Home

Raad van State, 02-03-2012, BV8598, 201010504/1/V2

Raad van State, 02-03-2012, BV8598, 201010504/1/V2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
2 maart 2012
Datum publicatie
13 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RVS:2012:BV8598
Zaaknummer
201010504/1/V2
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022], Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 31

Inhoudsindicatie

De minister bestrijdt niet dat de contra expertises op zichzelf zorgvuldig tot stand gekomen, inzichtelijk en concludent zijn. Nu de uitkomst van de contra-expertises tegengesteld is aan die van de taalanalyse, doen deze expertises daaraan afbreuk, in die zin dat uit deze expertises kan worden afgeleid dat een zorgvuldig tot stand gekomen, inzichtelijke en concludente taalanalyse evenzeer als uitkomst kan hebben dat de gestelde Burundese herkomst wordt bevestigd. Het weerwoord doet hieraan niet af, nu de opsteller van de contra-expertises dit gemotiveerd heeft weersproken en zich gemotiveerd op het standpunt is blijven stellen dat de vreemdeling met zekerheid uit Burundi afkomstig is. In de gegeven omstandigheden is taalanalyse geen bruikbaar hulpmiddel bij de beoordeling van de juistheid van de verklaring van de vreemdeling dat Burundi zijn land van herkomst is. Dit betekent dat de minister, ter motivering van zijn standpunt dat het asielrelaas van de vreemdeling niet geloofwaardig is, ten onrechte naar de taalanalyse en het weerwoord heeft verwezen.

Uitspraak

201010504/1/V2.

Datum uitspraak: 2 maart 2012

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

de minister voor Immigratie en Asiel,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 12 oktober 2010 in zaak nr. 09/45611 in het geding tussen:

[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)

en

de minister.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen opnieuw afgewezen en opnieuw geweigerd hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 12 oktober 2010, verzonden op 13 oktober 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 november 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.

2.2. De minister klaagt in zijn enige grief dat, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, de rechtbank weliswaar terecht heeft overwogen dat de conclusie van de onder medeverantwoordelijkheid van het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) verrichte taalanalyse volledig tegengesteld is aan die van de door de vreemdeling ingeschakelde deskundige, maar dat zij niet heeft onderkend dat dit niet zonder meer betekent dat daarmee concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de taalanalyse van het BLT zijn gegeven. De minister voert aan dat de rechtbank, zonder inhoudelijk naar de rapportages van het BLT te hebben gekeken, ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de taalanalyse niet als een deugdelijke motivering van het besluit van 12 november 2009 kan dienen.

2.2.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien een vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.

2.2.2. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 16 april 2010 in zaak nr. 200903085/1/V1; www.raadvanstate.nl) vloeit het volgende voort.

Indien bij de minister twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan de minister, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.

In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een vanwege de minister door het inzetten van het BLT verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder gedeelde verantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst die bij voormeld bureau in dienst is en van wie de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en een extern ingeschakelde taalanalist die op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient de minister, indien en voor zover hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van te vergewissen dat de taalanalyse – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.

Indien de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende vreemdeling, gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last, de bij de minister gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het ten behoeve van de taalanalyse gevoerde gesprek door een deskundige laten beoordelen. Om als contra-expertise te kunnen dienen, moet de op verzoek van een vreemdeling verrichte taalanalyse eveneens zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn. Indien de uitkomst van de contra expertise de door de desbetreffende vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt – gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 – de gerezen twijfel in elk geval niet weggenomen.

2.2.3. In het besluit van 12 november 2009, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen, heeft de minister zich, onder verwijzing naar het rapport van 10 juni 2009 van een onder medeverantwoordelijkheid van het BLT uitgevoerde taalanalyse (hierna: de taalanalyse), op het standpunt gesteld dat hij aan de verklaring van de vreemdeling dat hij uit Burundi afkomstig is, geen geloof hecht, omdat de vreemdeling volgens de taalanalyse eenduidig niet tot de spraakgemeenschap binnen Burundi is te herleiden.

Naar aanleiding van de taalanalyse heeft de vreemdeling in aanvulling op de contra-expertise van 25 maart 2008 die hij naar aanleiding van een eerder onder medeverantwoordelijkheid van het BLT opgesteld rapport taalanalyse, van 9 maart 2007, heeft laten opstellen en uitbrengen in de procedure die heeft geleid tot vernietiging van het eerste besluit tot afwijzing van de aanvraag, op 2 november 2009 een contra expertise overgelegd, waarin de opsteller ervan de taalanalyse gemotiveerd bestrijdt en vasthoudt aan zijn al op 25 maart 2008 getrokken conclusie dat de vreemdeling met zekerheid uit Burundi afkomstig is.

In reactie op zowel de contra-expertise van 25 maart 2008, als die van 2 november 2009 heeft het BLT in een weerwoord van 10 november 2009 (hierna: het weerwoord) gemotiveerd te kennen gegeven dat het in geen van beide contra-expertises een reden ziet de taalanalyse te herzien.

Op 27 juli 2010 heeft de vreemdeling aan de rechtbank een gemotiveerde reactie van de opsteller van de contra-expertises overgelegd, waarin hij ingaat op de in het weerwoord gebezigde argumentatie van het BLT en vasthoudt aan zijn in beide contra-expertises getrokken conclusie.

2.2.4. De minister bestrijdt niet dat de contra expertises op zichzelf zorgvuldig tot stand gekomen, inzichtelijk en concludent zijn. Nu de uitkomst van de contra-expertises tegengesteld is aan die van de taalanalyse, doen deze expertises daaraan afbreuk, in die zin dat uit deze expertises kan worden afgeleid dat een zorgvuldig tot stand gekomen, inzichtelijke en concludente taalanalyse evenzeer als uitkomst kan hebben dat de gestelde Burundese herkomst wordt bevestigd. Het weerwoord doet hieraan niet af, nu de opsteller van de contra-expertises dit gemotiveerd heeft weersproken en zich gemotiveerd op het standpunt is blijven stellen dat de vreemdeling met zekerheid uit Burundi afkomstig is.

In de gegeven omstandigheden is taalanalyse geen bruikbaar hulpmiddel bij de beoordeling van de juistheid van de verklaring van de vreemdeling dat Burundi zijn land van herkomst is. Dit betekent dat de minister, ter motivering van zijn standpunt dat het asielrelaas van de vreemdeling niet geloofwaardig is, ten onrechte naar de taalanalyse en het weerwoord heeft verwezen.

2.2.5. De grief faalt.

2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van staat.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Schuurman

ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2012

282-238.

Verzonden: 2 maart 2012

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser