Home

Raad van State, 06-06-2012, BW7586, 201110306/1/A1

Raad van State, 06-06-2012, BW7586, 201110306/1/A1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
6 juni 2012
Datum publicatie
6 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:RVS:2012:BW7586
Zaaknummer
201110306/1/A1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 7 december 2009 heeft het college geweigerd aan D.V. Beleggingsmaatschappij B.V. onder ontheffing van het bestemmingsplan lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een entreehekwerk op het perceel Jacobus Pennweg 19 te Hilversum.

Uitspraak

201110306/1/A1.

Datum uitspraak: 6 juni 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Hilversum,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2011 in zaak nr. 10/3061 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2009 heeft het college geweigerd aan D.V. Beleggingsmaatschappij B.V. onder ontheffing van het bestemmingsplan lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een entreehekwerk op het perceel Jacobus Pennweg 19 te Hilversum.

Bij besluit van 6 mei 2010 heeft het het door D.V. Beleggingsmaatschappij daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.

Bij uitspraak van 12 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 oktober 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Levelt en mr. Y. Soffner, beiden advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door L. Reurts en S. Koop, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatste geldende bestemmingsplan "Noordwestelijk Villagebied" rust op het perceel de bestemming "Wonen" met de nadere aanduiding "tuin".

Ingevolge artikel 11, zesde lid, van de planvoorschriften bedraagt de maximum hoogte van een erfafscheiding op gronden met die nadere aanduiding 1,2 m.

Ingevolge het elfde lid, aanhef en onder j, kunnen burgemeester en wethouders met inachtneming van het gestelde in de Beschrijving in Hoofdlijnen van het bepaalde in lid 6 vrijstelling verlenen voor een hoogte van een erfafscheiding tot 2 m.

Ingevolge het twaalfde lid, wordt zodanige vrijstelling uitsluitend verleend, indien onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het perceel, ensemble of de nabije omgeving daarvan, zoals nader omschreven in artikel 10, lid 2 van deze voorschriften, noch van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

2.2. Het voorziene entreehekwerk van 2 m overschrijdt de in de voorgeschreven maximum hoogte voor erfafscheidingen. Het college heeft geweigerd om daarvan krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening ontheffing te verlenen.

2.3. [appellant] klaagt terecht dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet ook tegen de weigering om ontheffing te verlenen gericht heeft geacht.

Het betoog slaagt.

2.4. De Afdeling zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, de desbetreffende beroepsgrond behandelen.

2.5. [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren ontheffing voor het entreehekwerk te verlenen. Het besluit van 6 mei 2010 is onvoldoende gemotiveerd, doordat het college slechts integraal naar het advies van de Commissie Bezwaarschriften (hierna: de bezwaarschriftencommissie) van 27 april 2010 heeft verwezen. Het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de welstandscommissie) van 8 januari 2009 heeft het niet overgelegd en het advies van 29 oktober 2009 is niet gemotiveerd.

2.5.1. Ter motivering van de weigering heeft het college verwezen naar adviezen van de welstandscommissie van 8 januari en 29 oktober 2009. Het negatieve advies van 8 januari 2009 heeft het college niet overgelegd. Voorts wordt in het advies van 29 oktober 2009 niet toegelicht, waarom slechts positief over het entreehekwerk kan worden geadviseerd, als het 2 m naar achter wordt geplaatst. De rechtbank heeft overwogen dat de welstandscommissie niet inzichtelijk heeft gemaakt, waarom het entreehekwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het college heeft geen hoger beroep ingesteld, zodat tussen partijen vast staat dat het besluit van 6 mei 2010 in zoverre in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Aan het besluit van 6 mei 2010 ligt voorts ten grondslag dat het entreehekwerk wat betreft de hoogte ook in strijd is met het vastgestelde bestemmingsplan "Herziening Noordwestelijk Villagebied" en [appellant] geen geslaagd beroep op het overgangsrecht toekomt, omdat het niet ter vervanging van een bestaand bouwwerk dient. Deze motivering is onvoldoende om het besluit van 6 mei 2010 te kunnen dragen, gelet op de bereidheid van het college om ontheffing te verlenen, indien het entreehekwerk 2 m naar achter wordt geplaatst.

Het betoog slaagt.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 6 mei 2010 ingestelde beroep gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling na te melden termijn stellen.

2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2011 in zaak nr. 10/3061;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum van 6 mei 2010, kenmerk I 1003608;

V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Hilversum op om binnen 12 weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hilversum tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hilversum aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Soede

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012

270-672.