Raad van State, 12-10-2011, BT7441, 201100718/1/R1
Raad van State, 12-10-2011, BT7441, 201100718/1/R1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2011
- Datum publicatie
- 12 oktober 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2011:BT7441
- Zaaknummer
- 201100718/1/R1
- Relevante informatie
- Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01], Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 3.1, Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 6.12, Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 6.13, Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 8.5, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 1:2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 25 november 2010, nummer 81, heeft de raad het bestemmingsplan "Thiendenland II" en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 1] en anderen hebben hun beroepschrift aangevuld bij brief van 1 februari 2011
Uitspraak
201100718/1/R1.
Datum uitspraak: 12 oktober 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Schoonhoven,
2. [appellant sub 2], wonend te Schoonhoven,
en
de raad van de gemeente Schoonhoven,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2010, nummer 81, heeft de raad het bestemmingsplan "Thiendenland II" en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 1] en anderen hebben hun beroepschrift aangevuld bij brief van 1 februari 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2011, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M. van Beelen, advocaat te Doetinchem, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.S.M. van Kats, M.D.A. Raijmakers, J.A.M. Dekkers, allen werkzaam bij de gemeente, en A.H.F. de Glopper, werkzaam bij Royal Haskoning, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RIZ bouw B.V., vertegenwoordigd door mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht, als partij gehoord.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de bepalingen van het exploitatieplan ten onrechte niet zien op het kostenverhaal. Voorts betogen [appellant sub 1] en anderen dat de fasering in het exploitatieplan beperkt en gebrekkig is geregeld.
2.1.1. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), stelt de raad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Ingevolge artikel 6.13, eerste lid, van de Wro, voor zover hier van belang, bevat een exploitatieplan:
c. een exploitatieopzet, bestaande uit:
1. voor zover nodig een raming van de inbrengwaarden van de gronden, welke inbrengwaarden voor de toepassing van deze afdeling worden beschouwd als kosten in verband met de exploitatie van die gronden;
2. een raming van de andere kosten in verband met de exploitatie, waaronder een raming van de schade die op grond van artikel 6.1 voor vergoeding in aanmerking zou komen;
3. een raming van de opbrengsten van de exploitatie, alsmede de peildatum van de onder 1 tot en met 3 bedoelde ramingen;
4. een tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden;
5. voor zover nodig een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen, en zo nodig koppelingen hiertussen;
6. de wijze van toerekening van de te verhalen kosten aan de uit te geven gronden.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. Voor zover het beroep van [appellant sub 1] en anderen betrekking heeft op het kostenverhaal is het gericht tegen het vaststellen van onderdelen van het exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van de Wro. De Afdeling overweegt in dit verband dat [appellant sub 1] en anderen geen eigenaar van gronden in het exploitatiegebied zijn en evenmin een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied. Nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant sub 1] en anderen die rechtstreeks zijn betrokken bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van het exploitatieplan, kunnen zij in zoverre niet worden aangemerkt als belanghebbende.
De Afdeling ziet geen aanleiding om ten aanzien van de in het exploitatieplan opgenomen fasering anders te oordelen. Ook ten aanzien van dit onderdeel kunnen anderen dan eigenaren van gronden in het exploitatiegebied en diegenen die een grondexploitatieovereenkomst hebben gesloten in beginsel geen beroep instellen. Aangezien ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant sub 1] en anderen die rechtstreeks zijn betrokken bij de vaststelling van dit onderdeel van het exploitatieplan, kunnen zij ook in zoverre niet worden aangemerkt als belanghebbende.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover gericht tegen het exploitatieplan, is niet-ontvankelijk.
Het plan
2.2. Het plan voorziet in de realisatie van 520 woningen en een multifunctioneel centrum.
Het wettelijk kader
2.3. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, onder a, gelezen in verbinding met categorie 3, onder 3.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op dit besluit.
Formele en procedurele aspecten
2.4. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte onder meer de schriftelijke vragen die in december 2009 door wijkbewoners zijn ingediend onbesproken heeft gelaten.
2.4.1. De procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan vangt aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Het beantwoorden van vragen welke gesteld zijn voor de terinzagelegging maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet beantwoorden van deze vragen heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de ingediende zienswijzen in de Nota beantwoording zienswijzen ten onrechte thematisch zijn behandeld. [appellant sub 2] voert aan dat de raad bij de beantwoording van zijn zienswijze onvoldoende is ingegaan op de door hem aangevoerde bezwaren.
