Home

Raad van State, 27-12-2012, BY7348, 201204853/1/A2

Raad van State, 27-12-2012, BY7348, 201204853/1/A2

Inhoudsindicatie

Herziening toegekende huurtoeslag 2008, vastgesteld op nihil en bepaling dat wederpartij de reeds betaalde voorschotten dient terug te betalen. In art. 7, eerste lid, van de Wht is bepaald welke inkomens moeten worden meegeteld bij de vaststelling van de aanspraak op huurtoeslag. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van voormelde bepaling moet worden afgeleid dat het inkomen van medebewoners die behoren tot het huishouden van de aanvrager moeten worden meegeteld bij de bepaling van de aanspraak op en de hoogte van de huurtoeslag. Ingevolge art. 2, aanhef en onder b, van de Wht behoren behalve diens partner uitsluitend de medebewoners van de woning tot het huishouden van de huurder. Wat onder medebewoner moet worden verstaan is bepaald in art. 2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Awir. Uit deze definitiebepaling volgt niet zonder meer dat het inkomen van al degenen die op hetzelfde GBA-adres zijn ingeschreven, moet worden meegeteld bij de bepaling van de aanspraak op en de hoogte van de huurtoeslag, doch uitsluitend het inkomen van de medebewoners die tot hetzelfde huishouden van de aanvrager behoren.

De Afdeling heeft in de uitspraak van 11 maart 2009 in zaak nr. 200805067/1, LJN BH5525, waarin een verzoek om wijziging van gegevens in de GBA aan de orde was, overwogen dat de gegevens in de GBA betrouwbaar en duidelijk moeten zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn.

In de uitspraak van 5 september 2012 (zaak nr. 201112868/1/A2 LJN BX6491) heeft de Afdeling overwogen dat de Belastingdienst mag uitgaan van de inschrijving in de GBA, zolang daarop geen aantekening van onjuistheid is geplaatst. In dit geval gaat het echter niet om een onjuiste inschrijving in de GBA, maar om de vraag of op hetzelfde GBA-adres meer dan één zelfstandige woning is gelegen en of degenen die op dat adres zijn ingeschreven dezelfde zelfstandige woning bewonen.

De Belastingdienst kan van een huurder niet vergen dat deze zich tot de GBA wendt om aantekening van onjuistheid te verkrijgen. Die aantekening zal niet worden geplaatst. Wel mag de Belastingdienst er in beginsel van uitgaan dat op één GBA-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op hetzelfde GBA-adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot diens huishouden, mag aanmerken als medebewoners die behoren tot hetzelfde huishouden als de aanvrager van huurtoeslag. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat op één GBA-adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Voorts dient de huurder aan te tonen dat degene die de Belastingdienst als medebewoner heeft aangemerkt niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord.

Art. 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht staat aan het vorenstaande niet in de weg. In de uitspraak van 4 februari 2009 in zaak nr. 200802846/1 LJN BH1861, heeft de Afdeling overwogen dat wanneer de eigenaar van een pand en de huurder ten tijde van belang in de GBA op hetzelfde adres staan ingeschreven, maar op dat adres niet dezelfde woning, maar onderscheiden zelfstandige woonruimten bewonen, geen grond bestaat voor het oordeel dat de eigenaar van het pand kan worden aangemerkt als een van de personen, bedoeld in art. 9 van de Huursubsidiewet. De Huursubsidiewet is deels met ingang van 1 september 2005 gewijzigd en sindsdien aangeduid als Wht. Art. 9 is daarbij niet wezenlijk gewijzigd. De wetswijziging heeft meegebracht dat niet in de Wht is gedefinieerd wat onder medebewoner wordt verstaan, maar in de Awir. Deze wetswijziging vormt geen aanleiding om thans anders te oordelen dan in de uitspraak van 4 februari 2009.

Aangezien niet in geschil is dat wederpartij een zelfstandige woonruimte bewoont en geen gezamenlijke huishouding voert met de vier personen die op hetzelfde GBA-adres als hij staan ingeschreven, kunnen deze personen niet als medebewoners worden aangemerkt.

