Home

Raad van State, 31-01-2012, BV2899, 201111416/1/V2

Raad van State, 31-01-2012, BV2899, 201111416/1/V2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
31 januari 2012
Datum publicatie
6 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:RVS:2012:BV2899
Zaaknummer
201111416/1/V2
Relevante informatie
Wet beëdigde tolken en vertalers [Tekst geldig vanaf 28-07-2018], Wet beëdigde tolken en vertalers [Tekst geldig vanaf 28-07-2018] art. 28

Inhoudsindicatie

Niet in geschil is dat de minister tijdens het op 22 september 2011 met de vreemdeling gehouden nader gehoor gebruik heeft gemaakt van een niet beëdigde tolk. Nu, naar evenmin in geschil is, de minister de afwijking van artikel 28, eerste lid, van de Wbtv niet met redenen omkleed schriftelijk heeft vastgelegd, heeft hij het voorschrift van artikel 28, vierde lid, van de Wbtv geschonden. De duidelijke bewoordingen van dit voorschrift laten niet toe dat de minister gebruik maakt van een niet beëdigde tolk, zonder dit voorzien van een motivering schriftelijk vast te leggen.

Uitspraak

201111416/1/V2.

Datum uitspraak: 31 januari 2012

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 21 oktober 2011 in zaak nrs. 11/31591 en 11/31590 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister voor Immigratie en Asiel (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel).

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 21 oktober 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. In grief 2 betoogt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat de minister tijdens het nader gehoor gebruik heeft gemaakt van een niet beëdigde tolk in dit geval niet tot gegrondverklaring van het beroep leidt, aangezien niet is gebleken dat de vreemdeling hierdoor in zijn belangen is geschaad. Dat, zoals de voorzieningenrechter daartoe heeft overwogen, hij er geen blijk van heeft gegeven dat tijdens het nader gehoor communicatieproblemen zijn ontstaan tussen hem en de tolk, laat volgens de vreemdeling onverlet dat, nu de minister niet heeft voldaan aan de in de in artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) neergelegde verplichting, de kwaliteit en integriteit van de door de minister ingeschakelde tolk niet zijn gewaarborgd.

2.1.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv maakt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers.

Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, kan in afwijking van het eerste lid gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is, indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat.

Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, wordt, indien van het eerste lid wordt afgeweken, dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd.

2.1.2. Uit de memorie van toelichting bij de Wbtv (Kamerstukken II, 2004 05, 29 936, nr. 3) komt naar voren dat het waarborgen van de integriteit van tolken en vertalers een belangrijk onderdeel vormt van de Wbtv. Daarbij valt, aldus memorie van toelichting, de integriteit van ingeschakelde tolken en vertalers niet los te zien van het begrip kwaliteit. Indien de kwaliteit van de tolk of vertaler onvoldoende is gewaarborgd, kan dit ongewenste gevolgen hebben voor de beslissingen die op hun werk zijn gebaseerd.

Voorts wordt volgens de memorie van toelichting via de plicht gebruik te maken van beëdigde tolken en vertalers, zoals neergelegd in artikel 28, eerste lid, wordt gewaarborgd dat de IND louter gebruik maakt van tolken en vertalers van wie de kwaliteit en integriteit zijn gewaarborgd. De in het vierde lid neergelegde verplichting om, indien geen gebruik wordt gemaakt van een beëdigde tolk of vertaler, dit voorzien van een motivering schriftelijk vast te leggen, biedt een waarborg dat zorgvuldig met de voormelde plicht wordt omgegaan en biedt voorts in het vervolg van de procedure duidelijkheid wie als tolk of vertaler is opgetreden.

2.1.3. Niet in geschil is dat de minister tijdens het op 22 september 2011 met de vreemdeling gehouden nader gehoor gebruik heeft gemaakt van een niet beëdigde tolk. Nu, naar evenmin in geschil is, de minister de afwijking van artikel 28, eerste lid, van de Wbtv niet met redenen omkleed schriftelijk heeft vastgelegd, heeft hij het voorschrift van artikel 28, vierde lid, van de Wbtv geschonden. De duidelijke bewoordingen van dit voorschrift laten niet toe dat de minister gebruik maakt van een niet beëdigde tolk, zonder dit voorzien van een motivering schriftelijk vast te leggen.

De grief slaagt.

2.2. Reeds hierom is het hoger beroep is kennelijk gegrond. De overige grieven behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet op het vorenoverwogene zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het door de vreemdeling tegen het besluit van 28 september 2011 ingestelde beroep gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens schending van artikel 28, vierde lid, gelezen in samenhang met het eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv.

2.3. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 21 oktober 2011 in zaak nr. 11/31590;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 28 september 2011, kenmerk 1108.16.1182;

V. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink

voorzitter

w.g. Klinkers

ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2012

549.

Verzonden: 31 januari 2012

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser