uitsluitend helikopters van het type Eurocopter EC-120 worden gebruikt.

Wettelijk kader

2. Ingevolge artikel XV van de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) wordt, voor zover thans van belang, binnen een jaar na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel K, van deze wet een luchthavenregeling als bedoeld in artikel 8.64, eerste lid, van de Wet luchtvaart vastgesteld voor burgerluchthavens die een ontheffing hebben gekregen op grond van artikel 14 van de Luchtvaartwet.

Ingevolge artikel IX, derde lid, blijft een besluit voor een burgerluchtvaartterrein afgegeven op grond van het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen of een ontheffing voor burgerluchtvaart afgegeven op grond van artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de Luchtvaartwet geldig totdat voor deze luchthaven een luchthavenbesluit of luchthavenregeling als bedoeld in de Wet luchtvaart, in werking is getreden.

2.1. Ingevolge artikel 8.64, tweede lid, van de Wet luchtvaart bevat een luchthavenregeling regels omtrent het luchthavenluchtverkeer voor zover die regels noodzakelijk zijn met het oog op de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer. Een luchthavenregeling kan tevens grenswaarden bevatten die noodzakelijk zijn met het oog op het externe-veiligheidsrisico of de geluidbelasting of regels die noodzakelijk zijn met het oog op het externe-veiligheidsrisico.

2.2. In de Memorie van Toelichting op de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) (Kamerstukken II 2005/06, 30 452, nr. 3, blz. 22) is ten aanzien van de beleidsvrijheid bij de invulling van luchthavenbesluiten en luchthavenregelingen het volgende opgemerkt:

"Luchthavenbeleid provinciaal bestuur

Integrale afweging

Op grond van het wetsvoorstel stellen provinciale staten straks het aantal, de omvang, de aard en de ligging van luchthavens van regionale betekenis op hun grondgebied vast. Het bevoegde gezag - in de praktijk provinciale staten - bepaalt daarmee feitelijk de gebruiksruimte van de luchthaven: of deze ruimte kleiner moet worden of kan toenemen, of er nieuwe luchthavens kunnen komen en of er luchthavens gesloten moeten worden. Het kabinet gaat ervan uit dat het provinciaal bestuur dat doet op grond van een integrale afweging waarbij aspecten als economische ontwikkeling, verstedelijking, bereikbaarheid, leefbaarheid, milieu, veiligheid en ruimtelijke kwaliteit een rol spelen.

(…)

Beleidsvrijheid bij de invulling van luchthavenbesluiten en regelingen

Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat provinciale staten besluiten nemen over de gebruiksruimte van burgerluchthavens van regionale betekenis. Hierbij worden zij verplicht ten minste de bepalingen uit het Besluit burgerluchthavens in luchthavenbesluiten en - regelingen toe te passen. De verdere invulling van een besluit of regeling is vrij, mits deze invulling betrekking heeft op externe veiligheid, geluidbelasting of lokale luchtverontreiniging."

2.3. Blijkens de Memorie van Toelichting op de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) dienen provinciale staten bij de vaststelling van een luchthavenbesluit en een luchthavenregeling - onder meer gelet op voormeld citaat - een integrale afweging te maken van alle belangen die zijn betrokken bij de luchthaven. Voorts kan de integrale belangenafweging leiden tot het al dan niet vaststellen van een luchthavenbesluit dan wel een luchthavenregeling. In een luchthavenregeling kunnen gelet op artikel 8.64, tweede lid, van de Wet luchtvaart slechts regels en grenswaarden met betrekking tot de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico worden opgenomen.

2.4. In dit geval zijn de omstandigheden dat de luchthaven ter plaatse aanwezig is, voor deze luchthaven een besluit op grond van het Bignal was afgegeven en provinciale staten op grond van artikel XV van de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) gehouden zijn een luchthavenregeling vast te stellen voor burgerluchthavens waarvoor een dergelijk besluit is afgegeven, omstandigheden die de afwegingsruimte van provinciale staten bij de besluitvorming mede bepalen.

