Home

Raad van State, 19-01-2011, BP1313, 201005188/1/H2

Raad van State, 19-01-2011, BP1313, 201005188/1/H2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
19 januari 2011
Datum publicatie
19 januari 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2011:BP1313
Zaaknummer
201005188/1/H2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.

Uitspraak

201005188/1/H2.

Datum uitspraak: 19 januari 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 april 2010 in zaak nr. 09/860 in het geding tussen:

[appellante]

en

de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand Utrecht; hierna: de raad).

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 23 februari 2009 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2010, hoger beroep ingesteld. Op 21 september 2010 zijn de gronden nader aangevuld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2010, waar [appellante] vertegenwoordigd door mr. E. Olof, advocaat te Zeist, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.

Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.

2.2. De raad voert bij de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek).

Volgens aantekening 32 bij artikel 12 van de Wrb in het Handboek is artikel 12 van de Wrb onverkort van toepassing op de beoordeling van toevoegingsaanvragen met betrekking tot het indienen van klachten.

Volgens aantekening 9 bij artikel 12 van de Wrb in het Handboek moet in het kader van de wet beoordeeld worden of de noodzaak bestaat juridische bijstand te verlenen.

2.3. De toevoeging is aangevraagd voor het indienen van een klacht bij de Nationale ombudsman naar aanleiding van een bij [appellante] op 25 januari 2008 afgelegd huisbezoek door een medewerker van de gemeente Utrecht, afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de gemeente) en een medewerker van de Belastingdienst in het kader van het project "wijkgerichte aanpak Overvecht". Bij het besluit van 13 augustus 2008 heeft de raad met toepassing van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wrb, deze aanvraag afgewezen. Bij het besluit van 23 februari 2009 heeft de raad de toepasselijke wetsbepalingen gewijzigd in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb en artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb. De raad heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat het indienen van een klacht bij de Nationale ombudsman niet zodanig complex is dat daarvoor juridische bijstand noodzakelijk is.

De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak dit standpunt gevolgd.

2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit het beleid van de raad niet blijkt aan welke criteria de raad een aanvraag om een toevoeging toetst en dat de raad om die reden de aanvraag op onduidelijke en niet-transparante wijze heeft beoordeeld.

2.4.1. Uit aantekening 32 gelezen in samenhang met aantekening 9 bij artikel 12 van de Wrb in het Handboek volgt dat indien de gevraagde rechtsbijstand ziet op het indienen van een klacht de noodzaak daarvan wordt beoordeeld op grond van hetgeen is bepaald in de Wrb. De raad beoordeelt de gevraagde rechtsbijstand aldus aan de criteria van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g van de Wrb en artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c van de Wrb. Dat in het Handboek geen nadere criteria zijn opgenomen, zoals door [appellante] is gesteld, maakt niet dat de beoordeling van de raad op onduidelijke of niet-transparante wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat uit het beleid voldoende duidelijk blijkt hoe de raad een zaak als deze beoordeelt.

Het betoog faalt.

2.5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het indienen van de klacht bij de Nationale ombudsman zodanig juridisch en feitelijk complex is, dat daarvoor juridische bijstand van een advocaat nodig is. Zij voert aan dat de klacht betrekking heeft op het optreden van een zogenoemd interventieteam, bestaande uit ambtenaren van verschillende overheidsdiensten. De klacht is juridisch complex omdat deze ziet op onder meer huisvredebreuk, onrechtmatig overheidsoptreden en schending van het recht op privacy, aldus [appellante].

2.5.1. [appellante] heeft rechtsbijstand aangevraagd voor het indienen van een klacht bij de Nationale ombudsman over het volgens haar onterechte en onzorgvuldig verrichte huisbezoek op 25 januari 2008, door ambtenaren van de gemeente en de Belastingdienst.

Zoals de rechtbank heeft overwogen, en door [appellante] niet is betwist, kan het indienen van deze klacht middels een voorbedrukt elektronisch klachtenformulier geschieden. [appellante] kan daarop zelf in de daarvoor bestemde ruimte haar klacht omschrijven en deze vervolgens zelf elektronisch of per brief bij de Nationale ombudsman indienen. Het indienen van de klacht heeft de raad dan ook niet als zodanig juridisch complex hoeven aanmerken, dat daarvoor een advocaat nodig is. Dat meer overheidsdiensten zijn betrokken bij het huisbezoek en de klacht ziet op huisvredebreuk, schending van het recht op privacy en onrechtmatig overheidshandelen maakt het voorgaande niet anders. [appellante] kon volstaan met een korte omschrijving van haar klacht en kon daarbij verwijzen naar hetgeen zij reeds in haar eerdere klachten bij de gemeentelijke ombudsman en de Belastingdienst naar voren heeft gebracht.

De raad heeft de gevraagde rechtsbijstand mogen weigeren op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb en artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

2.6. Tenslotte betoogt [appellante] dat de raad in andere minder complexe zaken een toevoeging heeft verleend, zodat de raad er ook in dit geval toe had moeten overgaan om een toevoeging af te geven. [appellante] heeft daartoe verwezen naar een lijst van door de raad afgegeven toevoegingen, met de nummers 4HM2946, 4HD0432, 4HJ5579, 4HM2953 en 4FY7267.

2.6.1. Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat de door [appellante] naar voren gebrachte gevallen geen gelijke gevallen betreffen. Volgens de raad zijn de toevoegingen met nrs. 4HM2946, 4HD0432 en 4HM2953 afgegeven, omdat deze toevoegingen zagen op het indienen van klachten door een minderjarige. De toevoeging met nr. 4HJ5579 is volgens de raad afgegeven voor een klacht over de tenuitvoerlegging van een zogenoemde isd-maatregel. Deze klachten heeft de raad wegens de bijzondere feitelijke omstandigheden, zodanig complex geacht dat daarvoor juridische bijstand nodig werd geacht. De toevoeging met nr. 4FY7267 berust op een fout, aldus de raad.

De raad heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de door [appellante] naar voren gebrachte gevallen en haar geval geen gelijke gevallen betreffen die nopen tot het afgeven van de door haar aangevraagde toevoeging.

Het betoog faalt.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Van Meurs-Heuvel

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011

47-680.