Home

Raad van State, 20-07-2011, BR2257, 201012206/1/H2

Raad van State, 20-07-2011, BR2257, 201012206/1/H2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
20 juli 2011
Datum publicatie
20 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RVS:2011:BR2257
Zaaknummer
201012206/1/H2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 25 november 2008 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellante] over 2006 herzien en vastgesteld op een bedrag van € 1.266,00 en € 1.237,00 aan uitbetaalde bedragen teruggevorderd.

Uitspraak

201012206/1/H2.

Datum uitspraak: 20 juli 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Maastricht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 november 2010 in zaak nr. 09/738 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2008 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellante] over 2006 herzien en vastgesteld op een bedrag van € 1.266,00 en € 1.237,00 aan uitbetaalde bedragen teruggevorderd.

Bij besluit van 16 april 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2010, hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Bij brieven van 19 maart 2011 en 22 maart 2011 hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.

Ingevolge het tweede lid wordt de tegemoetkoming, indien partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben, uitsluitend toegekend aan de aanvrager.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, is, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, de belanghebbende gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst.

Ingevolge het tweede lid wordt bij ministeriële regeling bepaald welke wijzigingen in omstandigheden aanleiding geven voor een melding en op welke wijze en binnen welke termijn de melding wordt gedaan.

Ingevolge artikel 24, tweede lid, worden voorschotten, indien deze zijn verleend, verrekend met de tegemoetkoming.

Ingevolge het derde lid kan de in het tweede lid bedoelde verrekening leiden tot een terug te vorderen bedrag.

Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir doet de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en zich in het berekeningsjaar een wijziging van de omstandigheden voordoet waarmee bij het verlenen van het voorschot geen rekening is gehouden en die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van de tegemoetkoming, daarvan binnen vier weken schriftelijk dan wel elektronisch mededeling aan de Belastingdienst.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, is de wijziging, bedoeld in het eerste lid, het aangaan of het beëindigen van het partnerschap.

2.2. Bij besluit van 25 juli 2008 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag voor [appellante] over 2006 vastgesteld op € 2.504,00. Bij besluit van 25 november 2008 heeft de Belastingdienst op basis van een gebleken wijziging van de omstandigheden in het berekeningsjaar - te weten de verhuizing van [appellante] in juni 2006 en de beëindiging van een toeslagpartnerschap - de huurtoeslag over 2006 herzien en vastgesteld op € 1.266,00, en de teveel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.

2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst de teveel uitbetaalde voorschotten huurtoeslag over 2006 op juiste gronden heeft teruggevorderd. Daartoe voert zij - samengevat - aan dat zij haar verhuizing en de daaruit voortvloeiende beëindiging van het partnerschap in juni 2006 persoonlijk heeft gemeld bij het kantoor van de Belastingdienst in Maastricht en dat haar toen werd verzekerd dat daarmee alles was geregeld. Dezelfde medewerker heeft haar, nadat zij het besluit over terugvordering had ontvangen, gezegd dat zij niet hoefde terug te betalen omdat de Belastingdienst fouten had gemaakt. Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst de bedragen bij haar ex-partner moet terugvorderen, aangezien hij de huurtoeslag heeft genoten.

2.3.1. Niet is gebleken dat [appellante] van haar verhuizing en de daaruit voortvloeiende beëindiging van het toeslagpartnerschap tijdig en op de juiste wijze mededeling heeft gedaan als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Awir in samenhang gelezen met artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir. Maar ook al zou zij de wijzigingen binnen vier weken schriftelijk of elektronisch aan de Belastingdienst hebben medegedeeld, dan nog mocht [appellante] aan het blijven verstrekken van voorschotten na juni 2006 niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat over die periode een met die voorschotten overeenkomende aanspraak op toeslag bestond. Ingevolge artikel 24, tweede en derde lid, van de Awir worden voorschotten immers verrekend met de later vast te stellen tegemoetkoming en kan dat leiden tot een terug te vorderen bedrag.

Voorts is niet in geschil dat [appellante] de huurtoeslag over 2006 heeft aangevraagd. In artikel 14, eerste en tweede lid, van de Awir is bepaald dat de huurtoeslag uitsluitend wordt toegekend aan de aanvrager. Hieruit vloeit voort dat [appellante] als aanvrager het terug te vorderen bedrag van € 1.237,00 ingevolge artikel 26 van de Awir in zijn geheel aan de Belastingdienst is verschuldigd. [appellante] heeft haar stelling dat een medewerker van de Belastingdienst een andersluidende mededeling heeft gedaan niet kunnen staven. In de Awir is voorts geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst van terugvordering kan afzien. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de Belastingdienst dit bedrag van haar mocht terugvorderen. Voor zover [appellante] meent dat het bedrag ten onrechte aan haar ex-partner ten goede is gekomen, kan zij dit op hem proberen te verhalen.

Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Dallinga

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011

18-705.