2.5.1. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen thematisch weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
2.6. [appellant sub 1] en anderen betogen dat in de lijst van indieners behorende bij de Nota beantwoording zienswijzen twee tijdig ingediende zienswijzen, namelijk van [2 appellanten sub 1], niet zijn opgenomen en hierdoor ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat abusievelijk twee zienswijzen niet zijn opgenomen in de lijst van indieners maar dat deze zienswijzen wel zijn behandeld. In dit verband heeft de raad verwezen naar de behandeling in het bestreden besluit van vrijwel identieke zienswijzen. Volgens de raad zijn de belangen van de twee indieners dan ook niet geschaad.
2.6.2. Uit de enkele omstandigheid dat de zienswijzen van [2 appellanten sub 1] niet in de lijst van indieners zijn opgenomen, kan niet worden afgeleid dat die zienswijzen niet zijn behandeld. Niet is gebleken dat de bezwaren en argumenten van [2 appellanten sub 1] niet in de overwegingen zijn betrokken. Daarbij betrekt de Afdeling dat hun zienswijzen identiek zijn aan de zienswijze van De Rek die wel in de lijst van indieners is opgenomen.
2.7. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad ten onrechte niet heeft voldaan aan de actieve openbaarmakingsplicht. Volgens [appellant sub 1] en anderen ontbrak tijdens de terinzageligging een duidelijke omschrijving van de stukken die ter inzage lagen. Daarbij betogen [appellant sub 1] en anderen dat de raad ten onrechte niet de stukken onverwijld ter beschikking heeft gesteld.
2.7.1. Het betoog van [appellant sub 1] en anderen heeft betrekking op de terinzageligging van stukken behorende bij het vastgestelde plan en heeft derhalve betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na het bestreden besluit. Deze mogelijke onregelmatigheid kan de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet aantasten, zodat in zoverre geen grond voor vernietiging van dit besluit bestaat.
2.8. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de vaststelling van het plan ten onrechte niet in overleg met de andere gemeenten die deel uitmaken van de K5 gemeenten heeft plaatsgevonden. Deze gemeenten hadden volgens [appellant sub 1] en anderen bij de besluitvorming moeten worden betrokken.
2.8.1. Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
2.8.2. In de plantoelichting staat dat in de Krimpenerwaard vijf gemeenten, te weten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist samenwerken onder de naam K5.
In de door deze vijf gemeenten opgestelde "subregionale woonvisie K5 Vitaliteit en kwaliteit door samenwerking" van 11 december 2007 (hierna: subregionale woonvisie) staat het subregionale woonbeleid beschreven. Daarbij is het behoud van vitale, leefbare kernen het uitgangspunt. De K5 wil het woningbouwprogramma afstemmen op de schaal en het karakter van de subregio. Op deze manier moet worden voorkomen dat de woningbouw de leefbaarheid aantast.
2.8.3. De raad heeft ter zitting medegedeeld dat, anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, er wel overleg met de andere K5 gemeenten heeft plaatsgevonden. Die gemeenten hebben ten aanzien van het voorliggende plan geen opmerkingen gemaakt. Er bestaat geen aanleiding om aan deze mededeling van de raad te twijfelen.
Het betoog faalt.
Behoefte
2.9. [appellant sub 1] en anderen betogen dat geen behoefte bestaat aan de voorziene woningen in het plangebied. Daarbij voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat de raad ten onrechte is uitgegaan van het onderzoek naar de behoefte van woningen welke staat beschreven in de door Companen opgestelde "Woonvisie 2009-2013 Schoonhoven bouwt en bindt" (hierna: de woonvisie) die op 29 oktober 2009 door de raad is vastgesteld. Volgens [appellant sub 1] is deze woonvisie niet representatief en is de behoefte aan 520 woningen niet voldoende onderbouwd. Voorts betogen [appellant sub 1] en anderen dat de raad bij het onderzoek naar de behoefte van de voorziene woningen ten onrechte is uitgegaan van migratiesaldo-nul. De komende tijd zal geen sprake zijn van groei maar van krimp, aldus [appellant sub 1] en anderen. Daarbij verwijzen zij naar het overzicht bevolkingsgroei 2004-2009 naar gemeentelijke indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voorts voeren zij aan dat niet valt uit te sluiten dat ten onrechte veelal duurdere koopwoningen zullen worden gerealiseerd.
Verder betogen [appellant sub 1] en anderen dat er geen behoefte bestaat aan het multifunctioneel centrum dat in het plangebied gerealiseerd zal worden, nu aan de desbetreffende gronden in het voorheen geldende plan de bestemming "Agrarisch" is toegekend.
2.9.1. De raad heeft zich bij de vaststelling van het bestemmingsplan gebaseerd op de woonvisie. In het kader van de voorbereiding van deze woonvisie is een enquête onder de bevolking gehouden. Voorts is daarbij uitgegaan van een migratiesaldo-nul omdat het rijk dit in de Nota Ruimte heeft opgenomen. Hierdoor en rekening houdend met achterstanden, compensatie voor extramuralisering en opvang voor statushouders en met het gegeven dat plannen niet altijd gerealiseerd kunnen worden, is het aantal te realiseren woningen op 520 gesteld. Volgens de raad past het plan binnen de woonvisie en bestaat er behoefte aan de voorziene woningen.
2.9.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor wonen en een multifunctioneel centrum.
Ingevolge lid 6.2.2, aanhef en onder a, zijn er maximaal 520 woningen toegestaan.
Ingevolge diezelfde aanhef en onder c, is sociale woningbouw uitsluitend toegestaan ter plaatse van de gronden met de aanduiding "(swg-sc)".
2.9.3. In de woonvisie staat beschreven op welke manier deze visie tot stand is gekomen. Zo is een enquête gehouden onder de bevolking waarbij bijna 900 enquêtes zijn ingevuld. Aan de hand daarvan zijn verschillende overlegmomenten geweest waarna de woonvisie is opgesteld.
Voorts staat in de woonvisie dat er in het plangebied vooral vraag is naar woningen in het luxere segment. Om de huishoudensgroei, planuitval en vertraging op te vangen, dienen in Schoonhoven tot 2020 750 woningen te worden gerealiseerd. 500 van deze woningen zullen in het plangebied gerealiseerd worden.
Voorts staat in de Nota Ruimte vermeld dat binnen de nationale landschappen, waaronder Het Groene Hart, een migratiesaldo-nul-beleid wordt gevoerd, hetgeen volgens de Nota betekent dat binnen de landschappen ruimte is voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei. Uit de Nota kan worden afgeleid dat concrete invulling van dat beleid dient plaats te vinden door provincies en gemeenten, die volgens de Nota afspraken maken over de omvang en locatie van woningbouw.
2.9.4. De Afdeling overweegt dat de raad de behoefte aan woningen heeft gebaseerd op de in 2.9.3 vermelde enquête en de daarbij horende woonvisie. Gelet op het aantal bewoners dat de enquête heeft ingevuld ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de uitkomsten van de enquête niet representatief zijn. Gelet hierop en nu de raad daarbij de totale behoefte heeft vastgesteld door rekening te houden met achterstanden en met compensatie voor extramuralisering en opvang voor statushouders, bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad gelet op hetgeen in de Nota Ruimte staat in redelijkheid van migratiesaldo-nul heeft mogen uitgaan. De verwijzing van [appellant sub 1] en anderen naar het overzicht bevolkingsgroei 2004-2009 naar gemeentelijke indeling van het Centraal Bureau voor Statistiek maakt het voorgaande niet anders. Deze indeling heeft enkel betrekking op de bevolkingsgroei tussen 2004 en 2009 en geeft geen prognose van de te verwachten ontwikkeling.
Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan ten onrechte de bouw van voornamelijk woningen in het luxere segment mogelijk maakt, overweegt de Afdeling dat het plan gelet op artikel 6, lid 6.2.2., onder c, van de planregels zowel woningen die in het luxere segment vallen als sociale woningbouw toestaat. Nu voorts in de woonvisie staat dat er voornamelijk vraag is naar woningen in het luxere segment treft dit betoog geen doel.
Ten aanzien van het betoog dat er geen behoefte is aan een multifunctioneel centrum in het plangebied overweegt de Afdeling dat de raad te kennen heeft gegeven dat hij vanuit de behoefte voor modern onderwijs en goede huisvesting streeft naar de realisatie van multifunctionele centra. Voorts heeft de raad te kennen gegeven dat er gelet op de bereikbaarheid via de bestaande fietsroutes, de leerlingenprognoses uit februari 2011 en de groei vanuit de te voorziene wijk behoefte bestaat aan het multifunctionele centrum. Daarbij voert de raad aan dat in 2010 een tijdelijke school aan de Waterviolier is gebouwd ter overbrugging van de periode tot de realisatie van het multifunctioneel centrum in het gebied Thiendenland II. [appellant sub 1] en anderen hebben dit niet weersproken. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er behoefte is aan het multifunctioneel centrum in het plangebied. Het enkele gegeven dat aan de desbetreffende gronden in het voorheen geldende plan de bestemming "Agrarisch" was toegekend maakt het voorgaande niet anders.
Het betoog faalt.
Ruimtelijke onderbouwing
2.10. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan in strijd is met het provinciaal beleid. Daarbij verwijzen [appellant sub 1] en anderen naar de provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" van 2 juli 2010 waarin de ambitie wordt uitgesproken om gebieden te ontwikkelingen tot vitale en waardevolle landschappen.
2.10.1. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan voornoemd beleid van de provincie is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is expliciet aandacht aan voornoemd beleid van de provincie besteed en is ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het gemeentelijke beleid ter zake. Gelet hierop is aannemelijk dat de raad dit beleid in de belangenafweging heeft betrokken.
Het betoog faalt.
2.11. Voorts betogen [appellant sub 1] en anderen dat het plan in strijd is met het gemeentelijk structuurplan, omdat het plan afwijkt van het uitgangspunt 'eerst inbreiden en dan uitbreiden'.
2.11.1. In het gemeentelijke structuurplan "Vitale stad en het Groene Hart", vastgesteld op 31 oktober 2002, zijn zowel inbreidings- en herstructureringlocaties als uitbreidingslocaties opgenomen. Zo is op basis van de gemaakte inventarisatie van nieuwe potentiële inbreidingslocaties bepaald op welke locatie ruimte aanwezig is voor extra woningen. Voorts is het gebied Thiendenland II aangewezen als toekomstige bouwlocatie. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de het plan niet in strijd is met het gemeentelijk structuurplan. Het betoog faalt.
Inrichting van het gebied
2.12. [appellant sub 1] en anderen betogen dat door de op de plandelen met de bestemming "Woongebied" voorziene bebouwingsmogelijkheden in het zuidelijke deel van het gebied Thiendenland II het landschappelijke karakter van de Thiendweg zal verdwijnen dan wel zal worden aangetast. Voorts voeren zij aan dat zowel het bestemmingsplan, het beeldkwaliteitsplan als het verkavelingsplan de stedenbouwkundige invulling van het gebied open laat en dat onzeker is of voldoende ruimte overblijft voor water- en groenvoorzieningen.
2.12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de stedenbouwkundige invulling voldoende is verzekerd door de systematiek van het bestemmingsplan, exploitatieplan en beeldkwaliteitsplan. Volgens de raad is onder meer sprake van een koppeling tussen het exploitatieplan en het beeldkwaliteitsplan. Deze systematiek biedt eveneens voldoende bescherming tegen aantasting van het landschappelijk karakter van de Thiendweg.
2.12.2. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor wonen, een multifunctioneel centrum en bij de bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen, water en groen- en speelvoorzieningen.
Ingevolge de in lid 6.2.2, aanhef en onder b, neergelegde bouwregels mogen op de gronden waaraan de bestemming "Woongebied" is toegekend vrijstaande-, twee-aaneen gebouwde-, aaneengebouwde- en gestapelde woningen worden gebouwd.
Ingevolge de in lid 6.2.2, aanhef en onder e, neergelegde bouwregels bedraagt de bouwhoogte van de hoofdgebouwen op de gronden waaraan de bestemming "Woongebied" is toegekend ten hoogste 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een multifunctioneel centrum ten hoogste 15 m mag bedragen.
Ingevolge de in lid 6.2.2, aanhef en onder f, neergelegde bouwregels worden de voor-, achter- en zijgevels van de gebouwen, zoals deze bij realisatie van de hoofdgebouwen ontstaan, aangemerkt als begrenzing van het bouwvlak.
2.12.3. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt strijd met het exploitatieplan als weigeringsgrond voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Bij het besluit van 25 november 2010 tot vaststelling van het plan is het beeldkwaliteitsplan Thiendenland II&Zevender Noord te Schoonhoven overeenkomstig de wijzigingen zoals aangegeven op de bijgevoegde gewaarmerkte Staat van wijzigingen vastgesteld als bijlage van het exploitatieplan Thiendenland II alsmede als onderdeel van de Welstandsnota.
In hoofdstuk 3, artikel 2, lid 2.1, van het exploitatieplan is het beeldkwaliteitsplan Thiendenland II&Zevender Noord, het Civieltechnisch Handboek van 27 november 2007 inclusief een daarbij behorend erratum en -zodra beschikbaar- het Bestek Woonrijp Maken van toepassing verklaard op werken en werkzaamheden.
In hoofdstuk 3, artikel 1, onder c, wordt onder werken en werkzaamheden verstaan werken en werkzaamheden zoals bedoeld in de omschrijving van werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen, en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied.
2.12.4. Ten aanzien van het standpunt van de raad dat door een koppeling tussen het exploitatieplan en het beeldkwaliteitsplan voldoende bescherming bestaat tegen aantasting van het landschappelijk karakter van de Thiendweg overweegt de Afdeling als volgt. Twee van de drie plandelen met de bestemming "Woongebied" grenzend aan de Thiendweg zijn buiten het exploitatiegebied gelegen. Gelet daarop kan het standpunt van de raad geen betrekking hebben op die plandelen. Voorts is weliswaar in hoofdstuk 3, artikel 2, lid 2.1, van het exploitatieplan het beeldkwaliteitsplan van toepassing verklaard op werken en werkzaamheden, maar uit hoofdstuk 3, artikel 1, onder c, van het exploitatieplan volgt dat onder werken en werkzaamheden in dit hoofdstuk niet mede worden begrepen bouwactiviteiten. Aldus vormt het beeldkwaliteitsplan geen onderdeel van het toetsingskader voor een omgevingsvergunning voor bouwen via de weigeringsgrond in artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo. Ter zitting is nog gewezen op het Civieltechnisch Handboek en het Bestek Woonrijp Maken, die in hoofdstuk 3, artikel 2, lid 2.1, ook van toepassing zijn verklaard op werken en werkzaamheden. Echter, daargelaten of hetgeen daarin is opgenomen van betekenis is of zal zijn voor het behoud van het landschappelijk karakter van de Thiendweg, zowel het Handboek als het Bestek zijn ook niet van toepassing op de activiteit van het bouwen.
De omstandigheid dat het beeldkwaliteitsplan deel uitmaakt van de welstandseisen staat niet in de weg aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bebouwing met een hoogte van 12 m die het gehele oppervlak van een plandeel beslaat. De welstandstoets dient zich immers te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Nu verder het beeldkwaliteitsplan slechts een conceptverkaveling bevat, zijn bij de nadere uitwerking veranderingen mogelijk en biedt dit concept voorts onvoldoende zekerheid om het landschappelijk karakter van de Thiendweg te waarborgen.
Gelet op het voorgaande is het landschappelijk karakter van de Thiendweg in het voorliggende plan onvoldoende gewaarborgd. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen in zoverre hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.12.5. Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat onzeker is of sprake zal zijn van voldoende water- en groenvoorzieningen, overweegt de Afdeling dat het een globaal plan betreft. De precieze ligging waarop de water- en groenvoorzieningen worden gerealiseerd, zullen nog nader uitgewerkt worden. Voorts is niet gebleken dat het plan niet in voldoende mogelijkheden voorziet voor de realisatie van water- en groenvoorzieningen. Het betoog faalt.
2.13. [appellant sub 2] betoogt dat het voorliggende plan ten onrechte het karakter van de wijk Thiendenland I aan zal tasten, doordat er enkel rechthoekige aaneengeschakelde huizenblokken naast en achter elkaar worden gerealiseerd.
2.13.1. Het plan regelt de bebouwingsstructuur niet. Voorts is niet in het plan geregeld dat er enkel rechthoekige aaneengeschakelde huizenblokken achter elkaar worden gerealiseerd. Het betoog faalt.
Flora- en fauna
2.14. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de voorziene bebouwing een negatief effect heeft op de in het plangebied aanwezige beschermde flora en fauna. In dit verband voeren zij aan dat de raad niet of onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, vissen, amfibieën en reptielen in het plangebied.
Daarbij heeft de raad niet aangegeven of de benodigde ontheffingen op grond van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) kunnen worden verleend en staat dit aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg.
2.14.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ter voorbereiding van het plan verschillende flora- en faunaonderzoeken zijn uitgevoerd. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze onderzoeken is een aanvraag voor de benodigde ontheffing ingediend. Daarbij is aangegeven dat maatregelen worden getroffen.
2.14.2. Ingevolge artikel 10 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Ingevolge artikel 75, vijfde lid, van de Ffw worden, voor zover hier van belang, vrijstellingen en ontheffingen van voornoemd verbod slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Ingevolge het zesde lid, voor zover hier van belang, wordt onverminderd het vijfde lid, voor soorten genoemd in bijlage IV van Richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: de Habitatrichtlijn), slechts ontheffing verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat met het oog op in dit zesde lid en in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (hierna: het Vrijstellingsbesluit) genoemde belangen. Ingevolge artikel 2c, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2, derde lid, aanhef en onder e, van het Vrijstellingsbesluit zijn genoemde belangen, voor zover hier relevant, dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
2.14.3. Niet in het geschil is dat de Bittervoorn, de Grote modderkruiper, de Kleine modderkruiper en de Poelkikker in het plangebied voorkomen en dat voor deze diersoorten in het kader van de Ffw een ontheffing is vereist. Vast staat dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, thans staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, ten tijde van het bestreden besluit noch ten tijde van de zitting een besluit had genomen op het verzoek om ontheffing voor deze vis- en kikkersoorten.
2.14.4. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het bestemmingsplan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
De raad heeft onderzoek laten verrichten naar de in het plangebied aanwezige beschermde diersoorten. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het door Royal Haskoning opgestelde rapport "Flora- en Fauna-onderzoek Schoonhoven, toetsing nieuwbouw Zevender en Thiendenland aan de Flora-en Faunawet" van 11 december 2007 en de eveneens door Royal Haskoning opgestelde notitie "Resultaten inventarisatie Platte schijnhoren Schoonhoven" van 15 mei 2009. Volgens het rapport en de notitie is naast het uitvoeren van de mitigerende maatregelen een ontheffing nodig voor de Bittervoorn, de Grote modderkruiper, de Kleine modderkruiper, de poelkikker en voor zoogdieren. Voorts is een ontheffing nodig indien bij de kap van bomen vleermuisverblijfplaatsen verloren gaan en voor het verstoren van vaste nest- of verblijfplaatsen van vogels indien bij de inventarisaties vaste nesten van vogels worden aangetroffen.
In het rapport van 11 december 2007 staat dat het plangebied wordt gebruikt als foerageergebied door de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de laatvlieger. De voorziene woningen zullen naar verwachting geen negatieve effecten hebben, tenzij er bomen in de periode buiten november - maart gekapt worden. In dat geval kan het zijn dat er negatieve effecten optreden. Voorts staat in het rapport dat de Grote modderkruiper en de Kleine modderkruiper gevoelig zijn voor werkzaamheden aan de sloten, hetgeen kan leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen in de Ffw. In het rapport staat dat er mitigerende maatregelen zullen worden genomen. Hetzelfde geldt ook voor de Bittervoorn. Voorts staat in het rapport dat de Poelkikker in het plangebied voorkomt. Door de realisatie van de voorziene woningen kan het leefgebied van de Poelkikker verdwijnen, hetgeen mogelijk leidt tot overtreding van verbodsbepalingen. Effecten kunnen volgens het rapport voorkomen worden door het treffen van mitigerende maatregelen. Voorts staat in het rapport dat in het plangebied diverse vogels broeden. De broedvogels kunnen tijdens de broedperiode door de werkzaamheden verstoord worden, hetgeen tot een overtreding leidt van de verbodsbepalingen. Hiervoor kan geen ontheffing worden aangevraagd. In dit geval zullen effecten worden gemitigeerd.
Zoals hierboven is weergegeven volgt uit het rapport dat onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van de verschillende diersoorten in het plangebied. Voor het oordeel dat het onderzoek onvolledig is en dat er nader onderzoek had moeten plaatsvinden, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding. Hierbij acht de Afdeling van belang dat [appellant sub 1] en anderen zelf geen rapporten hebben laten opstellen. Met betrekking tot de waterspitsmuis en andere zoogdieren is geen nader onderzoek ter plaatse verricht, omdat het plangebied niet voldoet aan de specifieke eisen die aan het leefgebied van de door [appellant sub 1] anderen genoemde dieren worden gesteld.
In het rapport van 11 december 2007 staat dat mitigerende en/of compenserende maatregelen zullen worden getroffen. Deze maatregelen zijn opgenomen in het door Royal Haskoning opgestelde "Projectdocument Schoonhoven Nieuwbouw Zevender en Thiendenland" van 3 juni 2009 behorende bij de aanvraag voor de ontheffing (hierna: het projectdocument). Gelet op het rapport van 11 december 2007 en het projectdocument bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan.
Het betoog faalt.