Het beroep van KNSF

3. KNSF kan zich niet verenigen met artikel 3.2.5.2.2. van de luchthavenregeling. Het artikel is volgens KNSF ten onrechte eerst toegevoegd na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit, zonder KNSF over het voornemen tot toevoeging van dat voorschrift in te lichten en in de gelegenheid te stellen hierop te reageren.

KNSF bestrijdt voorts de noodzaak van toevoeging van dit artikel, aangezien met de luchthavenregeling in het bijzonder de effecten op het gebied van geluid en externe veiligheid worden gereguleerd, terwijl het artikel niets te maken heeft met de aanleg, inrichting of het gebruik van de helihaven.

3.1. Ingevolge artikel 3.2.5.2.2. van de luchthavenregeling mag de luchthaven gebruikt worden voor:

- vervoersvluchten, zijnde niet-commerciële vluchten, waarvoor vrijstelling van de luchtvervoersvergunning verleend is, voor zover zulks niet-commerciële vluchten van recreatieve aard betreft waarvoor geen werving heeft plaatsgevonden en de maximum toegelaten totaalmassa van het gebruikte luchtvaartuig niet hoger is dan 2000 kg, of

- vervoersvluchten, zijnde commerciële vluchten, voor vervoer ten behoeve van op het terrein gevestigde bedrijven (zakenvluchten), waarvoor vrijstelling van de luchtvervoersvergunning verleend is.

3.2. De Afdeling stelt vast dat in de toelichting bij het op 21 december 2005 aan KNSF afgegeven besluit op grond van het Bignal exact dezelfde bewoordingen zijn gebruikt als in artikel 3.2.5.2.2. van de luchthavenregeling om aan te geven voor welke doeleinden de helihaven mag worden gebruikt.

Voormelde toelichting is uitdrukkelijk aan de orde geweest in de door provinciale staten overgelegde e-mail correspondentie van 31 januari 2012 en 25 juli 2012 tussen een medewerker van de provincie en R.L. Visser, directeur van KNSF, met betrekking tot de luchthavenregeling. Van de zijde van provinciale staten is hierin meegedeeld dat het verschil tussen privé- en bedrijfsgebonden vluchten in de regeling zal worden verwerkt zoals dit ook in het besluit van 21 december 2005 was opgenomen. KNSF kan derhalve niet worden gevolgd in het standpunt dat zij niet voor de vaststelling van het besluit door provinciale staten op de hoogte is gebracht van het voornemen de inhoud van het desbetreffende artikel op te nemen in de luchthavenregeling.

In hetgeen KNSF naar voren heeft gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de luchthavenregeling op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Geen wettelijke bepaling verzet zich ertegen dat in de fase nadat het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd en zienswijzen zijn ingediend, de luchthavenregeling inhoudelijk wordt aangepast, indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang niet zo groot zijn, dat een wezenlijk andere luchthavenregeling is vastgesteld. In dit geval is de afwijking van het ontwerp niet zo groot, dat een wezenlijk andere luchthavenregeling voorligt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de inhoud van artikel 3.2.5.2.2. van de luchthavenregeling reeds woordelijk was opgenomen in de toelichting bij het besluit van 21 december 2005. Provinciale staten waren niet verplicht de zienswijze van KNSF omtrent het voornemen tot aanpassing af te wachten en bij de vaststelling van het besluit te betrekken.

Voor zover KNSF aanvoert dat de noodzaak voor het opnemen van artikel 3.2.5.2.2. in de luchthavenregeling ontbreekt, wordt als volgt overwogen. Provinciale staten hebben toegelicht dat bij de omzetting van het besluit van 21 december 2005 naar de luchthavenregeling, op grond van de "Luchtvaartnota provincie Utrecht, Beleidskader voor het aanwijzen van locaties voor luchtvaartterreinen in de provincie Utrecht" van 2 juli 2012 (hierna: de Luchtvaartnota), is uitgegaan van het bestaande gebruik van de luchthaven. Zoals hiervoor is overwogen, stonden de voorwaarden die in artikel 3.2.5.2.2. zijn opgenomen in de toelichting bij het om te zetten besluit van 21 december 2005. Aangezien provinciale staten zijn uitgegaan van het bestaande gebruik, zijn de desbetreffende voorwaarden overgenomen in de luchthavenregeling. De Afdeling is van oordeel dat het provinciale staten in beginsel vrij staat deze beleidskeuze als uitgangspunt te hanteren.

Het beroep van de Vechtplassencommissie

4. Ter zitting heeft de Vechtplassencommissie de beroepsgronden omtrent de kap van bomen ten behoeve van de uitbreiding van het luchthaventerrein en de ligging van de luchthaven in de Ecologische Hoofdstructuur ingetrokken.

5. De Vechtplassencommissie voert aan dat in de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) is opgenomen dat het niet noodzakelijk is dat de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van veilig gebruik als bedoeld in artikel 8.49 van die wet afgeeft indien sprake is van een rechtstreekse omzetting van de oude naar de nieuwe situatie. Volgens de Vechtplassencommissie wijkt de luchthavenregeling echter op een aantal wezenlijke punten af van het besluit van 21 december 2005. Zo ontbreken regels omtrent het aan- en uitvliegen en zichtvliegvoorschriften en is het luchthaventerrein van 23 m bij 23 m inmiddels met tweederde vergroot. Gelet hierop is volgens de Vechtplassencommissie geen sprake van een omzetting en had de luchthavenregeling integraal moeten worden getoetst aan de Luchtvaartnota.

5.1. Ingevolge artikel 8.49, eerste lid, van de Wet luchtvaart treedt een luchthavenbesluit of een wijziging van dit besluit niet in werking dan nadat de minister van Infrastructuur en Milieu heeft verklaard dat het veilig gebruik van het luchtruim door het luchthavenluchtverkeer is gewaarborgd.

Ingevolge artikel XV, eerste lid, van de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) wordt binnen een jaar na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel K, van deze wet een luchthavenregeling als bedoeld in artikel 8.64, eerste lid, van de Wet luchtvaart vastgesteld voor burgerluchthavens waarvoor een besluit is afgegeven op grond van het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen of die een ontheffing hebben gekregen op grond van artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de Luchtvaartwet en die op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de Wet luchtvaart burgerluchthavens van regionale betekenis zijn en waarvoor op grond van artikel 8.1a, derde lid, van die wet vaststelling van een luchthavenbesluit niet is vereist.

Ingevolge het tweede lid is artikel 8.49, eerste lid, van de Wet luchtvaart niet van toepassing indien het aantal bewegingen dat op grond van de luchthavenregeling mogelijk is niet hoger is dan het aantal bewegingen dat op grond van het besluit of de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, was toegestaan.

5.2. Op grond van artikel 8.49 van de Wet luchtvaart dient de minister van Infrastructuur en Milieu te verklaren dat het gebruik van het luchtruim ter plaatse veilig is. Ingevolge artikel 8.64, zesde lid, van de Wet luchtvaart is dit artikel van overeenkomstige toepassing op luchthavenregelingen.

Gelet op artikel XV, tweede lid, van de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) behoefde in dit geval een dergelijke verklaring niet te worden afgegeven, nu op grond van de luchthavenregeling maximaal 1100 vliegbewegingen per jaar zijn toegestaan, terwijl op grond van het besluit van 21 december 2005 op jaarbasis 6570 vliegbewegingen mochten worden gemaakt. Het op grond van de luchthavenregeling aantal toegestane vliegbewegingen per jaar is gelet hierop aanzienlijk lager dan voorheen was toegestaan. Voor zover de Vechtplassencommissie heeft beoogd te betogen dat ten onrechte geen verklaring van veilig gebruik in de zin van artikel 8.49 van de Wet luchtvaart is afgegeven, faalt dit betoog derhalve.

Voorts volgt uit artikel XV, eerste lid, van de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) dat het besluit van 21 december 2005 diende te worden omgezet in een luchthavenregeling. In de Luchtvaartnota is de luchthaven van KNSF uitdrukkelijk aangewezen als luchthaven waarbij het besluit van 21 december 2005 dient te worden omgezet in een luchthavenregeling. Voorts is in de Luchtvaartnota uiteengezet dat bij een omzetting het bestaande gebruik van de luchthaven als uitgangspunt wordt genomen. Provinciale staten hebben ter zitting toegelicht dat in dit geval is uitgegaan van het bestaande feitelijk gebruik van de luchthaven, waarbij reeds een terrein groter dan 23 m bij 23 m als luchthaventerrein werd gebruikt.

Voor zover de Vechtplassencommissie aanvoert dat geen sprake is van een omzetting omdat de luchthavenregeling verschilt van het besluit van 21 december 2005, nu regels omtrent aan- en uitvliegen en zichtvoorschriften in de luchthavenregeling ontbreken, wordt overwogen dat deze aspecten terecht niet in de luchthavenregeling zijn opgenomen, aangezien regels omtrent aan- en uitvliegen en zichtvoorschriften luchtzijdige aspecten betreffen die om die reden niet in een luchthavenregeling kunnen worden geregeld, zoals hierna onder 6.1 overwogen.

Nu gezien het vorenstaande sprake is van een omzetting van het besluit van 21 december 2005 in een luchthavenregeling en geen sprake is van een nieuw luchthaventerrein, kan de Vechtplassencommissie niet worden gevolgd in haar standpunt dat de luchthavenregeling had dienen te worden getoetst aan de nadere eisen zoals deze volgens de Luchtvaartnota gelden voor nieuwe luchthaventerreinen binnen de provincie Utrecht.

6. De Vechtplassencommissie voert voorts aan dat de luchthavenregeling ten onrechte is vastgesteld zonder dat onderzoek is verricht naar de luchtzijdige aspecten van het gebruik van het luchthaventerrein.

6.1. Ingevolge artikel 8.64, tweede lid, van de Wet luchtvaart bevat een luchthavenregeling regels omtrent het luchthavenluchtverkeer, voor zover die regels noodzakelijk zijn met het oog op de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer.

Luchthavenluchtverkeer is in artikel 1.1, onder 1 van de Wet luchtvaart gedefinieerd als het onder het begrip luchthaven, in de aanhef en onder 1˚, bedoelde luchtverkeer. Het begrip luchthaven is gedefinieerd als een terrein dat geheel of gedeeltelijk is bestemd voor het opstijgen en het landen van luchtvaartuigen met inbegrip van de daarmee verband houdende bewegingen van de luchtvaartuigen op de grond.

Gelet op het vorenstaande kunnen de in de luchthavenregeling opgenomen geluidsregels en externe veiligheidsregels uitsluitend betrekking hebben op helikopterbewegingen voor zover deze kunnen worden aangemerkt als opstijgen, landen en daarmee verband houdende bewegingen op de grond. Dit betreft het zogenoemde landzijdige gebruik van de luchthaven. Provinciale staten hebben zich gezien het vorenstaande terecht op het standpunt gesteld dat luchtzijdige aspecten niet kunnen worden betrokken bij het vaststellen van de luchthavenregeling.

Het betoog faalt.

7. Voor zover de Vechtplassencommissie betoogt dat nut en noodzaak van de luchthavenregeling ten onrechte niet zijn getoetst, hebben provinciale staten zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit aspect in het kader van de vaststelling van de luchthavenregeling geen rol speelt. In de Luchtvaartnota is bij het beoordelen van aanvragen voor nieuwe luchthavenbesluiten en luchthavenregelingen het toetsen van nut en noodzaak als uitgangspunt opgenomen. In dit geval is, zoals hiervoor reeds is overwogen, van een nieuwe situatie geen sprake. Voldaan is aan de wettelijke verplichting het besluit van 21 december 2005 ten aanzien van de reeds bestaande luchthaven om te zetten in een luchthavenregeling.

8. De Vechtplassencommissie voert voorts aan dat in de luchthavenregeling strengere voorschriften hadden moeten worden opgenomen, zoals een dagmaximum ten aanzien van het aantal vliegbewegingen, meer beperkingen van het helikoptertype en een vliegverbod voor in de weekenden. Voorts is volgens de Vechtplassencommissie voor het bepalen van het maximale aantal vliegbewegingen ten onrechte geen aansluiting gezocht bij het historisch gebruik van de luchthaven.

