Raad van State, 07-11-2012, BY2516, 201203864/1/A1
Raad van State, 07-11-2012, BY2516, 201203864/1/A1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 7 november 2012
- Datum publicatie
- 7 november 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2012:BY2516
- Zaaknummer
- 201203864/1/A1
- Relevante informatie
- Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 2.12, Besluit omgevingsrecht [Tekst geldig vanaf 02-03-2022] [Regeling ingetrokken per 2020-09-16] art. 2.7, bijlage II, Besluit omgevingsrecht [Tekst geldig vanaf 02-03-2022] [Regeling ingetrokken per 2020-09-16] art. 4
Inhoudsindicatie
Verlenen omgevingsverguning voor het in afwijking van het bestemmingsplan oprichten van een botenloods.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 oktober 2011 in zaak nr. 201103159/1 LJN BU1640 bevat art. 4, aanhef en eerste lid, onder a, van de bij het Bor behorende Bijlage II niet de beperking, dat alleen van een bouwvoorschrift van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Deze bepaling wijst alleen een categorie van bouwwerken aan waarvoor met toepassing van art. 2.12, lid 1, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan kan worden afgeweken.
Verder betoogt appellant tevergeefs dat de Rb. ten onrechte heeft overwogen dat de botenloods en het clubgebouw zich bevinden op hetzelfde perceel als bedoeld in art. 1, lid 1 van de bij het Bor behorende Bijlage II. Dat artikel bepaalt dat een bijbehorend bouwwerk zich op hetzelfde perceel moet bevinden als het hoofdgebouw. In het Bor en de daarbij behorende bijlagen ontbreekt een definitie van wat onder het begrip perceel moet worden verstaan. Niet in geschil is dat het bouwplan is voorzien op een afgescheiden aaneengesloten stuk grond dat één kadastraal perceel vormt. Hierop bevindt zich thans reeds het clubgebouw van de scoutingvereniging. Het bouwplan is gesitueerd op hetzelfde stuk grond op korte afstand van het clubgebouw. De grond, die in eigendom is van de gemeente, is in gebruik bij de scoutingvereniging. Gelet op deze feitelijke situatie is de botenloods voorzien op hetzelfde perceel als bedoeld in art. 1, lid 1 van de bij het Bor behorende Bijlage II. Dat op het perceel deels de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" en deels de bestemming "Groenvoorzieningen" rust, maakt dit niet anders.
Gelet op het vorenstaande was het college bevoegd met toepassing van art. 2.12, lid 1, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in verbinding met art. 4, aanhef en lid 1 van de bij het Bor behorende Bijlage II, een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van de beoogde botenloods. Ongegrond hoger beroep
Uitspraak
201203864/1/A1.
Datum uitspraak: 7 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 maart 2012 in zaak nr. 11/8037 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft het college aan de gemeente Leidschendam-Voorburg omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan oprichten van een botenloods op het perceel aan de Van Ruysdaellaan 97 te Leidschendam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 augustus 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2012, waar [appellant A], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Wijten en M. Rood, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft bij brief, bij de Raad van state ingekomen op 12 september 2012, een door advies- en ingenieursbureau Tauw opgestelde notitie "Beoordeling akoestische onderzoeken Scouting Satoko Kitahara" van 16 juli 2012 overgelegd. Ter zitting heeft mr. Breukers namens [appellant] verklaard dat het niet de bedoeling was deze notitie in deze procedure te betrekken. Gelet daarop heeft de Afdeling deze notitie buiten beschouwing gelaten.
2. Het bouwplan heeft betrekking op de bouw van een botenloods met een oppervlakte van ongeveer 133 m².
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Groenvoorzieningen".
Ingevolge artikel 15, lid A, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor plantsoenen, groenstroken, bermen, waterpartijen, speel- en trapveldjes, voetpaden, fietspaden parkeerplaatsen, bruggen en andere groenvoorzieningen met een openbare functie.
Ingevolge lid B1 mogen, voor zover thans van belang, op deze gronden ten behoeve van de bestemming worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4. Het bouwplan is in strijd met de artikelen 15, lid A, aanhef en onder a, en lid B1, van de planvoorschriften. Het college heeft daarom met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, van de bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) behorende Bijlage II, voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was voor de beoogde botenloods voormelde omgevingsvergunning te verlenen. Hij voert daartoe aan dat zo'n omgevingsvergunning alleen kan worden verleend voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in strijd met een bouwvoorschrift van het bestemmingsplan, niet voor het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan.
Verder voert hij aan dat de botenloods niet kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk bij een hoofdgebouw als bedoeld in artikel 4, aanhef en eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II, nu de loods niet is gelegen op hetzelfde perceel als het clubgebouw van de scoutingvereniging Satoko Kitara.
5.1. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid, onder a, van de bij het Bor behorende Bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II wordt in deze bijlage verstaan onder bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
5.2. [appellant] betoogt tevergeefs dat een omgevingsvergunning als hiervoor vermeld niet kan worden verleend voor het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 oktober 2011 in zaak nr. 201103159/1 bevat artikel 4, aanhef en eerste lid, onder a, van de bij het Bor behorende Bijlage II niet de beperking, dat alleen van een bouwvoorschrift van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Deze bepaling wijst alleen een categorie van bouwwerken aan waarvoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan kan worden afgeweken.
5.3. Verder betoogt [appellant] tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de botenloods en het clubgebouw zich bevinden op hetzelfde perceel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II. Dat artikel bepaalt dat een bijbehorend bouwwerk zich op hetzelfde perceel moet bevinden als het hoofdgebouw. In het Bor en de daarbij behorende bijlagen ontbreekt een definitie van wat onder het begrip perceel moet worden verstaan. Niet in geschil is dat het bouwplan is voorzien op een afgescheiden aaneengesloten stuk grond dat één kadastraal perceel vormt. Hierop bevindt zich thans reeds het clubgebouw van de scoutingvereniging. Het bouwplan is gesitueerd op hetzelfde stuk grond op korte afstand van het clubgebouw. De grond, die in eigendom is van de gemeente, is in gebruik bij de scoutingvereniging. Gelet op deze feitelijke situatie is de botenloods voorzien op hetzelfde perceel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II. Dat op het perceel deels de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" en deels de bestemming "Groenvoorzieningen" rust, maakt dit niet anders.
5.4. Gelet op het vorenstaande was het college bevoegd met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II, een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van de beoogde botenloods.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in redelijkheid niet de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. [appellant] voert daartoe aan dat hij vanwege het gebruik van de botenloods voor het stallen, schuren en verven van lelievletten, geluidoverlast zal ondervinden. Verder voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten dat het gebruik van de loods niet slechts door geluidsproductie een inbreuk op zijn omgeving maakt.
6.1. Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 24 maart 2011 het door ingenieursbedrijf Peutz B.V. opgestelde rapport "Geluid in de omgeving van scoutingvereniging Satoko Kitahara na uitbreiding met een botenloods aan de Van Ruysdaellaan 97 te Leidschendam" van 8 november 2010 ten grondslag gelegd. Hierin wordt geconcludeerd dat ten gevolge van het gestelde gebruik van de beoogde botenloods geen overschrijding zal plaatsvinden van de toepasselijke geluidgrenswaarden. Verder heeft het college een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 8.42 van de Wet milieubeheer opgelegd dat geluidproducerende werkzaamheden in de loods moeten plaatsvinden waarbij de ramen en deuren gesloten dienen te blijven. Gelet hierop heeft de rechtbank het standpunt van het college dat geen onevenredige geluidhinder zal optreden terecht niet onredelijk geacht.
6.2. Verder betoogt [appellant] tevergeefs dat de rechtbank buiten beschouwing heeft gelaten dat het gebruik van de loods niet slechts door geluidsproductie een inbreuk op zijn omgeving maakt. De rechtbank heeft immers de door [appellant] in beroep aangevoerde gronden beoordeeld dat door de bouw van de botenloods een inbreuk wordt gemaakt op de groene omgeving en het uitzicht van [appellant]. De rechtbank heeft deze inbreuken terecht en op goede gronden niet zodanig geacht dat het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bomen die ten gevolge van de bouw zullen worden gekapt, volgens een aan de kapvergunning verbonden voorwaarde moeten worden herplant en de botenloods een dak krijgt met sedumbeplanting die opgaat in de groene omgeving. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012
543.