Home

Raad van State, 28-09-2011, BT2825, 201102561/1/H1

Raad van State, 28-09-2011, BT2825, 201102561/1/H1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
28 september 2011
Datum publicatie
28 september 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2011:BT2825
Zaaknummer
201102561/1/H1

Inhoudsindicatie

Bij besluiten van 25 januari 2007 en 17 oktober 2007 heeft het dagelijks bestuur aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van zeven woningen en het renoveren van drie bestaande woningen op het perceel Pieter van der Doesstraat 34 te Amsterdam.

Uitspraak

201102561/1/H1.

Datum uitspraak: 28 september 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en 90 anderen, allen wonend te Amsterdam,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2011 in zaak nr. 08/1293 in het geding tussen onder meer:

[appellanten]

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel West.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 25 januari 2007 en 17 oktober 2007 heeft het dagelijks bestuur aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van zeven woningen en het renoveren van drie bestaande woningen op het perceel Pieter van der Doesstraat 34 te Amsterdam.

Bij besluit van 16 maart 2010 heeft het dagelijks bestuur de besluiten van 25 januari 2007 en 17 oktober 2007 ingetrokken, aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van zeven woningen en het renoveren van drie bestaande woningen op het perceel Pieter van der Doesstraat 34 te Amsterdam en het door onder meer [appellanten] tegen de besluiten van 25 januari 2007 en 17 oktober 2007 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door onder meer [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] en 90 omwonenden bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 maart 2011.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Vlieger heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2011, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.E. Hageman, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen. Daar is voorts gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. J. de Boer, advocaat te Amsterdam.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb), moet het bezwaar- of beroepschrift worden ondertekend en tenminste bevatten:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;

d. de gronden van het bezwaar of beroep.

In artikel 6:6 van deze wet is bepaald dat het bezwaar of beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen daarvan, niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een door hem daartoe gestelde termijn.

2.2. Door [appellanten] is hoger beroep ingesteld namens 90 omwonenden van het perceel. In het hogerberoepschrift is niet vermeld wie deze omwonenden zijn. Dit is vermeld op de bijlage bij een brief van 28 maart 20011, derhalve na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 juni 2010 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=yuwR7YD1qKA%3D">200907959/1/H1</a>), kan de omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 Awb kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de beroepstermijn immers in het geheel nog niet vast wie beroep heeft willen instellen. De artikelen 6:5 en 6:6 Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen. Daardoor zou voor deze personen de beroepstermijn worden verlengd, zonder dat sprake is van verschoningsgronden. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 Awb neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene(n) namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn.

[vergunninghouder] heeft in haar schriftelijke uiteenzetting derhalve terecht betoogd dat het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld namens 90 omwonenden, niet-ontvankelijk is.

2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Baarsjes 2006" rust op het perceel de bestemming "Wonen 2", "Tuinen 1 (T1)" en "Tuinen 2 (T2)".

Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart voor "Wonen 2" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wat betreft de eerste bouwlaag: winkels, horeca, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, alsmede telefooninrichtingen en/of internetcafés, één en ander met inbegrip van daarbij behorende kelders en souterrains;

b. wat betreft de tweede bouwlaag en hoger: woningen, met inbegrip van (onder meer) daarbij behorende zolders.

Ingevolge het tweede lid, mag op of onder de in het eerste lid genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de aldaar omschreven doeleinden.

Ingevolge het vierde lid, gelden voor de in het eerste en tweede lid bedoelde gronden en bebouwing de volgende maxima:

a. bebouwingspercentage: 100%, tenzij op de plankaart anders is aangegeven;

b. bouwhoogte van gebouwen: de hoogte van (de te onderscheiden delen van) gebouwen zoals aanwezig op de eerste dag van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan, tenzij anders op de plankaart staat aangegeven;

c. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde: 3 m.

Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, zijn de op de plankaart voor "Tuinen 1 (T1)" aangewezen gronden bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Ingevolge het tweede lid, mag op en onder de in het eerste lid genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de aldaar omschreven doeleinden.

Ingevolge het derde lid, geldt voor de in het tweede lid genoemde bouwwerken een maximaal toegestane bouwhoogte van 3 m en een maximaal toegestaan bebouwd vloeroppervlak van 10 m² voor zover een bebouwingspercentage van 50% per tuinperceel niet wordt overschreden.

Ingevolge artikel 2.8, eerste lid, zijn de op kaart voor "Tuinen 2 (T2)" aangewezen gronden bestemd voor tuinen, alsmede voor aan- of uitbouwen uitsluitend ten dienste van het krachtens de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 toegestane gebruik van de eerste bouwlaag van de aangrenzende hoofdbebouwing, met uitzondering van woningen, zulks met inachtneming van het derde lid.

Ingevolge het tweede lid, mag op en onder de in het eerste lid genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de aldaar omschreven doeleinden.

Ingevolge het derde lid, geldt voor de in het tweede lid genoemde bouwwerken, tenzij op de plankaart anders is aangegeven, als maximaal toegestane bouwhoogte de hoogte van de vloer van de tweede bouwlaag van de aangrenzende hoofdbebouwing en een bebouwingspercentage van 100%.