Verkeer
2.15. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is gekozen voor een ontsluiting van het plangebied via de rotonde op de N210 en de Vrouwenmantel. Volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] zullen de voorziene woningen leiden tot een aanzienlijke toename van de verkeersbelasting waardoor er een onverantwoord hoge verkeersdruk op de Vrouwenmantel zal ontstaan. De dimensionering van de Vrouwenmantel is niet geschikt voor de extra verkeersbelasting. De raad heeft hier ten onrechte geen onderzoek naar gedaan. Zo is niet onderzocht of de te verwachten verkeersdrukte onder meer zal leiden tot een verhoging van de maximale snelheid en of hierdoor de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) van toepassing is op de Vrouwenmantel. Voorts betogen [appellant sub 1] en anderen dat de verkeersonderzoeken die de raad heeft laten uitvoeren ten onrechte niet met elkaar overeenkomen. Voorts had de raad nader onderzoek moeten verrichten naar een alternatieve ontsluiting.
2.15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat berekeningen hebben aangetoond dat een enkelstrooksrotonde de desbetreffende verkeersstromen kan verwerken. In de door Royal Haskoning opgestelde notitie "Verkeerscijfers N210 en Vrouwenmantel" (hierna: de verkeersnotitie) van 12 januari 2010 staat beschreven in hoeverre het aantal voertuigen per etmaal zal toenemen. Volgens de raad is deze toename acceptabel en hoeft de Vrouwenmantel niet te worden aangepast.
Verder stelt de raad zich op het standpunt dat in het door Royal Haskoning opgestelde rapport "Nieuwbouwlocaties Thiendenland II en Zevender te Schoonhoven Akoestisch onderzoek" van 22 januari 2010 (hierna: het akoestisch onderzoek) staat beschreven dat de ontsluiting via de Vrouwenmantel aanvaardbaar is. Daarbij voert de raad aan dat alle wegen zijn onderzocht in het kader van de Wgh en dat er ten behoeve van de nieuw te bouwen woningen voorts hogere grenswaarden zijn vastgesteld waardoor het plan aan de bepalingen uit de Wgh voldoet. Voorts heeft de raad de mogelijkheden van een extra wegaansluiting in de vorm van een rotonde of een voorrangskruispunt onderzocht. Volgens de raad heeft de rotonde negatieve gevolgen voor de trajectsnelheid op de N210 en biedt het voorrangskruispunt onder meer onvoldoende capaciteit.
2.15.2. In de plantoelichting staat dat het nieuwe plangebied via de Vrouwenmantel en de bestaande rotonde met de provinciale weg N210 zal worden ontsloten. In het akoestisch onderzoek staat dat de Vrouwenmantel een weg is met een maximale snelheid van 30 kilometer per uur.
In de verkeersnotitie staat beschreven wat de te verwachten intensiteiten op de N210 oostelijk van de rotonde Vrouwenmantel en op de Vrouwenmantel zelf zijn. De ontwikkelingen van Thiendenland II geven aan de noordzijde een groei van 152% en in het midden- en zuidelijk deel van de Vrouwenmantel een groei van 123%. Dit komt in totaal neer op een verkeersintensiteit in 2020 van 6.005 voertuigen per etmaal op het noordelijk deel en 2.658 voertuigen op zowel het midden- als het zuidelijk deel van de Vrouwenmantel per dag. De intensiteiten op de Vrouwenmantel Noord zijn in 2020 echter qua omvang dusdanig dat deze goed afgewikkeld kunnen worden. Voorts staat in de verkeersnotitie dat de huidige rotonde N201/Vrouwenmantel een enkelstrooksrotonde kan blijven. Verder staat daarin dat geen verkeersonveilige situatie wordt verwacht nu de wegstructuur in het gebied Thiendenland volgens de principes van Duurzaam Veilig ingericht wordt.
In het akoestisch onderzoek zijn de bestaande woningen aan de Vrouwenmantel meegenomen in het onderzoek of voldaan wordt aan de bepalingen uit de Wgh.
2.15.3. Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat het door Royal Haskoning opgestelde rapport "Verkeerseffecten ontwikkeling Thiendenland II en Zevender Telling en prognose" van 20 juli 2007 en de verkeersnotitie tegenstrijdig zijn, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting te kennen heeft gegeven dat de verkeersnotitie is opgesteld ter aanvulling op het rapport van 2007. Daarbij heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat de verkeersnotitie is opgesteld omdat het bouwprogramma is aangepast. In de verkeersnotitie staat dat het voorliggende plan als uitgangspunt heeft gediend. Het rapport van 2007 en de verkeersnotitie zijn dan ook op grond van andere uitgangspunten opgesteld. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid van de verkeersnotitie uit kunnen gaan.
Gelet op de in 2.15.2 weergegeven rapporten heeft de raad onderzoek gedaan naar de ontsluiting van de Vrouwenmantel en de toename van de verkeersintensiteiten van de Vrouwenmantel. Uit deze onderzoeken volgt dat ook bij de realisatie van het voorliggende plan de huidige rotonde N201/Vrouwenmantel kan blijven en de inrichting van de Vrouwenmantel geen aanpassing behoeft. Gelet op het voorgaande en hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorliggende plan niet tot een onverantwoord hoge verkeersdruk op de Vrouwenmantel zal leiden.
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat ten onrechte niet is onderzocht of voldaan is aan de bepalingen uit de Wgh overweegt de Afdeling dat dit gelet op het akoestisch onderzoek wel gebeurd is. Het betoog mist feitelijke grondslag.
Voorts overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan een afweging dient te maken van alle belangen die daarbij betrokken zijn. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad de alternatieven nader had moeten onderzoeken. Nu een alternatieve rotonde negatieve gevolgen heeft voor de trajectsnelheid op de N210 en het alternatieve voorrangskruispunt niet voldoende capaciteit zal hebben, heeft de raad in redelijkheid de afweging kunnen maken om niet voor eventuele alternatieven te kiezen.
Het betoog faalt.
Overige gronden
2.16. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad ten onrechte de veiligheidsrisico’s voor de bewoners en bezoekers van de toekomstige wijk in verband met het transport van gevaarlijke stoffen over de N210/216 onvoldoende heeft onderzocht.
2.16.1. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, dat onderdeel uitmaakt van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, dient de bestuursrechter een besluit niet te vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
2.16.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 19 januari 2011, zaak nr. 201006426/1/R2 (www.raadvanstate.nl) kan uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) worden afgeleid dat de wetgever met dit artikel de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
2.16.3. Het door [appellant sub 1] en anderen onvoldoende geachte onderzoek heeft betrekking op de naleving van de normen voor het beperken van veiligheidsrisico's ten aanzien van de toekomstige bewoners en de toekomstige bezoekers van het multifunctioneel centrum. Hetgeen de Afdeling in het bovenstaande heeft overwogen, leidt tot het oordeel dat [appellant sub 1] en anderen zich niet kunnen beroepen op de in geding zijnde normen. Voor [appellant sub 1] en anderen gaat het immers om het belang gevrijwaard te blijven van de invloed van woningen en het multifunctioneel centrum op hun woonomgeving. Wat er ook verder van zij van dat belang in het licht van het vereiste van een goede ruimtelijke ordening, de in geding zijnde normen voor veiligheidsrisico's voor de nieuw op te richten woningen en het multifunctioneel centrum ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen over de N210/216 hebben niet de strekking dat belang te beschermen, zodat het slagen van deze beroepsgrond gelet op artikel 1.9 van de Chw er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.
2.17. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan financieel niet uitvoerbaar is, omdat er geen behoefte aan de woningen bestaat. Volgens [appellant sub 1] en anderen heeft de raad de financiële risico's die met het plan gepaard gaan ingeschat noch meegenomen in zijn beleid.
2.17.1. Gelet op hetgeen in overweging 2.9.4 is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.
2.18. [appellant sub 1] en anderen en [appellanten sub 2] betogen dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht in hoeverre er sprake zal zijn planschade.
2.18.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Conclusie
2.19. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat de beroepsgronden falen, heeft de Afdeling zich, met uitzondering van rechtsoverweging 2.16.3, niet uitgesproken over de vraag of artikel 1.9 van de Chw van toepassing is.
2.20. Gelet op overweging 2.12.4 is het beroep van [appellant sub 1] en anderen gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient voor zover dit ziet op de drie plandelen welke direct grenzen aan de Thiendweg waaraan de bestemming "Woongebied" is toegekend wegens strijd met artikel 3.1 van de Wro te worden vernietigd.
2.21. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen voor het overige hebben aangevoerd en in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Proceskosten
2.22. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het exploitatieplan;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Schoonhoven van 25 november 2010, kenmerk nummer 81, voor zover dit ziet op de drie plandelen welke gelegen zijn aan de Thiendweg waaraan de bestemming "Woongebied" is toegekend;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen voor het overige en het beroep van [appellant sub 2] geheel ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Schoonhoven tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 888,11 (zegge: achthonderdachtentachtig euro en elf cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Schoonhoven aan [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2011
91-675.