Uitspraak

201204853/1/A2.

Datum uitspraak: 27 december 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Belastingdienst/Toeslagen,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 april 2012 in zaak nr. 11/2623 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

de Belastingdienst.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2010 heeft de Belastingdienst de aan [wederpartij] toegekende huurtoeslag 2008 herzien en vastgesteld op nihil en bepaald dat [wederpartij] de reeds betaalde voorschotten terug dient te betalen.

Bij besluit van 30 mei 2011, aangevuld bij besluit van 27 oktober 2011, heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 april 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 mei 2011 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2012, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door drs. H.R. Grootenhuis en mr. J.H.E. van der Meer, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) wordt in deze wet onder woning verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.

Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op de Wht de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, wordt in de Wht onder meerpersoonshuishouden verstaan het huishouden van een huurder die samen met diens partner of een of meer medebewoners een woning bewoont.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.

Ingevolge het tweede lid kan ten aanzien van een bepaalde woning slechts aan één huurder een huurtoeslag worden toegekend.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt huurtoeslag slechts toegekend:

a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA);

b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de GBA, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.

Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, wordt huurtoeslag slechts toegekend aan een woning die een zelfstandige woonruimte is.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Awir wordt in deze wet, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder medebewoner verstaan de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:

1°. de partner van de belanghebbende;

2°. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner;

3°. degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort.

2.    Bij het besluit van 21 juni 2010, gehandhaafd bij het besluit van 30 mei 2011, heeft de Belastingdienst de aan [wederpartij] toegekende huurtoeslag 2008 definitief vastgesteld op nihil en bepaald dat [wederpartij] de reeds betaalde voorschotten dient terug te betalen. Hieraan heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is van het gezamenlijke jaarinkomen van aanvrager, toeslagpartner en medebewoners, dat op hetzelfde GBA-adres naast [wederpartij] in de periode van belang vier andere personen stonden ingeschreven en een van hen, [medebewoner], in 2008 voordeel heeft gehad uit sparen en beleggen en [wederpartij] reeds hierom geen recht heeft op huurtoeslag 2008. Daarnaast is ook het gezamenlijke toetsingsinkomen over 2008 te hoog om in aanmerking te komen voor huurtoeslag 2008.

3.    De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vier personen met wie [wederpartij] op hetzelfde GBA-adres stond ingeschreven ten onrechte als diens medebewoners zijn aangemerkt, omdat [wederpartij] een zelfstandige woonruimte bewoont. De Belastingdienst verwijst in dit verband naar artikel 7, eerste lid, van de Wht en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Awir. Uit de GBA is gebleken dat [wederpartij] en vier andere personen op hetzelfde adres stonden ingeschreven. Voor zover deze inschrijving onjuist is, lag het volgens de Belastingdienst op de weg van [wederpartij] zich tot de gemeente te wenden en om wijziging van de GBA-registratie te verzoeken. Van een dergelijk verzoek is niet gebleken en voor zover het is gedaan, is het niet door de gemeente ingewilligd.

3.1.    In artikel 7, eerste lid, van de Wht is bepaald welke inkomens moeten worden meegeteld bij de vaststelling van de aanspraak op huurtoeslag. De toelichting op dit artikellid luidt als volgt:

"In het voorgestelde artikel 7, eerste lid, van de Huursubsidiewet is bepaald dat de aanspraak op huursubsidie behalve van de draagkracht en het vermogen van de huurder en diens partner, zoals bepaald in de Awir, ook afhankelijk is van de draagkracht en het vermogen van de medebewoners. De uitkomst van deze bepaling verschilt niet van de huidige situatie waarin ook de draagkracht van alle leden van het huishouden in beschouwing wordt genomen voor de bepaling van de aanspraken op huursubsidie" (Kamerstukken II 2010/11, 32 693, nr. 3, blz. 8).