2.4. Het bouwplan voorziet in het realiseren van vier nieuwe gestapelde woningen op het perceel in de inwendige hoek aan de achterzijde van de reeds aanwezige bebouwing, binnen de bestaande bebouwingsgrens, op de gronden met de bestemming "Wonen 2". Voorts voorziet het bouwplan in het realiseren van drie patiowoningen op de gronden met de bestemming "Tuinen 1 (T1)" en "Tuinen 2 (T2)". Verder wordt met het bouwplan het renoveren van drie bestaande bovenwoningen beoogd. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Om niettemin een bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het dagelijks bestuur toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

2.5. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert. Daartoe voeren zij aan dat het algemeen belang niet met dit bouwplan wordt gediend. Volgens hen bestaat geen behoefte aan het bouwplan. Voorts stellen zij dat het bouwplan niet goed gesitueerd is en dat de te realiseren gestapelde woningen van beperkte omvang zijn. Verder voeren zij aan dat door realisering van het bouwplan een fietsenstalling verdwijnt en dat het bouwplan in strijd is met het gemeentelijk en provinciaal groenbeleid alsmede het rijksbeleid.

2.5.1. In de ruimtelijke onderbouwing zoals neergelegd in de "Ruimtelijke onderbouwing Pieter van der Doesstraat 34" van 12 oktober 2009 is uiteengezet dat het bouwplan past in de doelstellingen van de gemeente Amsterdam, zoals onder meer neergelegd in het Structuurplan Amsterdam "Kiezen voor stedelijkheid" van 2003 en de"Woonvisie: Wonen in de Metropool Amsterdam" van 2008. Het dagelijks bestuur heeft voorts gemotiveerd uiteengezet dat het bouwplan bijdraagt aan het realiseren van een intensief bebouwd en kwalitatief hoogwaardig woonmilieu en differentiatie in het woningaanbod, onder meer doordat wordt gebouwd in de onbebouwde inwendige hoek van het bouwblok. In het betoog van [appellanten] kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat in het stedelijke gebied waar het onderhavige bouwplan is voorzien, geen behoefte is aan woningen.

2.5.2. Niet in geschil is dat de voorziene woningen voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 daaraan stelt, zodat geen aanknopingspunten aanwezig zijn voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de voorziene woningen door de wijze waarop zij zijn gesitueerd, niet van goede kwaliteit zijn.

2.5.3. Voorts heeft het dagelijks bestuur gemotiveerd uiteengezet dat de gebruiksoppervlakte van de woningen die in de inwendige hoek van het bestaande gebouw zijn voorzien, vergelijkbaar is met andere woningen van hetzelfde type in de omgeving van het perceel. Daarbij heeft het verwezen naar het beleid van het stadsdeel zoals neergelegd in "GeWOON in De Baarsjes: beleidsnota wonen 2007-2015" van 26 juni 2007. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een deel van de voorziene woningen te klein is.

2.5.4. Verder heeft de rechtbank in het verdwijnen van de thans aanwezig fietsenstalling terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het bouwplan een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert.

2.5.5. Anders dan [appellanten] betogen, heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het voorziene bouwplan niet in strijd is met het groenbeleid van het rijk, provincie en gemeente. Dat bestaande bomen mogelijk niet behouden blijven, wat daar ook van zij, vloeit niet direct voort uit het bouwplan.

Het betoog faalt.

2.6. Voorts betogen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij aan de leefomgeving van de omwonenden ernstig zal worden aangetast. Zij stellen voorts dat andere locaties beschikbaar zijn.

2.6.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitvoerig weergegeven welke belangen het dagelijks bestuur heeft afgewogen en heeft voorts gemotiveerd geoordeeld dat het dagelijks bestuur in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij realisering van de onderhavige woningen dan aan het belang van de omwonenden. Geen aanknopingspunten zijn verder aanwezig voor het oordeel dat door realisering van het bouwplan zodanige geluidsoverlast zal ontstaan, dat het dagelijks bestuur om die reden af had moeten zien van het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning. Naar aanleiding van het betoog van [appellanten] dat op andere locaties beter in de behoefte aan woningbouw kan worden voorzien, wordt overwogen dat het dagelijks bestuur dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling voor het project waarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het dagelijks bestuur aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. In het onderhavige geval is daarvan niet gebleken.

2.7. De Afdeling ziet, anders dan [appellanten], geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur het besluit van 16 maart 2010 in strijd met artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, heeft genomen. In de motivering zoals deze door het dagelijks bestuur aan voormeld besluit ten grondslag is gelegd, kan daarvoor geen grond worden gevonden. Hetgeen [appellanten] ter zitting nog hebben aangevoerd over een uitspraak van de stadsdeelvoorzitter wordt buiten beschouwing gelaten. Het aanvoeren van deze stelling in dit stadium van de procedure is in strijd met de goede procesorde, nu niet is gebleken dat dit niet eerder had gekund.

2.8. Het hoger beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld door anderen dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2], niet-ontvankelijk;

II. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N.Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011

17-672.