Home

Raad van State, 19-10-2011, BT8592, 201103154/1/H2

Raad van State, 19-10-2011, BT8592, 201103154/1/H2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
19 oktober 2011
Datum publicatie
19 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:RVS:2011:BT8592
Zaaknummer
201103154/1/H2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 1 april 2010 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand van [appellante] afgewezen.

Uitspraak

201103154/1/H2.

Datum uitspraak: 19 oktober 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 februari 2011 in zaak nr. 10/4931 in het geding tussen:

[appellante]

en

de raad voor rechtsbijstand te Den Haag (thans het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2010 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand van [appellante] afgewezen.

Bij besluit van 6 juli 2010 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2011, hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Nadat partijen bij brieven van 26 mei 2011 en 25 mei 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.

Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.

Ter nadere invulling van zijn in, onder meer, artikel 32 van de Wrb neergelegde bevoegdheid heeft het bestuur beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het Handboek Toevoegen, uitgave april 2007 (hierna: het Handboek).

Volgens aantekening 2 bij artikel 32 van de Wrb van het Handboek is het begrip rechtsbelang in artikel 1 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria gedefinieerd als het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt. Aldus gedefinieerd zal in de beoordeling moeten worden betrokken wat het door de rechtzoekende met de rechtsbijstand beoogde eindresultaat is, met welk oogmerk rechtsbijstand is verzocht. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend. Bij de beoordeling van vervolgaanvragen gaat het veeleer om de vraag of de werkzaamheden waarvoor toevoeging wordt aangevraagd, dienen ter behartiging van hetzelfde rechtsbelang waarvoor reeds eerder is toegevoegd. Indien sprake is van een samenstel van belangen, zal moeten worden beoordeeld of deze ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben, dan wel zo nauw met elkaar samenhangen dat niet gesproken kan worden van een zelfstandig rechtsbelang.

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van de 15 oktober 1999 in zaken met nrs. H01.99.0159 t/m H01.99.0163; AB 2000, 2) volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang gelezen, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt. Als sprake is van één rechtsbelang kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel van één procedure waarin sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.

2.3. Blijkens de aan het besluit van 1 april 2010 ten grondslag liggende aanvraag van [appellante] om toevoeging voor rechtsbijstand van 11 maart 2010 is daarmee beoogd verweer te voeren tegen een mogelijke geldvordering van Vodafone Libertel B.V. voortvloeiend uit een met haar gesloten belovereenkomst. Bij besluit van 1 april 2010 heeft de raad haar een toevoeging verleend in verband met een geldvordering voortvloeiend uit een door haar met Telfort B.V. gesloten belovereenkomst.

De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de in geding zijnde aanvraag diende te worden afgewezen op de grond dat die betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan [appellante] aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond de op 1 april 2010 verleende toevoeging. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.

2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de twee toevoegingsaanvragen twee te onderscheiden rechtsbelangen betreffen. Zij verwijst naar uitspraken van de Afdeling (van 26 september 2000 in zaak nr. 200000504/1; van 11 oktober 2006 in, zaak nr. 200602060/1; van 3 maart 2010 in zaak nr. 200905568/1/H2; van 7 april 2010 in zaak nr. 200905975/1/H2 en van 13 oktober 2010 in zaak nr. 201002031/1/H2) waarin weliswaar geen identieke situatie aan de orde is, maar waaruit - in haar visie - wel voortvloeit dat bij verschillende overeenkomsten met verschillende partijen moet worden geoordeeld dat zich verschillende rechtsbelangen voordoen.

2.4.1. De twee geschillen zijn ontstaan doordat [appellante] onder druk van een vriend verschillende belovereenkomsten heeft afgesloten en de simkaarten en telefoons aan de vriend heeft afgegeven. De rechtsbijstand waarvoor de toevoegingen zijn gevraagd is in beide zaken gericht op het voeren van verweer tegen een geldvordering van een belmaatschappij. De rechtbank is gelet hierop terecht tot de slotsom gekomen dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geschillen hetzelfde rechtsbelang betreffen. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd maken de omstandigheden dat de geschillen voortkomen uit twee belovereenkomsten gesloten met verschillende maatschappijen waarbij verschillende algemene voorwaarden gelden en dat de vorderingen in hoogte verschillen, dat niet anders. Het gaat immers om gelijksoortige overeenkomsten met gelijksoortige maatschappijen uitmondend in gelijksoortige vorderingen. De geschillen hangen daarmee zo nauw samen dat ter zake van de aan de orde zijnde aanvraag om toevoeging rechtsbijstand niet kan worden gesproken van een ten opzichte van de eerder verleende toevoeging zelfstandig rechtsbelang. De uitspraken van de Afdeling waarnaar [appellante] in haar hogerberoepschrift heeft verwezen leiden niet tot een andere slotsom, ook niet indien deze in onderling verband worden bezien.

Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011

47.