Uit deze geschiedenis van de totstandkoming van voormelde bepaling moet worden afgeleid dat het inkomen van medebewoners die behoren tot het huishouden van de aanvrager moeten worden meegeteld bij de bepaling van de aanspraak op en de hoogte van de huurtoeslag. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van de Wht behoren behalve diens partner uitsluitend de medebewoners van de woning tot het huishouden van de huurder. Wat onder medebewoner moet worden verstaan is bepaald in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Awir. Uit deze definitiebepaling volgt niet zonder meer dat het inkomen van al degenen die op hetzelfde GBA-adres zijn ingeschreven, moet worden meegeteld bij de bepaling van de aanspraak op en de hoogte van de huurtoeslag, doch uitsluitend het inkomen van de medebewoners die tot hetzelfde huishouden van de aanvrager behoren.

3.2.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 11 maart 2009 in zaak nr. 200805067/1, waarin een verzoek om wijziging van gegevens in de GBA aan de orde was, overwogen dat de gegevens in de GBA betrouwbaar en duidelijk moeten zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn.

In de uitspraak van 5 september 2012 (zaak nr. 201112868/1/A2) heeft de Afdeling overwogen dat de Belastingdienst mag uitgaan van de inschrijving in de GBA, zolang daarop geen aantekening van onjuistheid is geplaatst. In dit geval gaat het echter niet om een onjuiste inschrijving in de GBA, maar om de vraag of op hetzelfde GBA-adres meer dan één zelfstandige woning is gelegen en of degenen die op dat adres zijn ingeschreven dezelfde zelfstandige woning bewonen.

3.3.    De Belastingdienst kan van een huurder niet vergen dat deze zich tot de GBA wendt om aantekening van onjuistheid te verkrijgen. Die aantekening zal niet worden geplaatst. Wel mag de Belastingdienst er in beginsel van uitgaan dat op één GBA-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op hetzelfde GBA-adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot diens huishouden, mag aanmerken als medebewoners die behoren tot hetzelfde huishouden als de aanvrager van huurtoeslag. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat op één GBA-adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Voorts dient de huurder aan te tonen dat degene die de Belastingdienst als medebewoner heeft aangemerkt niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord.

3.4.    Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht staat aan het vorenstaande niet in de weg. In de uitspraak van 4 februari 2009 in zaak nr. 200802846/1 heeft de Afdeling overwogen dat wanneer de eigenaar van een pand en de huurder ten tijde van belang in de GBA op hetzelfde adres staan ingeschreven, maar op dat adres niet dezelfde woning, maar onderscheiden zelfstandige woonruimten bewonen, geen grond bestaat voor het oordeel dat de eigenaar van het pand kan worden aangemerkt als een van de personen, bedoeld in artikel 9 van de Huursubsidiewet. De Huursubsidiewet is deels met ingang van 1 september 2005 gewijzigd en sindsdien aangeduid als Wht. Artikel 9 is daarbij niet wezenlijk gewijzigd. De wetswijziging heeft meegebracht dat niet in de Wht is gedefinieerd wat onder medebewoner wordt verstaan, maar in de Awir. Deze wetswijziging vormt geen aanleiding om thans anders te oordelen dan in de uitspraak van 4 februari 2009.

3.5.    Aangezien niet in geschil is dat [wederpartij] een zelfstandige woonruimte bewoont en geen gezamenlijke huishouding voert met de vier personen die op hetzelfde GBA-adres als hij staan ingeschreven, kunnen deze personen niet als medebewoners worden aangemerkt. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst niet aan het besluit van 30 mei 2011, aangevuld bij besluit van 27 oktober 2011, ten grondslag heeft kunnen leggen dat de hoogte van de huurtoeslag van [wederpartij] mede afhankelijk is van het inkomen en het vermogen van de vier andere bewoners die ten tijde van belang op hetzelfde GBA-adres stonden ingeschreven.

Het betoog faalt.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos    w.g. Lodder

voorzitter    ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012

17-735.