8.1. Nu in de luchthavenregeling ten opzichte van het besluit van 21 december 2005 aanzienlijke beperkingen zijn opgenomen omtrent het maximale aantal toegestane vliegbewegingen per jaar en de helikoptertypen waarmee mag worden gevlogen, hebben provinciale staten zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onredelijk bezwarend is om daarnaast een dagmaximum ten aanzien van het aantal vliegbewegingen in de luchthavenregeling op te nemen. Hierbij betrekt de Afdeling dat het ingevolge artikel 3.2.5.2.3. van de luchthavenregeling niet is toegestaan te vliegen tussen 23:00 uur en 07:00 uur. Tussen 19:00 uur en 23:00 uur mag voorts maximaal 5% van het maximaal toegestane aantal vliegbewegingen plaatsvinden. Provinciale staten hebben er voorts op gewezen dat uit een eind maart 2013 gehouden controle is gebleken dat jaarlijks ongeveer 400 vliegbewegingen worden uitgevoerd op de luchthaven. Per dag worden meestal niet meer dan twee vliegbewegingen uitgevoerd. Het maximale aantal vliegbewegingen op een dag was volgens de logboeken zes. Uit de logboeken kan bovendien worden afgeleid dat in het weekend zelden wordt gevlogen. Ter zitting is van de zijde van provinciale staten voorts toegelicht dat bij het bepalen van het maximale aantal vluchten per jaar is uitgegaan van informatie van de eigenaar van de helihaven omtrent het jaarlijks gebruik. De Vechtplassencommissie heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare hinder vanwege het luchthavenluchtverkeer.

Gelet op het vorenstaande hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de noodzaak voor het opnemen van striktere voorschriften ontbreekt.

9. Voorts voert de Vechtplassencommissie aan dat de mogelijkheden voor handhaving van de in de luchthavenregeling opgenomen bepalingen onvoldoende zijn. Zij vreest dat handhaving slechts zal plaatsvinden naar aanleiding van klachten, waarbij de bewijslast op de klager rust. Het is volgens de Vechtplassencommissie bovendien niet duidelijk hoe het toezicht op de naleving van de luchthavenregeling zal worden uitgevoerd.

9.1. Provinciale staten hebben verwezen naar de op 20 december 2011 door het college van gedeputeerde staten vastgestelde "Provinciale nalevingsstrategie omgevingsrecht 2012-2015, effectief handhaven", waarin het algemene beleid ten aanzien van handhaving is uiteengezet.

Hierin is vermeld dat het desbetreffende beleid onder meer van toepassing is in het kader van de Wet luchtvaart. Gelet hierop is het beleid van toepassing op de luchthavenregeling. Provinciale staten hebben uiteengezet dat alle toezichthouders van de provincie Utrecht in het kader van de Wet luchtvaart zijn aangewezen als toezichthouder. Twee van hen concentreren zich voornamelijk op luchtvaart, zodat er voldoende capaciteit is om handhavend op te treden. Provinciale staten hebben er voorts op gewezen dat het tot de bevoegdheden van de toezichthouders behoort inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, waaronder het logboek. Indien een overtreding wordt geconstateerd, wordt besloten welk handhavingstraject wordt opgestart. Dit kan resulteren in een gehele of gedeeltelijke intrekking van de luchthavenregeling.

Provinciale staten hebben gezien het vorenstaande naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid het opnemen van specifieke handhavingsbepalingen in de luchthavenregeling niet noodzakelijk kunnen achten. Wat betreft de vrees dat slechts handhavend zal worden opgetreden naar aanleiding van klachten, waarbij de bewijslast op de klager rust, is ter zitting van de zijde van provinciale staten toegelicht dat intensiever wordt gecontroleerd indien omtrent een bepaalde luchthaven veel klachten binnenkomen.

10. In hetgeen KNSF en de Vechtplassencommissie hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Melenhorst

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013

490.