Home

Raad van State, 24-06-2011, BT6425, 201103005/3/V1.

Raad van State, 24-06-2011, BT6425, 201103005/3/V1.

Inhoudsindicatie

Termijnstelling rechtbank en afwijzing vovo; geen ingebrekestelling.

Uitspraak

201103005/3/V1.

Datum uitspraak: 24 juni 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[vreemdeling] (hierna: de vreemdeling),

appellante,

en

de minister voor Immigratie en Asiel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling (hierna: de aanvraag) om haar, mede voor haar minderjarige kinderen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 17 februari 2011 in zaak nr. 09/30180, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen zes weken met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minster bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 10 maart 2011, hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is ingeschreven onder nr. 201103005/1/V1.

Voorts heeft de minister de voorzitter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de voorzitter bij uitspraak van 30 maart 2011 in zaak nr. 201103005/2/V1 afgewezen.

Bij brief van 20 april 2011, bij de rechtbank binnengekomen op dezelfde dag, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op de aanvraag. Daarbij heeft zij verzocht de minister op te dragen alsnog binnen vier weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen, en een dwangsom op te leggen voor elke dag die na deze periode verstrijkt en waarin een nieuw besluit op de aanvraag uitblijft. Voorts heeft de vreemdeling daarbij verzocht de minister te veroordelen tot betaling van schadevergoeding en proceskosten. De rechtbank heeft de brief van de vreemdeling ter behandeling aan de Raad van State doorgezonden, waar deze op 28 april 2011 is binnengekomen.

De minister is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.

Vervolgens is het onderzoek in zaak nr. 201103005/3/V1 gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Gelet op de artikelen 6:2, aanhef en onder b, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb, is de Afdeling bevoegd om op het door de vreemdeling bij brief van 20 april 2011 ingestelde beroep te beslissen.

2.1.1. Nu het door de minister ingestelde hoger beroep geen schorsende werking heeft, inmiddels sedert de daarbij aangevallen uitspraak meer dan zes weken zijn verstreken en de voorzitter het verzoek van de minister, om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij in afwachting van de beslissing op het door hem ingestelde hoger beroep aan de aangevallen uitspraak geen gevolg hoeft te geven, heeft afgewezen, heeft de minister niet tijdig een nieuw besluit op de aanvraag genomen.

2.1.2. Weliswaar heeft de vreemdeling in het beroepschrift geen melding gemaakt van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb en heeft zij evenmin zodanige ingebrekestelling als processtuk ingezonden, maar juist nu de rechtbank de minister in de aangevallen uitspraak opdracht heeft gegeven om binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen en de voorzitter voormeld verzoek van de minister heeft afgewezen, kon, gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Awb, redelijkerwijs niet van de vreemdeling worden gevergd dat zij de minister in gebreke stelt alvorens het beroepschrift in te dienen.

2.2. Het beroep is kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een nieuw besluit op de aanvraag moet worden vernietigd. De Afdeling zal krachtens artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn stellen waarbinnen de minister een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen en bekendmaken. Ingevolge artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb wordt een dwangsom verbeurd voor elke dag dat de minister in gebreke blijft de uitspraak na te leven.

2.3. Het bestaan van voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt, zodat het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.

2.4. De minister moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een nieuw besluit op de aanvraag van de vreemdeling;

III. draagt de minister voor Immigratie en Asiel op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag van de vreemdeling te nemen en bekend te maken;

IV. bepaalt dat de minister voor Immigratie en Asiel aan de vreemdeling een dwangsom van € 100,00 (zegge: honderd euro), met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), verbeurt voor elke dag dat hij voormelde termijn overschrijdt;

V. wijst het verzoek om schadevergoeding af;

VI. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 109,25 (zegge: honderdnegen euro vijfentwintig), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink

voorzitter w.g. Schuurman

ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2011

282-660.

Verzonden: 24 juni 2011

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser